Nieuwsbrief 13 april 2024

Ondernemingswinst

 

Herinvesteringsreserve voor afsluitvergoeding niet mogelijk

De boekwinst, die een ondernemer behaalt bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, is belast. De belastingheffing kan worden uitgesteld door de boekwinst op te nemen in een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt vervolgens afgeboekt op de aanschafprijs van een nieuw bedrijfsmiddel. Daardoor vermindert het afschrijvingspotentieel van het nieuwe bedrijfsmiddel. Aan de vorming van een herinvesteringsreserve zijn voorwaarden verbonden.

Twee broers exploiteren gezamenlijk een akkerbouwbedrijf in de vorm van een maatschap. Recent heeft een van de broers een overeenkomst gesloten met TenneT voor het vestigen van een opstalrecht op een deel van de percelen die hij in eigendom heeft. Deze percelen worden gebruikt door de maatschap. Het opstalrecht betreft het plaatsen van hoogspanningsmasten. De kernvraag in deze zaak is of de andere broer een herinvesteringsreserve mag vormen voor de ontvangen afsluitvergoeding.

In de ingediende belastingaangifte heeft de broer een herinvesteringsreserve gevormd met betrekking tot de afsluitvergoeding. De inspecteur reageert op de aangifte met een verzoek om nadere informatie. De belastingplichtige geeft aan van plan te zijn de herinvesteringsreserve te gebruiken voor de bouw van een loods, waarvoor reeds een vergunning is verleend. De inspecteur wijkt af van de aangifte. Volgens de inspecteur moet de afsluitvergoeding worden beschouwd als inkomensschade, die belast is in het jaar van ontvangst. De inspecteur concludeert dat de vorming van een herinvesteringsreserve in dit geval niet mogelijk is.  

De zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank. De belastingplichtige heeft verschillende vergoedingen ontvangen van TenneT, waarvan er één een afsluitvergoeding betreft voor het opstalrecht. De rechtbank oordeelt dat de afsluitvergoeding dient als compensatie voor de voortvarende medewerking aan het proces van het vestigen van het opstalrecht en het voorkomen van juridische procedures. Hierdoor wordt voorkomen dat TenneT een gedoogplichtprocedure moet starten. De rechtbank stelt dat de afsluitvergoeding niet kan worden beschouwd als een tegenprestatie voor het vestigen van het opstalrecht zelf, maar eerder als een schadevergoeding voor de belastingplichtige. Dat in de notariële akte voor het vestigen van het opstalrecht de gehele vergoeding is aangemerkt als grondslag voor de heffing van overdrachtsbelasting doet hier volgens de rechtbank niet aan af. Dat gegeven bepaalt niet de kwalificatie van de afsluitvergoeding voor de inkomstenbelasting.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Aftrek voorbelasting aanleg zonnepark

Een waterschap heeft op het terrein van een rioolwaterzuiveringsinstallatie zonnepanelen laten installeren. De daarmee opgewekte elektriciteit wordt gebruikt voor de zuiveringsinstallatie. Voor zover meer elektriciteit wordt geproduceerd dan nodig is, levert het waterschap elektriciteit tegen een vergoeding aan de energiemaatschappij. Alleen voor het leveren van elektriciteit tegen vergoeding is het waterschap ondernemer voor de omzetbelasting.

Het waterschap claimt de aftrek van alle omzetbelasting die voor de aanleg van de zonnepanelen in rekening is gebracht. De Belastingdienst heeft de aftrek verleend naar rato van de hoeveelheid elektriciteit die naar verwachting zal worden geleverd aan de energiemaatschappij. De aftrek is beperkt tot 58% van het totaal. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft vervolgens geoordeeld dat het waterschap geen recht heeft op aftrek van alle omzetbelasting die in rekening is gebracht bij de aanleg van de zonnepanelen.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van het waterschap ongegrond verklaard. De procedure heeft betrekking op omzetbelasting, die in rekening is gebracht voordat het zonnepark in gebruik was genomen. Het recht op aftrek stemt overeen met de bestemming van het zonnepark. Niet in geschil was dat naar verwachting 58% van de te produceren elektriciteit belast zou worden geleverd aan de energiemaatschappij en dat de overige 42% zou worden gebruikt voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie.


