Loonbelasting
Wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aangenomen
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aangenomen. Het wetsvoorstel verschuift de belastingheffing naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment kan de belastingplichtige over voldoende liquide middelen beschikken om de verschuldigde belasting te betalen. Het wetsvoorstel biedt werknemers de keuze om de belastingheffing plaats te laten vinden bij de uitoefening van het optierecht.
De Tweede Kamer heeft bij de stemming drie moties aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht om te bezien welke belemmeringen er bestaan om winstdelingsregelingen breder toegankelijk te maken voor alle werknemers. Daarnaast wordt de regering verzocht om bij de monitoring van de effecten van het wetsvoorstel onderscheid te maken naar de omvang van bedrijven en om drie jaar na de inwerkingtreding een reflectietoets uit te voeren.
In de evaluatie moet onderscheid worden gemaakt tussen start-ups en scale-ups enerzijds en grotere bedrijven anderzijds.
Amendementen om de werking van het wetsvoorstel te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers of tot bedrijven die onvoldoende omzet genereren zijn verworpen.
Inkomstenbelasting
Geen pardonregeling omzetting kapitaalverzekeringen
Met ingang van 1 januari 2013 is het voor nieuwe gevallen niet meer mogelijk om te profiteren van aftrek van betaalde rente voor een aflossingsvrije hypotheek en om fiscaal vriendelijk te sparen voor de aflossing van de hypotheek in de vorm van een kapitaalverzekering eigen woning. Voor op 31 december 2012 bestaande gevallen geldt het oude regime. De uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onder voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing.
Iemand met een bestaande eigenwoningschuld en een kapitaalverzekering in box 3 heeft tot 1 april 2013 de tijd gehad om deze om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning in box 1. Door deze omzetting zonder fiscale gevolgen kon gebruik gemaakt worden van het overgangsrecht voor bestaande gevallen. De consequentie van de omzetting is dat de uitkering moet worden aangewend voor aflossing van de hypotheekschuld.
Volgens de staatssecretaris van Financiën hebben belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om hun kapitaalverzekering om te zetten naar een kapitaalverzekering eigen woning. De staatssecretaris ziet geen reden voor een pardonregeling voor belanghebbenden die hun kapitaalverzekering destijds niet hebben aangepast.
Beleidsbesluit vormgeving rechtsherstel box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit met de vormgeving van het rechtsherstel in box 3 gepubliceerd. Rechtsherstel wordt geboden volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het wetsvoorstel met codificatie van het rechtsherstel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023.
Het rechtsherstel ziet er als volgt uit. Uitgangspunt is het werkelijke vermogen volgens de aangifte van de belastingplichtige. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van bezittingen en schulden. Vermogenscategorie 1 bevat de banktegoeden van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar. Vermogenscategorie 2 bevat alle overige bezittingen op de peildatum. Vermogenscategorie 3 bestaat uit de schulden op de peildatum. Per vermogenscategorie gelden verschillende rendementen.
Vermogenscategorie 1 Vermogenscategorie 2 Vermogenscategorie 3
2017 0,25% 5,39% 3.43%
2018 0,12% 5,38% 3,20%
2019 0,08% 5,59% 3,00%
2020 0,04% 5,28% 2,74%
2021 0,01% 5,69% 2,46%
2022 Nog niet vastgesteld Nog niet vastgesteld Nog niet vastgesteld
Het totale rendement bestaat uit de som van de per vermogenscategorie bepaalde rendementen. Dit totale rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag ter bepaling van het rendementspercentage door het in stap 2 berekende rendement te delen door de rendementsgrondslag. Het nieuwe inkomen in box 3 wordt berekend door het rendementspercentage te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen, dat is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen.
Er volgt een teruggaaf van belasting wanneer het berekende inkomen in box 3 lager is dan het in de aanslag inkomstenbelasting voor het kalenderjaar wettelijk vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen. Als het nieuw berekende voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde bedrag wordt de aanslag niet aangepast.
Als de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft gehad, wordt bij de toepassing van het rechtsherstel uitgegaan een verdeling bij helfte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan iedere partner. Voor de verdeling van de extra uitgaven voor specifieke zorgkosten of extra aftrekbare giften als gevolg van een herrekening van het drempelinkomen door de toepassing van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de in de aangifte gekozen verdeling van de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de aftrekbare giften.
Scenario's herstel niet-bezwaarmakers box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer mogelijke scenario’s geschetst voor rechtsherstel inzake box 3 voor belastingplichtigen van wie de definitieve aanslagen al vaststonden op 24 december 2021.
De Hoge Raad heeft op 20 mei 2022 een arrest gewezen, waaruit volgt dat er geen juridische verplichting bestaat om deze groep belastingplichtigen rechtsherstel te bieden. Ambtshalve vermindering van een onjuiste aanslag gebeurt niet wanneer de onjuistheid volgt uit een arrest dat is gewezen als de aanslag al onherroepelijk vaststaat.
