Belastingplan
Alternatieve dekkingsopties voor maatregelen uit Belastingplan 2024
Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 heeft de Eerste Kamer inhoudelijke bezwaren geuit tegen vijf daarin opgenomen maatregelen. Het betreft de wijziging van de 30%-regeling, de afschaffing van de inkoopvrijstelling in de dividendbelasting, de verhoging van het hoge tarief in box 2 van 31% naar 33%, de verhoging van het tarief in box 3 van 34% naar 36% en de verhoging van de bankenbelasting. De staatssecretaris heeft destijds toegezegd om bij de voorjaarsbesluitvorming met alternatieve maatregelen te komen. In een brief aan de Eerste Kamer voldoet hij aan zijn toezegging. De staatssecretaris wijst erop dat de voorjaarsbesluitvorming nog niet is afgerond.
Gegeven de demissionaire status van het kabinet is de uiteindelijke keuze aan het parlement. De hiervoor genoemde maatregelen zijn op initiatief van de Tweede Kamer genomen en door beide Kamers aangenomen. Wanneer wordt gekozen voor alternatieven zullen deze maatregelen worden opgenomen in het Belastingplan 2025.
Overzicht mogelijke alternatieve maatregelen
Het kabinet heeft zo veel mogelijk gezocht naar alternatieven binnen het domein van de afzonderlijke amendementen.
1. Afschaffen inkoopfaciliteit.
Het kabinet vindt het verstandig wanneer het parlement zou besluiten tot een alternatief voor het afschaffen van de inkoopfaciliteit. Alternatieve dekkingsopties zijn de afschaffing van negatief geëvalueerde regelingen in de omzetbelasting, het verhogen van de Aof-premie of aanpassingen in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Dat kan zijn het verhogen van het opstaptarief, een verlaging van de schijfgrens of een verhoging van het reguliere Vpb-tarief. De laatste optie wordt gezien als het meest schadelijk voor het vestigingsklimaat van de aanpassingen in de Vpb.
2. Verhogen bankenbelasting
Er zijn geen geschikte alternatieven voor handen om de inkomstenderving van het terugdraaien van de verhoging van de bankenbelasting te compenseren bij dezelfde groep.
3. Verhoging tarief box 2
Het hoge tarief in box 2 is door het amendement op het Belastingplan 2024 te hoog geworden ten opzichte van het tarief in box 1. Het eerste alternatief is om een verlaging van het hoge tarief te financieren uit een versobering van de mkb-winstvrijstelling. Het tweede alternatief is een verhoging van het lage box 2-tarief.
4. Verhoging tarief box 3
Voor het terugdraaien van de verhoging van het tarief in box 3 ziet het kabinet drie alternatieve dekkingsopties. De eerste is een verhoging van het eigen woningforfait. De tweede is een verhoging van de tarieven in de schenk- en erfbelasting met 1,9%-punt. De derde optie is een verlaging van het heffingvrije vermogen in box 3 van € 58.026 naar € 46.455. De staatssecretaris wijst erop dat de tarieven van box 2 en box 3 niet te veel uiteen mogen lopen.
5. Versobering 30%-regeling
De Eerste Kamer heeft een motie aangenomen om de evaluatie van de 30%-regeling naar voren te halen en op basis van deze evaluatie met een alternatief te komen voor de versobering van deze regeling. De staatssecretaris verwacht voorlopige conclusies van de evaluatie vóór het debat over de Voorjaarsnota te kunnen aanbieden aan de Kamers. De tussenrapportage zal een overzicht bevatten van alternatieve maatregelen. De eindrapportage wordt in juli verwacht.
Loonbelasting
Aanpassing besluit internationale waardeoverdracht van pensioen
Naar aanleiding van twee arresten van het Hof van Justitie EU heeft de staatssecretaris van Financiën een besluit over de internationale waardeoverdracht van pensioen aangepast. Door de wijziging zijn twee eerder gestelde voorwaarden aan de internationale waardeoverdracht van pensioenkapitaal van werknemers aan fiscaal niet-aangewezen pensioenuitvoerders binnen de EU, de EER of Zwitserland vervallen. Vervallen zijn de voorwaarden, dat:
- de afkoopmogelijkheden in het andere land niet ruimer mogen zijn dan de afkoopmogelijkheden op grond van de Pensioenwet; en
- de buitenlandse ontvangende pensioenuitvoerder een overeenkomst sluit met de Belastingdienst waarin de buitenlandse pensioenuitvoerder aansprakelijkheid aanvaardt voor de door de gerechtigde werknemer verschuldigde belasting en revisierente ter zake van belastbare feiten met betrekking tot het overgedragen pensioen dan wel dat de werknemer zekerheid stelt.