Lees meer  
 

Reeks hoorcolleges valt niet onder vrijstelling voordrachten

De Wet op de omzetbelasting kent een vrijstelling voor voordrachten, die worden gehouden door publiekrechtelijke lichamen, stichtingen en verenigingen en die strekken tot bevordering van wetenschap of algemene ontwikkeling. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat de voordrachten worden gegeven tegen een vergoeding, die in hoofdzaak strekt tot dekking van de kosten.

De vraag in een procedure voor de Hoge Raad is of door een universiteit gegeven cursorisch onderwijs voor ouderen onder de vrijstelling voor voordrachten kan worden gebracht. Een cursus bestaat uit een reeks hoorcolleges. Bij sommige cursussen is een actieve inbreng van de deelnemers gewenst. Vaak wordt een syllabus of aanvullend studiemateriaal verstrekt. De kosten daarvan zijn inbegrepen in het cursusgeld.

Hof Amsterdam heeft het begrip voordracht uitgelegd als het uitspreken van een tekst, die voor een publiek ten gehore wordt gebracht. Volgens het hof vallen de cursussen binnen het bereik van wat in het spraakgebruik wordt aangemerkt als het geven van een voordracht. Voor de toepassing van de vrijstelling is niet van belang of sprake is van een enkele voordracht of een reeks van voordrachten. Dat geldt ook voor het feit, dat sommige cursussen overeenkomsten vertonen met het reguliere en van omzetbelasting vrijgestelde onderwijs. De begrippen onderwijs en het houden van voordrachten sluiten elkaar niet uit, aldus het hof.

De Hoge Raad stelt voorop dat vrijstellingen in de omzetbelasting beperkt moeten worden uitgelegd. Het hof heeft terecht overwogen, dat naar spraakgebruik onder een voordracht wordt verstaan het uitspreken van een tekst, die voor een publiek ten gehore wordt gebracht. De rol van het publiek is daarbij passief en van de toehoorders wordt geen voorbereiding gevergd. Met een voordracht kan kennis worden overgedragen, maar die overdracht is niet voldoende om een voordracht aan te merken als het geven van onderwijs. Een lezing is geen voordracht meer als daarbij studiemateriaal ter beschikking wordt gesteld of als gelegenheid tot inbreng of discussie wordt geboden. De vrijstelling van omzetbelasting voor voordrachten is daarom niet van toepassing op een reeks hoorcolleges. De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Amsterdam vernietigd omdat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.


Lees meer  
 

Internationaal

 

Fiscale migratie: waar is thuis?

Een belastingplichtige emigreerde in 2015 naar Duitsland, althans dat meent hij. De inspecteur stelt echter dat de belastingplichtige fiscaal nog steeds in Nederland woont en corrigeert de aangifte inkomstenbelasting door het opleggen van een navorderingsaanslag. Ondanks het bezwaar van de belastingplichtige blijft de inspecteur bij zijn standpunt. Een fiscaal geschil is geboren. De belastingplichtige stapt naar de rechtbank, die moet beslissen over de fiscale woonplaats van de belastingplichtige: Duitsland of toch Nederland?

De belastingplichtige bezit in Nederland een koopwoning, die hij na de verhuizing naar Duitsland verhuurt. Bij de verhuur heeft hij bedongen dat hij de woning gedurende 62 dagen per jaar zelf mag gebruiken. In het betreffende jaar verbleef de belastingplichtige 61 dagen in Nederland en 146 dagen in Duitsland. De rest van de dagen verbleef de belastingplichtige onder meer in Spanje. Op het eerste gezicht zou je denken dat de belastingplichtige zeker niet in Nederland woonde. Toch stelt de inspecteur van wel. Hij is van mening dat de belastingplichtige Nederland nooit heeft willen verlaten en dat het verblijf in Duitsland van kortdurende aard is. Met name het feit dat de belastingplichtige de in Nederland verhuurde woning mocht blijven gebruiken, speelt volgens de inspecteur een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag waar de belastingplichtige fiscaal woont.