De staatssecretaris noemt de volgende mogelijke scenario’s in zijn brief:
- geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers;
- volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers; of
- gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers.
Scenario 1: Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
De staatssecretaris wijst erop dat dit scenario als onrechtvaardig kan worden beschouwd. Ook voor deze belastingplichtigen geldt dat zij belasting hebben betaald op grond van een box 3-stelsel dat in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen. Dit kan leiden tot verminderd vertrouwen in de overheid en tot veel reacties bij de Belastingdienst, waaronder een toename van bezwaren in de toekomst ter behoud van rechten.
Scenario 2: Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
In dit scenario wordt de groep niet-bezwaarmakers op dezelfde wijze gecompenseerd als de groep bezwaarmakers. Dit kost de staat € 4,1 mld. In dit scenario wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine spaarders. De Tweede Kamer heeft in een motie de regering opgeroepen om kleine spaarders als eerste in aanmerking te laten komen voor compensatie. Volledig rechtsherstel kan grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd.
Scenario 3: Gedeeltelijk rechtsherstel
Binnen het scenario van gedeeltelijk rechtsherstel zijn meerdere alternatieven denkbaar, zoals:
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met maximering herstelbedrag;
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot een maximum aan vermogen;
- uitkering van een vast of variabel bedrag;
- verhoging van het heffingvrije vermogen.
De staatssecretaris benadrukt dat beperking van de groep die in aanmerking komt voor rechtsherstel juridische risico’s kent. Er zijn argumenten voor een beperking van de compensatie tot spaarders en tot mensen met minder hoge vermogens, maar het is onzeker of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Alle vormen van gedeeltelijk rechtsherstel dragen het risico van klachten en procedures.
De budgettaire effecten, uitvoerings- en andere gevolgen van de verschillende opties worden nader uitgewerkt. Het kabinet verwacht in augustus een keuze te maken en de uitkomsten met Prinsjesdag te presenteren. Definitieve besluitvorming vindt daarna plaats. Belastingplichtigen hoeven op dit moment geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel.
Leegwaarderatio voor verhuurde woningen wordt niet afgeschaft maar aangepast
Zowel in box 3 van de inkomstenbelasting als in de erf- en schenkbelasting wordt de waarde van verhuurde woningen met huurbescherming bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de leegwaarderatio. De hoogte van de leegwaarderatio hangt af van de jaarlijkse huur in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde gaat uit van de waarde in vrij opleverbare staat, zonder rekening te houden met de gevolgen van de verhuurde staat voor de waarde. De leegwaarderatio compenseert dat.
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft. Verhuurde en onverhuurde woningen worden dan voor box 3 gelijk gewaardeerd, terwijl geen sprake is van gelijke gevallen. Dat is in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM. Naar aanleiding van een onderzoek is het kabinet van plan om de leegwaarderatio te handhaven en de percentages daarvan aan te passen. Daarmee wordt bereikt dat de belastingheffing over het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 beter aansluit bij de praktijk, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of dat strijdigheid met het EVRM zou ontstaan.
Hieronder is de tabel van de leegwaarderatio opgenomen met de huidige percentages en de nieuwe percentages zoals deze door SEO zijn voorgesteld voor actualisatie.
Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ-waarde
meer dan minder dan huidige leegwaarderatio voorstel
0% 1% 45% 73%
1% 2% 51% 79%
2% 3% 56% 84%
3% 4% 62% 90%
4% 5% 67% 95%
5% 6% 73% 100%
6% 7% 78% 100%
7% - 85% 100%
Actualisatie van de tabel van de leegwaarderatio zal in de toekomst plaatsvinden als dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld eens per vijf jaar.
Tijdelijke contracten worden uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio. Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt uitgegaan van het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio.
Voorstel Wet vermogensbelasting 2024
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad uit 2021 over de belastingheffing in box 3 hebben enkele leden van de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel Wet vermogensbelasting 2024 ingediend. Het voorstel omvat een progressieve heffing van vermogensbestanddelen, die niet zijn betrokken in de belastingheffing in box 1 of box 2. De grondslag voor de vermogensbelasting bestaat uit de vermogensbestanddelen die momenteel in box 3 worden belast. De belasting kent een progressief tarief. Er geldt een heffingvrij vermogen van € 100.000 per persoon.
Bij een belastbaar vermogen (in Nederland) bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in van meer dan maar niet meer dan kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare vermogen, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat
I II III IV
- € 400.000 - 1%
€ 400.000 € 900.000 € 4.000 2%
€ 900.000 € 1.900.000 € 14.000 3%
€ 1.900.000 € 4.900.000 € 44.000 4%
€ 4.900.000 - € 164.000 5%
De gewenste datum van inwerkingtreding is 1 januari 2024.
