Loonbelasting
Besluit vrijgesteld loon, vergoedingen en verstrekkingen geactualiseerd
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over vrijgesteld loon en vergoedingen en verstrekkingen geactualiseerd.
Ten opzichte van de vorige versie van het besluit is een onderdeel toegevoegd over het aanwijzen van vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddelen door de werkgever. De Belastingdienst gaat uit van een aanwijzing als eindheffingsbestanddeel als een vergoeding of verstrekking tot het loon behoort en de werkgever deze niet tot het individuele loon van een werknemer heeft gerekend. Dit is anders als de Belastingdienst meent dat de werkgever de vergoeding of verstrekking bij vergissing niet tot het individuele loon van een werknemer heeft gerekend of als niet wordt voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. De Belastingdienst gaat ook uit van zo’n aanwijzing voor zover aan de voorwaarden en grensbedragen voor een gerichte vrijstelling is voldaan.
Het onderdeel betreffende kleine geschenken is verduidelijkt met twee voorbeelden.
Het onderdeel over de terugbetaling van studiekostenvergoedingen is aangepast in verband met het vervallen van de aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting per 1 januari 2022.
Het besluit is op 29 juli 2022 in werking getreden.
Inkomstenbelasting
Aanvulling op Besluit rechtsherstel box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft een aanvulling op het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. De aanvulling heeft betrekking op binnenlandse belastingplichtigen met buitenlandse bezittingen en schulden, die recht hebben op een voorkoming van dubbele belasting. De systematiek van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) sluit niet volledig aan bij de berekeningswijze van het Besluit rechtsherstel box 3. De staatssecretaris heeft daarom in afwijking van het Bvdb 2001 het volgende goedgekeurd.
-
De voorkomingsbreuk wordt vermenigvuldigd met de belasting die verschuldigd is over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Onder het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland wordt verstaan het rendement van de buitenlandse bezittingen, verminderd met het rendement van de buitenlandse schulden. De verschillende rendementen worden bepaald met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
- Het noemerinkomen van de voorkomingsbreuk wordt bepaald op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor situaties waarin toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 resulteert in een verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen.
Voor toepassing van deze goedkeuring hoeven belastingplichtigen, die daarvoor in aanmerking komen, geen verzoek in te dienen.
Omzetbelasting
Aftrek voorbelasting geweigerd
Een ondernemer voor de omzetbelasting mag de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem in rekening is gebracht, als voorbelasting in aftrek brengen. Voorwaarde is dat de afgenomen goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. De ondernemer dient aannemelijk te maken dat en in hoeverre hij recht heeft op de aftrek van voorbelasting.
De Belastingdienst heeft de aftrek van voorbelasting geweigerd die betrekking had op het maken van een schetsontwerp voor een onroerende zaak. De omzetbelasting was in rekening gebracht op twee facturen, die waren gericht aan een onderneemster en haar partner. Beide facturen verwezen naar een intentieverklaring. Uit deze verklaring kon niet meer worden afgeleid dan dat de diensten betrekking hadden op de voorgenomen bouw van niet nader omschreven onroerende zaken in een volgend jaar. Noch uit de facturen, noch uit de intentieverklaring of de toelichting van de onderneemster kon worden afgeleid dat het ging om een dienst aan de onderneemster in het kader van de uitoefening van haar bedrijf. De aftrek van voorbelasting is terecht door de Belastingdienst gecorrigeerd.
Arbeidsrecht
Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden
Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Met deze wet zijn Europese regels over de transparantie van arbeidsvoorwaarden omgezet in Nederlandse wetgeving.
In de kern zijn de regels over arbeidsvoorwaarden op vier onderdelen aangepast. Zo mag in de arbeidsvoorwaarden voortaan alleen een nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen als daarvoor een geldige reden is. De kosten van voor werknemers verplichte opleidingen zijn voor rekening van de werkgever. Verder krijgen werknemers het recht om de werkgever te vragen om een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Tot slot komt er een uitgebreidere informatieverstrekkingsplicht aan de werknemer.
Nevenwerkzaamheden alleen weigeren als er een goede reden is
In arbeidsovereenkomsten staat vaak een nevenwerkzaamhedenbeding. Dat houdt in dat de werkgever probeert te voorkomen dat een werknemer naast zijn dienstverband andere werkzaamheden of activiteiten verricht. Dit was niet wettelijk geregeld. De nieuwe wet bepaalt dat een nevenwerkzaamheden alleen mogen worden verboden als de werkgever daar een geldige reden voor heeft. Redenen kunnen zijn dat vertrouwelijke informatie (over het bedrijf) moet worden beschermd, belangenconflicten worden voorkomen of dat de gezondheid en veiligheid van medewerkers worden gewaarborgd. Hierbij kan worden gedacht aan het overschrijden van de maximale arbeidstijd door het verrichten van nevenwerkzaamheden. De werkgever moet de afwijzing van de verzoek van een werknemer om nevenwerkzaamheden te verrichten motiveren. Een absoluut verbod op nevenwerkzaamheden is niet langer toegestaan.