De rechtbank oordeelt dat voor het bepalen van de fiscale woonplaats moet worden gekeken naar een arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft overwogen dat gekeken moet worden naar alle omstandigheden van het geval en dat het erom gaat of de belastingplichtige een persoonlijke band heeft met Nederland. De duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan met een ander land. Hierdoor is het mogelijk dat een persoon fiscaal in meerdere landen woont. De rechtbank is van oordeel dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland is blijven wonen. 

De belastingplichtige laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep. Het hof oordeelt, net als de rechtbank, dat de belastingplichtige fiscaal in Nederland woonde. Volgens het hof had de belastingplichtige nooit de intentie om zich langdurig in Duitsland te vestigen, noch om zijn bestaande duurzame banden met Nederland te verbreken. Ook het recht om de woning in Nederland te mogen gebruiken, acht het hof van belang. De stelling van de belastingplichtige dat hij als pensionado geen dienstbetrekking uitoefent, helpt hem niet. Het hof houdt verder rekening met het feit dat de belastingplichtige langere tijd in zijn vakantiewoning in Spanje verbleef en dat hij in Duitsland een woning huurde.

Is dit verhaal herkenbaar voor u? Of heeft u twijfels over uw eigen fiscale situatie? Aarzel dan niet en neem contact met ons op. Wij staan klaar om uw vragen te beantwoorden en u te voorzien van advies op maat.


Lees meer  
 

Onderzoek hybride werken door grenswerkers

De staatssecretaris heeft onderzoek laten doen naar de omvang van de inkomensgevolgen van hybride werken door grenswerkers. Hij heeft het onderzoeksrapport aangeboden aan de Tweede Kamer. Doel van het onderzoek was om de effecten van thuiswerkregelingen inzichtelijk te maken.

Uitkomsten onderzoek

Het kabinet wil een drempelregeling in bilaterale belastingverdragen opnemen voor grenswerkers die hybride werken. Dat moet mogelijk maken dat een werknemer een maximaal aantal dagen in het woonland kan werken zonder dat dit gevolgen heeft voor het heffingsrecht over het inkomen. De afspraak dat belastingheffing plaatsvindt in het land van de werkgever, blijft hierdoor onverminderd gelden. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag wat een grenswerker met een bepaald bruto-inkomen onder toepassing van diverse mogelijke drempelregelingen netto overhoudt. Daarmee wordt op inkomensniveau inzichtelijk of een drempelregeling al dan niet gunstiger is voor de grenswerker die hybride werkt dan geen drempelregeling. Op dit moment heeft Nederland geen drempelregelingen opgenomen in de bilaterale belastingverdragen met België en Duitsland.

Zonder thuiswerkregeling wordt het heffingsrecht naar rato verdeeld tussen twee landen als een grenswerker een gedeelte van zijn tijd thuis werkt. Een dergelijke salary split is doorgaans gunstig voor het netto-inkomen van de grenswerker. Door de invoering van een drempelregeling vervalt het voordeel van de salary split. Als de dagendrempel wordt overschreden sorteert de drempelregeling geen effect meer en is de salary split weer van toepassing.

Voor de sociale zekerheid geldt dat de wetgeving van de lidstaat waar iemand werkt van toepassing is. Mensen, die naast hun werkzaamheden in de lidstaat van de werkgever een substantieel deel van hun werkzaamheden in hun woonland verrichten, vallen onder de socialezekerheidswetgeving van het woonland. De grenswerker kan er onder voorwaarden voor kiezen om in de lidstaat van de werkgever sociaal verzekerd te blijven. Het toepasselijke stelsel van sociale zekerheid heeft invloed op de hoogte van het netto-inkomen. Dat komt door verschillen in de hoogte van de premies en door de al dan niet aftrekbaarheid van de premies.