De doelstellingen van het wetsvoorstel zijn:
- het matigen van de vermogensongelijkheid in Nederland;
- het genereren van een stabiele belastingopbrengst;
- de invoering van een regeling die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst; en
- die begrijpelijk en uitlegbaar is voor belastingplichtigen.
De indieners realiseren zich dat het wetsvoorstel geen perfecte vermogensbelasting inhoudt. Dat komt omdat vermogensbestanddelen in box 1 en box 2 niet in deze heffing worden betrokken. Aanmerkelijkbelangaandelen vormen een belangrijk deel van de vermogens van de rijkste Nederlanders. Het eigen huis is het belangrijkste vermogensbestanddeel van de meeste overige huishoudens. Een meer omvattende vermogensbelasting vereist een ingrijpende stelselwijziging, die volgens de indieners de reikwijdte van dit voorstel te buiten gaat.
Rekenmodel rechtsherstel box 3
De Belastingdienst heeft een rekenmodel op de website geplaatst waarmee de omvang van het rechtsherstel voor de jaren 2017 tot en met 2021 te berekenen is. De nieuwe methode van berekenen gaat uit van de werkelijke bedragen van de bezittingen en niet langer van een fictieve verdeling van het vermogen in spaargeld en beleggingen. Voor een juiste berekening dient gebruik gemaakt te worden van de in de aangiften over deze jaren opgenomen bedragen van bezittingen in box 3. De aangiften zijn te raadplegen via MijnBelastingdienst.nl. Het rekenmodel is te vinden op https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/box-3/content/hulpmiddel-box-3-inkomen
Afhankelijk van de aard van de bezittingen wordt met verschillende rendementen gerekend.
Percentages box 3-inkomen
Soort vermogen 2017 2018 2019 2020 2021
Spaargeld 0,25% 0,12% 0,08% 0,04% 0,01%
Beleggingen 5,39% 5,38% 5,59% 5,28% 5,69%
Schulden 3,43% 3,20% 3,00% 2,74% 2,46%
Aanvulling op Besluit rechtsherstel box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft een aanvulling op het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. De aanvulling heeft betrekking op binnenlandse belastingplichtigen met buitenlandse bezittingen en schulden, die recht hebben op een voorkoming van dubbele belasting. De systematiek van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) sluit niet volledig aan bij de berekeningswijze van het Besluit rechtsherstel box 3. De staatssecretaris heeft daarom in afwijking van het Bvdb 2001 het volgende goedgekeurd.
- De voorkomingsbreuk wordt vermenigvuldigd met de belasting die verschuldigd is over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Onder het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland wordt verstaan het rendement van de buitenlandse bezittingen, verminderd met het rendement van de buitenlandse schulden. De verschillende rendementen worden bepaald met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Het noemerinkomen van de voorkomingsbreuk wordt bepaald op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor situaties waarin toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 resulteert in een verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen.
Voor toepassing van deze goedkeuring hoeven belastingplichtigen, die daarvoor in aanmerking komen, geen verzoek in te dienen.
Arbeidsrecht
Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden
Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Met deze wet zijn Europese regels over de transparantie van arbeidsvoorwaarden omgezet in Nederlandse wetgeving.
In de kern zijn de regels over arbeidsvoorwaarden op vier onderdelen aangepast. Zo mag in de arbeidsvoorwaarden voortaan alleen een nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen als daarvoor een geldige reden is. De kosten van voor werknemers verplichte opleidingen zijn voor rekening van de werkgever. Verder krijgen werknemers het recht om de werkgever te vragen om een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Tot slot komt er een uitgebreidere informatieverstrekkingsplicht aan de werknemer.
Nevenwerkzaamheden alleen weigeren als er een goede reden is
In arbeidsovereenkomsten staat vaak een nevenwerkzaamhedenbeding. Dat houdt in dat de werkgever probeert te voorkomen dat een werknemer naast zijn dienstverband andere werkzaamheden of activiteiten verricht. Dit was niet wettelijk geregeld. De nieuwe wet bepaalt dat een nevenwerkzaamheden alleen mogen worden verboden als de werkgever daar een geldige reden voor heeft. Redenen kunnen zijn dat vertrouwelijke informatie (over het bedrijf) moet worden beschermd, belangenconflicten worden voorkomen of dat de gezondheid en veiligheid van medewerkers worden gewaarborgd. Hierbij kan worden gedacht aan het overschrijden van de maximale arbeidstijd door het verrichten van nevenwerkzaamheden. De werkgever moet de afwijzing van de verzoek van een werknemer om nevenwerkzaamheden te verrichten motiveren. Een absoluut verbod op nevenwerkzaamheden is niet langer toegestaan.
