Inkomstenbelasting
Verblijfkosten internationaal transport
Transportondernemers, die meerdaagse internationale ritten maken, kunnen een vast bedrag per gereden dag aan verblijfskosten ten laste van hun winst brengen. Het voordeel is dat zij bij gebruikmaking van de regeling geen bewijsstukken van de werkelijke verblijfskosten hoeven te bewaren. In 2024 gaat het om een bedrag van € 48 (2023: € 45). Aan deze regeling is een aantal voorwaarden verbonden:
- Een rit moet langer duren dan 24 uur.
- De verste bestemming ligt buiten Nederland.
- De regeling geldt voor alle meerdaagse ritten in dat jaar.
- Het aantal gereden dagen moet aan de hand van tachograafschijven, facturen of rittenstaten onderbouwd kunnen worden.
- De vertrek- en terugkomdag tellen elk mee voor een halve dag.
De regeling geldt niet voor ondernemers, die onder de vennootschapsbelasting vallen.
Omvang terbeschikkingstelling
De opbrengst van de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan een vennootschap, waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, wordt tot resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.
In een procedure voor Hof Den Bosch was de omvang van een terbeschikkingstelling in geschil. Het betrof een paardencomplex, dat volgens de eigenaar slechts gedeeltelijk aan zijn bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank was van oordeel dat het gehele complex aan de bv ter beschikking is gesteld. De rechtbank leidde dat af uit verklaringen van de belanghebbende ter zitting en uit de balans van de terbeschikkingstelling. Volgens de rechtbank kon de bv vrijelijk beschikken over de aanwezige paardenboxen en de bijbehorende faciliteiten van het complex.
Het hof acht het oordeel van de rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Het hof voegt daaraan toe, dat de belanghebbende het complex in zijn geheel als tbs-vermogen in aanmerking heeft genomen en niet gedeeltelijk in box 3 heeft opgenomen. De in aftrek gebrachte kosten hebben betrekking op het gehele paardencomplex. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur de aangebrachte correctie van de huursom voldoende aannemelijk gemaakt.
Supermarktsaga: een rammelende kas
Een belastingplichtige exploiteerde vijf avondwinkels en een supermarkt met slagerij. Tijdens een boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting is volgens de inspecteur gebleken dat sprake was van een rammelende kas. De inspecteur verhoogt de winst en legt aanslagen op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar. Hoe liep dit af?
Boekenonderzoek legt gebreken bloot
De belastingplichtige heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard, dat hij bedragen heeft geleend en legt een aantal onderhandse overeenkomsten voor die zijn gesloten met een buitenlandse persoon. De belastingplichtige heeft geen dagelijkse kasadministratie gevoerd. De kasadministratie werd per kwartaal achteraf opgemaakt door de adviseur, aan de hand van kassa-afslagen en contant betaalde facturen. Ook is niet periodiek het kasgeld geteld. Daarnaast werden in 45% van de afrekenmomenten foute kassa-aanslagen verricht. De voorraad tabak was tegen de gemiddelde verkoopprijs gewaardeerd. De belastingplichtige kon de contante geldstortingen niet verklaren. Van de post crediteuren ontbrak een specificatie en er was sprake van een negatieve kas van maar liefst € 200.000. De inspecteur heeft alle genoemde punten als omzet gecorrigeerd. De belastingplichtige is het oneens met deze correcties en gaat in beroep bij de rechtbank.
Van rechtbank tot hof
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het bij het rechte eind heeft. De belastingplichtige probeerde het nog een keer en ging in hoger beroep bij het hof. Het hof oordeelde dat de belastingplichtige de herkomst van het contante geld niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de belastingplichtige aangeleverde algemene documenten kan niet worden vastgesteld hoe hoog de bedragen werkelijk waren. In een geldleningsovereenkomst staat ‘we hereby pay’. Volgens de belastingplichtige klopt dit niet, aangezien hij van mening is dat de gelden op afroep werden uitbetaald. Het hof oordeelde dat de belastingplichtige er niet in is geslaagd om dit te bewijzen. Er is op geen enkel moment een juist overzicht van de nog te betalen crediteuren overlegd. De negatieve kas van € 200.000 kwam naar voren in een overlegd audit-dossier. Het hof oordeelde dat dit een primair gegeven uit de administratie van de belastingplichtige was en dat de inspecteur terecht het bedrag van € 200.000 als omzet heeft verhoogd. Uiteindelijk bedroeg de correctie meer dan € 330.000. Het hof oordeelde dat het hoger beroep van belastingplichtige ongegrond is.
Tips voor kasbeheer
Heeft u een kas in uw onderneming? Zorg dan dat deze dagelijks wordt opgemaakt. Tel regelmatig het kasgeld, laat iemand anders dit ook doen en bewaar de telresultaten zorgvuldig. Dit kan veel fiscaal leed voorkomen.