Kabinetsappreciatie

Het kabinet heeft met belangstelling kennisgenomen van de resultaten uit dit onderzoek. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat thuiswerkregelingen vaak niet gunstig uitpakken voor het netto-inkomen van grenswerkers, die hybride werken, wil dat niet zeggen dat een drempelregeling enkel nadelig is. De invoering van een drempelregeling vermindert de administratieve lasten. De focus van Nederland ligt voor de korte termijn op een beperkte drempelregeling. Dit heeft vooral met haalbaarheid te maken, aangezien Duitsland geen verdergaande regeling wil.

Op Europees en internationaal niveau bepleit het kabinet verdergaande regelingen.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Moeten alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden opgestuurd?

De heffingsambtenaar heeft een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. De belanghebbende is het met de hoogte van de WOZ-waarde niet eens en vraagt de heffingsambtenaar om een schriftelijke onderbouwing van de waarde. De heffingsambtenaar zet de hakken in het zand en weigert de gegevens te sturen. Dit juridische geschil kwam voor de Hoge Raad. De rechtsvraag is of de heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken op verzoek van de belanghebbende moest opsturen.
  
De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking waarop de WOZ-waarde van een onroerende zaak is vastgesteld. In het bezwaarschrift heeft hij de heffingsambtenaar verzocht om hem de grondstaffel, de taxatiekaart met vermelding van de KOUDV- en liggingsfactoren van de onroerende zaak en de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten te verstrekken. De heffingsambtenaar heeft de gevraagde stukken niet in de bezwaarfase verstrekt, maar wel ter inzage aangeboden. De belanghebbende heeft van het inzagerecht geen gebruik gemaakt.  

Voor het hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase de gevraagde gegevens had moeten verstrekken. Het hof oordeelde dat dit het geval is. Volgens het hof ging het om gegevens, die de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ aan de belanghebbende had moeten verstrekken. De heffingsambtenaar ging in cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat de heffingsambtenaar op grond van de Algemene wet bestuursrecht geen afschriften hoeft te verstrekken van ter inzage gelegde stukken indien geen gebruik is gemaakt van het inzagerecht. De Hoge Raad merkt op dat het aan het bestuursorgaan is hoe dit gestalte geeft aan het recht op afgifte van afschriften van ter inzage gelegde stukken: overhandigen op kantoor of toezenden.

De Hoge Raad onderschrijft het oordeel van het hof dat de heffingsambtenaar op grond van de Wet WOZ verplicht is de gevraagde stukken toe te zenden.

Mocht u in de bezwaarfase geen gebruik willen maken van het inzagerecht, wees u er dan van bewust dat de overheid u geen afschriften hoeft te verstrekken van stukken die ter inzage zijn gelegd. Maar heeft u bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, dan kunt u zich een rit besparen door de heffingsambtenaar te verzoeken u de gewenste gegevens op grond van de Wet WOZ toe te sturen.


Lees meer  

Te laat ingediend beroepschrift

Een beroepschrift, dat wordt ingediend na afloop van de geldende termijn voor het instellen van beroep, is in beginsel niet ontvankelijk. De niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding blijft achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat de indiener in verzuim is geweest. Dat doet zich voor als een belanghebbende na het verstrijken van de termijn een beroepschrift heeft ingediend als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid en hij, nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, het beroepschrift zo snel mogelijk heeft ingediend.