Het vervallen van de voorwaarden werkt terug tot 16 november 2023, de datum waarop het Hof van Justitie EU de arresten heeft gewezen.
Standpunt Kennisgroep Belastingdienst cafetariaregeling
De Kennisgroep loonheffing van de Belastingdienst heeft een standpunt gepubliceerd over de ruil van bruto loon voor een vergoeding binnen een cafetariaregeling. Het is mogelijk dat mede door deelname van werknemers aan de cafetariaregeling de vrije ruimte van de werkkostenregeling wordt overschreden. Daardoor ontstaan extra kosten voor de werkgever in de vorm van de eindheffing van 80% over het bedrag van de overschrijding. Bij de berekening van het brutobedrag van het inkomen, dat de werknemer ruilt tegen een vergoeding, mag de werkgever rekening houden met de extra kosten om de uitruil voor de werkgever kostenneutraal te laten verlopen. Dat betekent dat het bedrag van de vergoeding niet gelijk hoeft te zijn aan het bedrag van het brutoloon waarvan wordt afgezien.
In het door de Kennisgroep besproken voorbeeld wil een werknemer een vergoeding ontvangen van € 600 voor het leasen van zonnepanelen. De werkgever berekent dat de werknemer hiervoor € 740 aan brutoloon moet inleveren. De Kennisgroep is van mening dat deze ruil realiteitswaarde heeft. Er is geen sprake van (niet toegestaan) verhaal van de eindheffing door de werkgever op de werknemer.
Loon of schenking?
Loon is een ruim begrip en omvat alles wat uit een dienstbetrekking wordt genoten. Vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking worden tot het loon gerekend. Voor de beoordeling of sprake is van loon, is van belang of er een causaal verband bestaat met de dienstbetrekking. Wanneer de inspecteur meent dat betalingen zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als loon moeten worden aangemerkt, dient hij dat aannemelijk te maken.
In een procedure voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant meende de inspecteur dat betalingen, die door een bv aan vier werknemers waren gedaan, loon vormden. De inspecteur legde om die reden een naheffingsaanslag loonheffing op. De bv bestreed de naheffingsaanslag. Volgens de bv ging het om schenkingen van de dga aan de werknemers. De betalingen waren door de bv verwerkt in de rekening-courantverhouding met de dga. Van de schenkingen waren notariële aktes opgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van loon. De rechtbank vond de toelichting van de dga ter zitting geloofwaardig, omdat deze gedetailleerd was en strookte met de overgelegde bewijsstukken. De dga heeft als enige van de drie aandeelhouders van de bv de betaling aan de vier werknemers voor zijn rekening genomen. De inspecteur heeft hiervoor geen verklaring gegeven. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd.
Inkomstenbelasting
Gevolgen verliesverrekening voor aanslag waarmee verlies is verrekend
Een ondernemer leed in 2018 verlies. De inspecteur heeft het vastgestelde verlies bij beschikking verrekend met de aanslag inkomstenbelasting over 2015. In reactie op de beschikking verliesverrekening vragen de ondernemer en zijn fiscale partner de inspecteur om een herverdeling van het inkomen in box 3 over het jaar 2015. De inspecteur wijst dit af, waarop de ondernemer en zijn partner in beroep gaan bij de rechtbank. De vraag is of de verdeling van gezamenlijke inkomensbestanddelen kan worden herzien als een onherroepelijk vaststaande aanslag wordt verminderd als gevolg van een beschikking verliesverrekening.
Wat bekent bezwaar tegen achterwaartse verliesverrekening?
In de beschikking achterwaartse verliesverrekening is aangegeven dat hiertegen bezwaar kan worden gemaakt. Gezien het feit dat er in het belastingrecht alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een voor bezwaar vatbare beschikking, is dit de ingang voor bezwaar en beroep. Echter, de inspecteur heeft de brief van de ondernemer en zijn partner opgevat als verzoeken om ambtshalve vermindering. Dit leidt ertoe dat hij de ondernemer laat weten dat een herverdeling van de grondslag sparen en beleggen niet mogelijk is omdat beide aanslagen reeds onherroepelijk vaststaan. Is door de opstelling van de inspecteur sprake van het onthouden van rechtsbescherming nu de inspecteur het bezwaarschrift ongegrond verklaart? De inspecteur stelt dat achterwaartse verliesverrekening niet impliceert dat de aanslag niet onherroepelijk vaststaat. Daarom is het niet mogelijk om terug te komen op de in de aangifte vermelde verdeling van aftrekposten.