Omzetbelasting
Aankoop partij nikkel gedaan als ondernemer
Ondernemer voor de omzetbelasting is een ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Een ondernemer mag de omzetbelasting in aftrek brengen, die hem door andere ondernemers ter zake van leveringen en diensten in rekening is gebracht, voor zover hij die goederen en diensten gebruikt voor belastbare handelingen.
Een in Duitsland gevestigde onderneming, die ICT-activiteiten verricht, heeft in 2015 in Nederland een partij nikkel aangekocht om deze later te verkopen. Aanvankelijk is voor de levering van het nikkel geen omzetbelasting in rekening gebracht. Met dagtekening 31 december 2016 is een nieuwe factuur ontvangen, waarop € 42.100 aan omzetbelasting in rekening is gebracht. De Belastingdienst heeft het verzoek om teruggaaf van deze omzetbelasting afgewezen.
In de procedure voor Hof Den Bosch is in geschil of de onderneming bij de aankoop van het nikkel als ondernemer heeft gehandeld en of zij het nikkel niet heeft gebruikt voor belaste prestaties.
Het hof stelt vast dat de onderneming voor haar ICT-activiteiten als ondernemer wordt aangemerkt. De partij nikkel is bedoeld als een financiële buffer. De werkzaamheden met betrekking tot het nikkel bestaan uit het volgen van de koersontwikkeling. Het hof is, anders dan de Hoge Raad in een arrest uit 2017, van oordeel dat de incidentele aankoop van de partij nikkel een economische activiteit in de zin van de btw-richtlijn is. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat een natuurlijk persoon, die voor zijn activiteiten btw-plichtig is, ook voor elke andere economische activiteit, die hij incidenteel verricht, als belastingplichtige moet worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat dit arrest ook geldt voor een rechtspersoon. De onderneming is dus voor deze incidentele economische activiteit ondernemer voor de omzetbelasting.
Omdat niet in geschil is dat de partij nikkel is aangeschaft met de bedoeling deze op termijn weer te verkopen, bestaat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen de aan- en verkoop. De onderneming heeft daarom recht op aftrek van de in rekening gebrachte omzetbelasting.
Vennootschapsbelasting
Belastingplicht stichting particulier fonds
Een stichting particulier fonds (SPF) naar het recht van Curaçao bestreed dat zij belastingplichtig was voor de Nederlandse vennootschapsbelasting. Volgens de SPF kwalificeerde zij als een afgezonderd particulier vermogen (APV) in de zin van de Wet IB 2001 en was zij fiscaal transparant. De inspecteur heeft de SPF aangemerkt als buitenlands belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting. De aanleiding daarvoor was de aankoop van een onroerende zaak in Nederland.
De rechtbank wijst erop dat de APV-regeling beperkt is tot de toepassing van de Wet IB 2001 en niet integraal doorwerkt naar de vennootschapsbelasting. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat de oprichter van de SPF enig afdwingbaar recht had op het vermogen van de SPF. Wel ziet de rechtbank in het dossier aanwijzingen dat de oprichter meer was dan alleen de oprichter, maar concrete documenten over de feitelijke gang van zaken ontbraken. Daarmee heeft de SPF niet aannemelijk gemaakt dat de oprichter over het vermogen van de SPF kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen. De rechtbank is van oordeel dat de SPF niet vergelijkbaar is met een stichting naar Nederlands recht, omdat de SPF uitkeringen mag doen volgens haar inschrijving in het handelsregister. De inspecteur heeft de SPF terecht aangemerkt als buitenlands belastingplichtige voor de vennootschapsbelasting.
Overdrachtsbelasting
Verkrijging door bv van fictieve onroerende zaken niet vrijgesteld van overdrachtsbelasting
Overdrachtsbelasting wordt geheven bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken. Aandelen in een rechtspersoon, waarvan de bezittingen grotendeels bestaan uit onroerende zaken, vormen fictieve onroerende zaken. Bij de verkrijging van fictieve onroerende zaken wordt alleen overdrachtsbelasting geheven wanneer het belang van de verkrijger in de rechtspersoon na de verkrijging ten minste een derde bedraagt. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2018 geoordeeld dat met de regeling van fictieve onroerende zaak alleen bedoeld is te voorkomen dat door het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. Met de fictie is niet beoogd de verkrijging van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon onder de heffing van overdrachtsbelasting te brengen als de verkrijging van een onroerende zaak van die rechtspersoon zelf zou zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting.