Volgens de Hoge Raad is er geen reden om de toepassing van de hiervoor genoemde uitzondering te beperken tot gevallen waarin de betrokkene feitelijk niet in staat is geweest tijdig beroep in te stellen. Per geval moet worden beoordeeld of van de belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon worden gevergd om tijdig beroep in te stellen. Aan de belanghebbende, van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd om dit zelf te doen, kan niet zonder meer worden tegengeworpen dat iemand anders hem had kunnen bijstaan of vertegenwoordigen, of dat hij binnen de termijn had kunnen volstaan met een pro-formaberoepschrift. Ook met betrekking tot zulke maatregelen komt het erop aan of zij van deze belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid konden worden gevergd.

De vraag, of het beroepschrift na overschrijding van de beroepstermijn zo spoedig mogelijk is ingediend, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Eerder heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daarvoor een termijn van ten minste veertien dagen moet worden gegund. Gelet op de ontwikkelingen in de bestuursrechtspraak is de Hoge Raad van oordeel dat deze termijn in beginsel verstrijkt zes weken nadat de omstandigheid, die het tijdig instellen van beroep verhinderde, zich niet langer voordoet.


Lees meer  
 

Omvang administratie- en bewaarplicht ondernemers

Tijdens een boekenonderzoek bij een ondernemer heeft de inspecteur verzocht om inzage in de privé-agenda’s van de ondernemer. Dit verzoek is gedaan nadat de ondernemer had verklaard dat hij afspraken met klanten en voor klanten verrichte werkzaamheden in die agenda’s noteerde. De ondernemer heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven omdat de agenda uitsluitend afspraken in de privésfeer zou bevatten. De inspecteur heeft de ondernemer een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan zijn informatieverplichtingen.

Hof Den Bosch heeft geoordeeld dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven. Het hof heeft niet gereageerd op het betoog dat de wettelijke informatieverplichting niet geldt voor de privé-agenda’s, omdat de ondernemer deze niet meer heeft. Volgens de Hoge Raad gaat dit betoog niet op voor administratieplichtigen, zoals ondernemers, tenzij aannemelijk is dat gegevens ontbreken als gevolg van overmacht.

Het hof heeft de privé-agenda’s aangemerkt als gegevensdragers, die behoorden tot de administratie van de ondernemer. De ondernemer had die agenda’s daarom zeven jaar moeten bewaren. De Hoge Raad vindt dat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Vanwege de verwevenheid met waarderingen van feitelijke aard kan dit oordeel voor het overige door de Hoge Raad in de cassatieprocedure niet op juistheid worden onderzocht. De ondernemer heeft zich niet beroepen op overmacht. Daarom heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting kunnen oordelen dat de inspecteur de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.


Lees meer  
 

Start pre-consultatie direct aanpassen

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar een nieuw formeelrechtelijk heffingssysteem. Dat nieuwe heffingssysteem is volgens de staatssecretaris nodig om het fiscale (proces)recht rechtvaardiger en toekomstbestendig te maken. Het streven is dat er nog dit jaar een conceptwetsvoorstel ter consultatie wordt gelegd. Daaraan voorafgaand vindt een pre-consultatie van de fiscale rechtspraktijk, belangenbehartigers en andere partijen plaats.

De bedoeling is dat het nieuwe systeem van direct aanpassen vooralsnog alleen gaat gelden voor de inkomsten-, vennootschaps-, omzet- en loonbelasting. Uitgangspunt is dat alle berichten na de vaststelling van de aanslag worden aangemerkt als verzoeken om herziening en niet langer als bezwaar. Als een verzoek om herziening wordt afgewezen, is bezwaar en beroep tegen die afwijzing mogelijk. Hiermee wordt de formele bezwaar- en beroepsprocedure zoveel mogelijk behouden voor daadwerkelijke geschillen. Een belastingplichtige heeft drie jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid om een aanslag te laten verminderen. De herzieningstermijn onder het system direct aanpassen is aanzienlijk langer dan de huidige bezwaartermijn van zes weken. Herziening kan in beginsel op elke grond gebeuren. Met de invoering van een herzieningstermijn van drie jaar vervalt de mogelijkheid van ambtshalve vermindering. Daarvoor geldt nu een termijn van vijf jaar.


Lees meer   

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.