Studiekosten voor rekening van de werkgever
Een studiekostenbeding regelt wie de studiekosten van de werknemer betaalt. Voor opleidingen die verplicht zijn (op grond van de wet of een cao), is zo’n beding niet meer mogelijk. Die kosten zijn altijd voor rekening van de werkgever. De kosten mogen niet worden verrekend met het loon. Moet de werknemer deze toch betalen, dan kan hij ze terugvorderen. De werknemer moet de opleiding ook onder werktijd kunnen volgen. Dat betekent dat het loon tijdens de studie wordt doorbetaald, want opleidingstijd is arbeidstijd. Verplichte opleidingen zijn opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, maar ook die voor het bijhouden van de vakbekwaamheid. Voor niet-verplichte opleidingen mag het studiekostenbeding wel nog worden gebruikt.
Werknemer krijgt recht op voorspelbaar arbeidspatroon
Wanneer is sprake van een onvoorspelbaar werkpatroon? Als de werkgever in overwegende mate de werktijden bepaalt, zoals bij een nuluren- of oproepovereenkomst. Een wisselend rooster is niet onvoorspelbaar. De nieuwe wet schrijft voor dat de werkgever een referentiekader (dagen en uren) moet afspreken waarbinnen de werknemer kan worden opgeroepen. Is er geen referentiekader of wordt de werknemer opgeroepen buiten dit kader, dan mag de werknemer de oproep naast zich neerleggen.
Een werknemer, die een half jaar in dienst is, kan één keer per jaar een verzoek indienen bij de werkgever voor een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Als daarvoor mogelijkheden zijn, moet de werkgever met het verzoek instemmen. Als de werkgever het verzoek afwijst, moet hij dat gemotiveerd doen en schriftelijk aan de werknemer meedelen. De werkgever moet altijd tijdig op het verzoek van de werknemer reageren. Als een werkgever met meer dan tien mensen in dienst niet binnen een maand reageert, wordt het werk aangepast zoals de werknemer had gevraagd. Werkgevers met minder dan tien werknemers hebben hier drie maanden de tijd voor.
Wanneer een werknemer op voorspelbare tijdstippen werkt, moet de werkgever de duur van de normale arbeidstijd per week of dag aan de werknemer laten weten. Dat geldt ook voor regelingen voor overwerk en de vergoedingen daarvoor en voor regelingen over het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster.
Is het werkpatroon onvoorspelbaar, dan moet de werkgever de werknemer informeren over de dagen en uren waarop hij kan worden verplicht om te werken, de minimale termijn voorafgaand aan de oproeping en het aantal zeker betaalde uren.
Informatieverplichting aan werknemers uitgebreid
Tot slot moet de werkgever de werknemer binnen een week nadat het dienstverband is begonnen, informatie verstrekken over de normale werk- en rusttijden. Na een maand moet de werknemer informatie krijgen over het opleidingsbeleid en de procedures bij ontslag, zoals de opzegtermijn. Dit alles moet schriftelijk worden medegedeeld. De werkgever kan die informatie opnemen in een arbeidsovereenkomst, cao of een reglement. Voldoet een werkgever niet tijdig aan deze informatieverplichting, dan kan hij aansprakelijk zijn als de werknemer daardoor schade lijdt.
De in de nieuwe wet opgenomen regelingen zijn direct ingegaan. Dit betekent dat bestaande nevenwerkzaamheden- en studiekostenbedingen, die in strijd met deze wet zijn, niet meer gelden.
Werknemer met alcoholprobleem ten onrechte ontslagen
Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat beide partijen bevoegd zijn de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen om een dringende reden. Die dringende reden dient onverwijld aan de wederpartij te worden medegedeeld. Als dringende redenen voor een ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen die tot gevolg hebben dat van de wederpartij niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het zich ondanks waarschuwing door een werknemer overgeven aan dronkenschap wordt in de wet expliciet als een dringende reden voor ontslag genoemd.
Bij de beoordeling van de vraag of van zich een dringende reden voordoet, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Met persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen van ontslag, moet rekening worden gehouden. Andere omstandigheden zijn de aard en de ernst van de verweten gedraging, de aard en duur van de dienstbetrekking en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld.