Er geldt een vrijstelling voor de verkrijging in het kader van een bedrijfsopvolging van onroerende zaken, die tot het vermogen van een onderneming behoren. Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling moet worden voldaan aan het verwantschapsvereiste en het voortzettingsvereiste. Hof Den Bosch leidt uit het arrest van de Hoge Raad uit 2018 af dat de verkrijger van alle aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon voor de toepassing van de overdrachtsbelasting geacht wordt de door de verkregen aandelen vertegenwoordigde vermogensbestanddelen van de onroerendezaakrechtspersoon te hebben verkregen. Als die vermogensbestanddelen een materiële onderneming vormen, is de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing op de tot die onderneming behorende en aan de onderneming dienstbare onroerende zaken, mits aan het verwantschaps- en het voortzettingsvereiste is voldaan.
Het hof ziet in de jurisprudentie geen aanknopingspunt voor het standpunt dat voor de toepassing van het verwantschapsvereiste rechtspersoon moet worden gekeken naar de aandeelhouders van een rechtspersoon, die alle aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon verkrijgt. De verkrijgende rechtspersoon komt niet in aanmerking voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling, omdat deze niet behoort tot de in de wet opgenomen kring van verwanten.
Internationaal
Woonplaats bleef Nederland ondanks verhuizing naar Duitsland
Volgens de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen wordt de woonplaats van een persoon bepaald aan de hand van de omstandigheden. De Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Wet langdurige zorg hanteren hetzelfde criterium.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad dient er voor een woonplaats in Nederland een duurzame band van persoonlijke aard te bestaan tussen de belanghebbende en Nederland. Die duurzame band met Nederland behoeft niet sterker te zijn dan de band met een ander land. Dat betekent dat het niet nodig is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Het is dus mogelijk dat iemand zowel in Nederland als in een ander land woont.
De vraag in een procedure voor Hof Amsterdam was of de belanghebbende tussen 4 februari 2015 en 20 december 2016 in Nederland of in Duitsland woonde. In die periode verhuurde de belanghebbende zijn woning in Nederland, maar behield hij zich het recht voor om maximaal 62 dagen per jaar over de woning te beschikken. De verhuurperiode eindigde op 1 januari 2017. Dat was het moment waarop de belanghebbende niet langer kon profiteren van bepaalde voordelen van het oude belastingverdrag met Duitsland. Dat wees erop dat de belanghebbende al vooraf het voornemen had om na twee jaar terug te keren naar Nederland en de woning permanent te betrekken. Van belang was verder dat de belanghebbende in beide jaren een substantieel aantal dagen in Nederland verbleef. Volgens Hof Amsterdam heeft de belanghebbende zijn persoonlijke banden van duurzame aard met Nederland niet verbroken. Aan de gestelde woonplaats in Duitsland doet verder af dat de belanghebbende in 2015 en 2016 langere tijd in Spanje in zijn vakantiewoning verbleef. Bijzondere omstandigheden, die wezen op een dubbele woonplaats, waren er niet.
Voor de toepassing van het belastingverdrag met Duitsland was bepalend met welk land de persoonlijke en economische betrekkingen het sterkst waren. Naar het oordeel van Hof Amsterdam zijn de persoonlijke banden van de belanghebbende het sterkst gebleven met Nederland. Ook de economische betrekkingen waren duidelijk sterker met Nederland dan met Duitsland. Het pensioen en de lijfrente kwamen uit Nederland, de voornaamste bezittingen lagen in Nederland en door de verhuur van die bezittingen nam de belanghebbende deel aan het economische verkeer in Nederland.
Formeel recht
Belastingdienst houdt administrateur ten onrechte aansprakelijk voor belastingfraude van bv
De administratie van een failliete bv bevat een creditfactuur van bijna € 500.000 inclusief btw. Volgens de inspecteur is deze creditfactuur vals, omdat er geen factuur tegenover staat. De valse creditfactuur zou in de administratie zijn opgenomen om de inspecteur en de curator te misleiden. Er volgt een strafzaak tegen de administrateur van de bv. De rechtbank veroordeelt de administrateur tot een taakstraf van 120 uur of 60 dagen hechtenis. Hof Den Bosch heeft de administrateur in hoger beroep vrijgesproken.
De administrateur vormde samen met de statutair bestuurder en een derde het managementteam van de bv. De administrateur was verantwoordelijk voor de financiële administratie. Na het uitspreken van het faillissement van de bv heeft de inspecteur een boekenonderzoek ingesteld naar de btw over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2018. Bij het boekenonderzoek is de creditfactuur ontdekt. Verder sloot de administratie niet aan bij de aangiften btw.