Oordeel hof
Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat het feit dat bezwaar tegen een beschikking verliesverrekening openstaat, niet betekent dat daarmee ook bezwaar kan worden gemaakt tegen de onherroepelijk vaststaande aanslag waarmee het verlies wordt verrekend. Wel overweegt het hof dat een wettelijke regeling moet worden geïnterpreteerd met inachtneming van doel en strekking van de wet, vooral als de letterlijke toepassing van de wet tot onvoorziene gevolgen leidt. Volgens het hof moet de rechter zich afvragen of de wetgever deze situatie heeft voorzien en de gevolgen heeft willen aanvaarden.
Onvoorziene omstandigheid
Het hof is van oordeel dat de wetgever de wettelijke regeling en begrenzing van de verdeling van aftrekposten en gezamenlijke inkomensbestanddelen noodzakelijk acht voor de uitvoerbaarheid van de regeling, omdat elke aanpassing gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld de toeslagen. De wetgever heeft niet voorzien dat door de achterwaartse verliesverrekening het belastbare inkomen van een belastingplichtige zodanig kan wijzigen dat daardoor een heffingskorting niet meer kan worden benut. Omdat de verliesverrekening geen gevolgen heeft voor de toeslagen, schuift het hof de wet opzij en stelt de aanslagen vast conform het verzoek van de ondernemer en zijn partner.
Tip: Hebt u een verlies uit onderneming geleden? Controleer dan zorgvuldig of de achterwaartse verliesverrekening invloed heeft op uw heffingskortingen. Bij twijfel is het verstandig om uw situatie aan ons voor te leggen.
Verdeling van aftrekposten door fiscale partners kan later aangepast worden
Een echtpaar woonde met hun twee kinderen in een eigen woning. De eigen woning is gefinancierd met een hypothecaire lening. In hun aangiften inkomstenbelasting over 2018 hebben de echtgenoten de negatieve inkomsten uit de eigen woning zodanig verdeeld dat dit voor hen het meest gunstige fiscale resultaat opleverde. De negatieve inkomsten uit de eigen woning bestaan uit het eigenwoningforfait verminderd met de betaalde rente op de hypothecaire lening.
De inspecteur accepteert de aangifte zoals ingediend en legt op basis daarvan een aanslag op. Een jaar later komt het echtpaar tot de conclusie dat de rente foutief is opgegeven. Daarom dienen de echtgenoten over 2018 herziene aangiften in. In deze aangiften kiezen ze voor een andere verdeling van de aftrekpost voor de eigen woning. De inspecteur legt een navorderingsaanslag op, maar wijkt daarbij af van de gekozen verdeling van de aftrekpost. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de oorspronkelijk gekozen verdeling van de aftrekpost heeft gehanteerd. Het echtpaar gaat in hoger beroep. De rechtsvraag in hoger beroep is of een belastingplichtige mag terugkomen op de eerder gekozen verdeling van de aftrekpost ter zake van de eigen woning.
Echtgenoten zijn volgens de wet elkaars fiscale partner. Fiscale partners mogen bepaalde inkomensbestanddelen en aftrekposten onderling verdelen om een zo goed mogelijk fiscaal resultaat te verkrijgen. Dit is toegestaan tot het moment dat de aanslagen of navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en zijn partner onherroepelijk vaststaan. De inspecteur beroept zich op de parlementaire geschiedenis uit 2009, waar staat dat een belastingplichtige en zijn fiscale partner de verdeling kunnen wijzigen tot het moment dat de aanslag van één van hen onherroepelijk vaststaat.
De rechtbank volgt de zienswijze van de inspecteur, maar het hof oordeelt anders. Een belastingplichtige en zijn fiscale partner mogen de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen aanpassen tot het moment dat de aanslagen of de navorderingsaanslagen van de belastingplichtige en van de fiscale partner onherroepelijk vaststaan. Volgens het hof heeft de inspecteur zich beroepen op de oude parlementaire geschiedenis. Door een aanpassing van de wet is het belang daarvan vervallen.