Studiekosten voor rekening van de werkgever
Een studiekostenbeding regelt wie de studiekosten van de werknemer betaalt. Voor opleidingen die verplicht zijn (op grond van de wet of een cao), is zo’n beding niet meer mogelijk. Die kosten zijn altijd voor rekening van de werkgever. De kosten mogen niet worden verrekend met het loon. Moet de werknemer deze toch betalen, dan kan hij ze terugvorderen. De werknemer moet de opleiding ook onder werktijd kunnen volgen. Dat betekent dat het loon tijdens de studie wordt doorbetaald, want opleidingstijd is arbeidstijd. Verplichte opleidingen zijn opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, maar ook die voor het bijhouden van de vakbekwaamheid. Voor niet-verplichte opleidingen mag het studiekostenbeding wel nog worden gebruikt.
Werknemer krijgt recht op voorspelbaar arbeidspatroon
Wanneer is sprake van een onvoorspelbaar werkpatroon? Als de werkgever in overwegende mate de werktijden bepaalt, zoals bij een nuluren- of oproepovereenkomst. Een wisselend rooster is niet onvoorspelbaar. De nieuwe wet schrijft voor dat de werkgever een referentiekader (dagen en uren) moet afspreken waarbinnen de werknemer kan worden opgeroepen. Is er geen referentiekader of wordt de werknemer opgeroepen buiten dit kader, dan mag de werknemer de oproep naast zich neerleggen.
Een werknemer, die een half jaar in dienst is, kan één keer per jaar een verzoek indienen bij de werkgever voor een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Als daarvoor mogelijkheden zijn, moet de werkgever met het verzoek instemmen. Als de werkgever het verzoek afwijst, moet hij dat gemotiveerd doen en schriftelijk aan de werknemer meedelen. De werkgever moet altijd tijdig op het verzoek van de werknemer reageren. Als een werkgever met meer dan tien mensen in dienst niet binnen een maand reageert, wordt het werk aangepast zoals de werknemer had gevraagd. Werkgevers met minder dan tien werknemers hebben hier drie maanden de tijd voor.
Wanneer een werknemer op voorspelbare tijdstippen werkt, moet de werkgever de duur van de normale arbeidstijd per week of dag aan de werknemer laten weten. Dat geldt ook voor regelingen voor overwerk en de vergoedingen daarvoor en voor regelingen over het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster.
Is het werkpatroon onvoorspelbaar, dan moet de werkgever de werknemer informeren over de dagen en uren waarop hij kan worden verplicht om te werken, de minimale termijn voorafgaand aan de oproeping en het aantal zeker betaalde uren.
Informatieverplichting aan werknemers uitgebreid
Tot slot moet de werkgever de werknemer binnen een week nadat het dienstverband is begonnen, informatie verstrekken over de normale werk- en rusttijden. Na een maand moet de werknemer informatie krijgen over het opleidingsbeleid en de procedures bij ontslag, zoals de opzegtermijn. Dit alles moet schriftelijk worden medegedeeld. De werkgever kan die informatie opnemen in een arbeidsovereenkomst, cao of een reglement. Voldoet een werkgever niet tijdig aan deze informatieverplichting, dan kan hij aansprakelijk zijn als de werknemer daardoor schade lijdt.
De in de nieuwe wet opgenomen regelingen zijn direct ingegaan. Dit betekent dat bestaande nevenwerkzaamheden- en studiekostenbedingen, die in strijd met deze wet zijn, niet meer gelden.
Successiewet
Vijfjaarstermijn samenwonen voor partnervrijstelling erfbelasting
De Successiewet kent de volgende partnerregeling voor twee ongehuwde personen. Zij dienen gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:
- beiden meerderjarig te zijn;
- op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven;
- een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting te hebben;
- geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
- niet met een ander aan de voorwaarden voor partnerschap te voldoen.
De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven.
De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was hoe met deze uitzondering op de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract moet worden omgegaan.
Aan de eis dat de erfgenaam en de erflaatster gedurende ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres waren ingeschreven was voldaan. Toch paste de Belastingdienst de partnervrijstelling voor de erfbelasting niet toe, omdat in de periode van vijf jaar de erflaatster een andere partner had gehad, namelijk haar inmiddels overleden echtgenoot.
Volgens het hof was na het overlijden van de echtgenoot geen sprake meer van een zogenoemde meerrelatie. Vanaf dat moment konden enkel de erfgenaam en de erflaatster elkaars partners zijn. Het hof stelde vast dat aan alle voorwaarden is voldaan, behalve aan de voorwaarde van het samenlevingscontract. Door het voldoen aan de voorwaarde voor de uitzondering is dit tekort goedgemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de vijfjaarstermijn pas begint op het moment dat aan alle andere voorwaarden is voldaan. De wet bepaalt dat aan de voorwaarden moet worden voldaan gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden. Het hof is van oordeel dat de erfgenaam in deze situatie recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.
Reactie plaatsen
Reacties