De rechtbank heeft de administrateur veroordeeld voor het gebruikmaken van een valse factuur. Het hof wijst erop dat de Hoge Raad al in 1985 heeft geoordeeld dat het opmaken van een valse factuur niet het gebruik daarvan is. Ook het enkel opnemen van een valse factuur in de administratie is geen gebruik daarvan. Het overdragen van de administratie aan de curator houdt wel het gebruik van de valse creditfactuur in. Op dat moment was de administrateur door het faillissement echter niet meer werkzaam voor de bv. De administrateur is voorts ten laste gelegd dat hij de administratie van de bv niet op orde had. Het hof heeft de administrateur ook hiervan vrijgesproken. De administrateur is aangenomen om de administratie op orde te brengen, maar was daar nog niet in geslaagd. Anders dan de inspecteur meent is niet de administrateur van de bv maar de bv zelf degene die administratieplichtig is op grond van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. De administrateur kan niet verweten worden dat hij zich niet aan zijn wettelijke administratieplicht heeft gehouden.
Al met al komt de administrateur met de schrik vrij.
Fiscaal kat-en-muisspel
Een belastingplichtige doet aangifte voor de inkomstenbelasting, waarbij hij de tegoeden op buitenlandse bankrekeningen niet aangeeft. De inspecteur komt hier achter, legt een navorderingsaanslag op en eist forse vergrijpboeten. De belastingplichtige beweert dat hij door een beleggingsadviseur voor € 400.000 is opgelicht en dat hij daarom de gelden op de buitenlandse bankrekeningen niet heeft opgegeven. De inspecteur trekt dit verhaal in twijfel en de rechtbank verklaart het beroep van de belastingplichtige ongegrond. Uiteindelijk moet het hof over de casus oordelen.
Gevolgen termijnverstrijking informatiebeschikking
Vanuit Duitsland ontvangt de inspecteur informatie dat de belastingplichtige over Duitse bankrekeningen beschikt. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief waarin hij om meer informatie vraagt. Dit leidt tot een kat-en-muisspel, waarbij de inspecteur zich in de casus vastbijt en beetje bij beetje meer informatie naar boven haalt. Uiteindelijk geeft de inspecteur een informatiebeschikking af, wat vergaande gevolgen kan hebben voor de bewijspositie van de belastingplichtige. Als de termijn van de informatiebeschikking verstrijkt, draait de bewijslast om, en kan de inspecteur het niet opgegeven vermogen ruw schatten. Er is waarschijnlijk nog geen inspecteur geweest die te laag schat.
Contante opnamen
Na het verstrijken van de termijn van de informatiebeschikking ontvangt de inspecteur vanuit Liechtenstein informatie dat de belastingplichtige aanzienlijke bedragen contant heeft opgenomen. De inspecteur stuurt de belastingplichtige een brief, waarin hij meldt dat er in totaal € 460.000 contant is opgenomen. Uiteindelijk legt de inspecteur de navorderingsaanslagen met vergrijpboeten op. De belastingplichtige is het hier niet mee eens. De belastingplichtige stelt dat de informatiebeschikking betrekking heeft op specifieke bankrekeningen. Hij zou € 400.000 hebben opgenomen voor een beleggingsadviseur, die hem vervolgens heeft opgelicht. Dat bedrag stond daarom niet meer op deze bankrekening. Hij argumenteert dat op dit punt geen vragen zijn gesteld die niet zijn beantwoord en stuurt een bezwaarschrift. De inspecteur verklaart het bezwaar ongegrond, waarna de belastingplichtige naar de rechter stapt.
Oordeel hof
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarna de belastingplichtige in hoger beroep gaat bij het hof. Het hof oordeelt dat een groot bedrag niet in de heffing is betrokken en dat de belastingplichtige dit bewust heeft gedaan. De fiscale kennis van de belastingadviseur, die de aangifte heeft verzorgd, wordt aan de belastingplichtige toegerekend. Op grond hiervan acht het hof omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd. Het hof oordeelt ook dat in de informatiebeschikking melding is gemaakt van diverse bankrekeningen en dat de belastingplichtige hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Dat de belastingplichtige later alsnog gegevens heeft verstrekt, verandert hier niets aan. Ten overvloede overweegt het hof dat bij een normale verdeling van de bewijslast van de belastingplichtige verlangd mag worden dat hij bewijst dat een bedrag van € 400.000, waarover hij de beschikking had, door oplichting zou zijn verdwenen. Over de vergrijpboete heeft de rechtbank geoordeeld dat een boete van 150% gerechtvaardigd is, mede omdat de belastingplichtige keer op keer heeft ontkend en pas toen de inspecteur één of meer rekeningen op het spoor kwam, heeft de belastingplichtigebevestigd dat de informatie van de inspecteur klopte. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank.
Wat te doen met een informatiebeschikking?
Als reactie op een informatiebeschikking raden wij aan niet te wachten met het verstrekken van door de inspecteur gevraagde informatie. De boetes zijn bedoeld als afschrikking en kunnen aanzienlijk zijn. Wij staan klaar om te helpen uw fiscale problemen op te lossen; niets doen is zeker geen optie.
Reactie plaatsen
Reacties