Tot slot een tip: in deze casus duurde de behandeling van het hoger beroep meer dan twee jaar, waardoor het echtpaar in beginsel recht had op een vergoeding voor immateriële schade. Deze schadevergoeding wordt alleen toegekend als daar om wordt verzocht. Dit was hier niet het geval. Neem daarom in uw bezwaar- of beroepschrift een zin op waarin u, voor het geval de behandeling van het bezwaar of het (hoger) beroep onverhoopt langer duurt, verzoekt om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Overdrachtsbelasting
Aanpassing splitsingsvrijstelling overdrachtsbelasting
Een van de vrijstellingen in de overdrachtsbelasting betreft de vrijstelling bij de splitsing van rechtspersonen. In de praktijk is gebleken dat het mogelijk is om de splitsingsvrijstelling toe te passen in gevallen waarin dit niet de bedoeling is. Zo kan met een samenstel van transacties heffing van overdrachtsbelasting worden voorkomen bij de overdracht van onroerende zaken, terwijl bij een rechtstreekse overdracht van die onroerende zaken wel overdrachtsbelasting verschuldigd zou zijn. Het kabinet vindt dit onwenselijk en komt daarom met conceptregelgeving om dit te bestrijden. Dat concept is ter consultatie gelegd, zodat hierop commentaar kan worden gegeven.
Deze maatregel past de voorwaarden aan waaronder de vrijstelling van toepassing is. Onder dit voorstel gelden de volgende voorwaarden:
- Een aanhoudingseis van drie jaar.
- Een ondernemingseis.
- Een voortzettingseis voor de verkregen onderneming van drie jaar.
Na een splitsing kan een opvolgende vrijgestelde rechtshandeling (fusie, splitsing, interne reorganisatie) of een aandelenfusie plaatsvinden waarbij de opvolgende verkrijger in de plaats treedt van de verkrijger bij de eerdere splitsing. Wanneer dat het geval is wordt de vrijstelling niet teruggenomen als de opvolgende verkrijger een soortgelijk belang verkrijgt.
Wanneer een opeenvolging van verschillende vrijgestelde rechtshandelingen in overwegende mate is gericht op het voorkomen van belastingheffing geldt de vrijstelling niet.
De vrijstelling ziet ook op zogenoemde ruziesplitsingen (aandeelhouders gaan uit elkaar). Bij een ruziesplitsing gelden de ondernemingseis en bijbehorende voortzettingseis niet. De aanhoudingseis geldt wel.
De vrijstelling is ook van toepassing als door de splitsing aandelen worden verkregen in een onroerendezaakrechtspersoon (een fictieve onroerende zaak) en deze aandelen een aanmerkelijk belang vormen. Dat is de codificering van een beleidsbesluit.
Fiscale risico's bij schuiven met panden: wat u moet weten
In de complexe wereld van belastingen en onroerend goed kan het schuiven met panden aanzienlijke fiscale gevolgen met zich meebrengen. Het is essentieel om goed geïnformeerd te zijn over de potentiële risico's voordat u besluit tot een dergelijke transactie over te gaan.
Schuiven met panden
Een recente zaak biedt een leerzaam voorbeeld van de gevaren, die gepaard kunnen gaan met het schuiven met panden. Een ondernemer exploiteerde samen met zijn echtgenote in vof-verband een zorgboerderij. Op een bepaald moment trad de moeder van de ondernemer toe tot de vof. Zij bracht het gebruiksrecht van een pand, een bedrag in contanten en haar zakelijke relaties in, zonder hiervoor een vergoeding te ontvangen. Moeder was gerechtigd tot 20% van het resultaat van de vof. Later brengt moeder haar aandeel in de vof en de juridische eigendom van het pand in een nieuw op te richten bv in. De bv neemt de plaats van moeder in de vof in. Vervolgens geeft de bv nieuwe aandelen uit aan de ondernemer. In verband met de verkrijging van de aandelen heeft de ondernemer aangifte overdrachtsbelasting gedaan. In de aangifte claimde hij de toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling. De inspecteur oordeelde anders en legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De ondernemer tekende bezwaar aan tegen de naheffingsaanslag. Dat werd door de inspecteur afgewezen, waarna de weg naar de rechter openstond. De kernvragen in deze zaak waren of sprake was van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting en of de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging van toepassing was.
Fictieve verkrijging voor de overdrachtsbelasting
Voor de overdrachtsbelasting geldt de verkrijging van aandelen in een vennootschap, waarvan de bezittingen grotendeels uit onroerende zaken bestaan, als de verkrijging van die onroerende zaken. Minstens 30% van de onroerende bezittingen van de vennootschap moeten daartoe bestaan uit in Nederland gelegen onroerende zaken. De activiteiten van de vennootschap moeten bestaan uit het aankopen, vervreemden en/of exploiteren van onroerende zaken.
De inspecteur stelde dat de bv een onroerende zaak exploiteerde, omdat zij het pand tegen een winstafhankelijke vergoeding ter beschikking stelde aan de vof. De ondernemer betwistte dat sprake was van exploitatie. Daarvan was naar zijn mening alleen sprake in het geval van verhuur of verpachting van een pand. De rechtbank oordeelde dat het begrip exploitatie ruimer is en ook andere vormen van terbeschikkingstelling omvat. Zowel moeder als de bv had naast de terbeschikkingstelling van het pand geen enkele betrokkenheid bij de zorgboerderij.
Bedrijfsopvolgingsregeling
Wat betreft de bedrijfsopvolgingsregeling stelde de ondernemer dat de zogenaamde doorkijkarresten van toepassing waren omdat economisch gezien de eigendom van het pand overging van moeder op zoon. De inspecteur deelde deze opvatting niet. De rechtbank oordeelde dat de doorkijkarresten niet van toepassing waren. De ondernemer had de aandelen niet van zijn moeder verkregen, maar door de uitgifte daarvan door de bv. De verkrijging van aandelen in de bv was een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting. De vrijstelling voor een verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging was daarop niet van toepassing.
Leerpunt schuiven met panden
Het belangrijkste leerpunt uit deze zaak is dat u voorzichtig moet zijn bij het schuiven met panden. Er kunnen zich onbedoelde fiscale gevolgen voordoen. Het is van cruciaal belang om deskundig advies in te winnen om deze gevolgen te vermijden.
Formeel recht
Conclusie AG over bewijsvermoeden ontvangst post
De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft enkele conclusies en een bijlage bij die conclusies gewijd aan de gebrekkige bezorging van aangetekend verzonden post. De vraag is of er reden is om het weerlegbare bewijsvermoeden van ontvangst van bestuurlijke en gerechtelijke post te heroverwegen. Een van de zaken, waarin de AG conclusie neemt, zou normaal gesproken in aanmerking komen voor niet-ontvankelijkverklaring op basis van art. 80a Wet RO.
Hof Amsterdam stelde eerder in de procedure vast dat de uitnodiging voor de zitting aangetekend is verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven adres. Volgens de track & trace gegevens van PostNL is de post op dat adres is bezorgd en is voor ontvangst getekend. Volgens het hof is de belanghebbende correct uitgenodigd. In cassatie herhaalt de belanghebbende dat noch zij, noch haar gemachtigde de aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting in hoger beroep heeft ontvangen en dat zij noch haar gemachtigde voor ontvangst heeft getekend.
De AG meent dat er reden bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de track & trace gegevens van PostNL over de bezorging van aangetekende post. Desondanks bieden de geldende bewijslastverdeling en het zwakke op de track & trace gegevens gebaseerde bewijsvermoeden van reglementaire bezorging de feitenrechter voldoende ruimte om rechtszoekenden te kunnen beschermen. De door de Hoge Raad gegeven tegenbewijsregel kan volgens de AG moeilijk nog soepeler. Als een partij stelt dat het aangetekende stuk niet is uitgereikt of geen afhaalbericht op het juiste adres is achtergelaten, volstaat het dat die partij feiten en omstandigheden aanvoert op grond waarvan de ontvangst of de aanbieding van het stuk, in weerwil van de gegevens van PostNL, redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
De noodzaak voor een bewijsrechtelijke tegemoetkoming van geadresseerden van aangetekende bestuurlijke en gerechtelijke post neemt af doordat steeds meer procescorrespondentie elektronisch verloopt. Het probleem zit volgens de AG niet in de bewijsregel, maar in de ondermaatse kwaliteit van de bezorging van aangetekende post. Dat probleem moet worden opgelost door PostNL of door de toezichthouder ACM.
Volgens de AG heeft het hof de correcte bewijsmaatstaf en bewijslastverdeling toegepast. De conclusie is dat het beroep in cassatie ongegrond is.
Reactie plaatsen
Reacties