Een gemeenteambtenaar met een alcoholverslaving heeft in dronken toestand deelgenomen aan een online vergadering, waarbij ook externe personen aanwezig waren. De werknemer was eerder in verband met drankmisbruik door de werkgever gewaarschuwd. Dat de alcoholverslaving van een werknemer als een ziekte moet worden beschouwd is niet in geschil. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij dit twee jaar heeft geduurd. Het opzegverbod bij ziekte geldt niet bij een ontslag op staande voet.
Wel kan de ziekte een van de persoonlijke omstandigheden zijn, die in de beoordeling of zich een dringende reden voordoet wordt betrokken. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 2004 kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat de gevolgen van een alcoholprobleem bij de beoordeling van een dringende reden voor rekening van de werknemer komen.
Gezien de eerdere incidenten met alcohol van de werknemer had de gemeente moeten beseffen dat wellicht sprake was van een verslaving en daarmee van een ziekte. Het had op de weg van de gemeente als goed werkgever gelegen om met de werknemer in gesprek te gaan en om de bedrijfsarts in te schakelen.
Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de vereiste dringende reden voor een ontslag op staande voet in deze casus ontbreekt. Vanwege de ziekte van de werknemer is een ontslag op andere gronden niet mogelijk.
Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens weigering bezoek aan bedrijfsarts
De kantonrechter heeft een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst ingewilligd. Het verzoek was gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van de betreffende werkneemster. De werkneemster heeft meerdere keren geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken tijdens ziekte. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit weigeren een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor het spreekuur heeft de werkneemster het de bedrijfsarts onmogelijk gemaakt zich een oordeel te vormen over de vraag of de werkneemster als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is. Voor de werkgever was het daardoor sinds de ziekmelding niet mogelijk om te bepalen of de werkneemster recht had op loondoorbetaling.
Volgens de kantonrechter was het handelen van de werkneemster wel verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat de werkneemster recht heeft op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt.
Sociale verzekeringen
Loonsanctie terecht ingetrokken
In de Wet WIA is bepaald dat het UWV het tijdvak, waarover de werkgever het loon van een arbeidsongeschikte werknemer moet doorbetalen, met 52 weken kan verlengen als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Is dat niet het geval dan legt het UWV de zogenaamde loonsanctie op. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop.
Een beslissing van het UWV om geen loonsanctie op te leggen is een besluit, waarbij de werknemer belanghebbende is. Dat betekent dat de werknemer tegen het besluit de rechtsmiddelen bezwaar en beroep kan instellen.
Een arbeidsongeschikte werkneemster is gedurende de wachttijd niet volledig hersteld. Zij heeft een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het UWV heeft aanvankelijk een loonsanctie opgelegd, omdat werd geconcludeerd dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Na bezwaar van de werkgever is de loonsanctie komen te vervallen. Bij nader inzien heeft het UWV geconcludeerd dat het feit dat de werkneemster een aantal uren per week is blijven werken niet schadelijk is geweest voor haar gezondheid en dat dit niet in de weg heeft gestaan aan de re-integratie in het tweede spoor. Zowel in spoor 1 als in spoor 2 zijn volgens het UWV geen re-integratiekansen gemist.
De rechtbank deelt de opvatting van het UWV en ziet geen reden voor de conclusie dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het UWV heeft de loonsanctie terecht niet gehandhaafd.
Successiewet
Onzakelijke lening aan bv kinderen is schenking
Schenkbelasting wordt geheven van de waarde van al wat door schenking wordt verkregen. Onder schenking wordt verstaan de gift, zoals omschreven in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en de voldoening aan een natuurlijke verbintenis. Een gift is een handeling waardoor degene, die de handeling verricht, een ander ten koste van zijn eigen vermogen verrijkt. De criteria die hiervoor gelden zijn verrijking van de ontvanger, verarming van de schenker, vrijgevigheid van de schenker en bewustheid van de bevoordeling bij beide betrokkenen.
Een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden had betrekking op twee aanslagen schenkbelasting. De eerste aanslag had betrekking op de verstrekking van een onzakelijke lening in 2007, die door de inspecteur als schenking werd aangemerkt. De omvang van de eerste schenking heeft de inspecteur berekend op een renteverschil van 10 procentpunten gedurende de looptijd van twee jaar. De tweede aanslag betrof een schenking van een onzakelijk uitgeleend bedrag ter grootte van € 351.330, onder de opschortende voorwaarde van het zich manifesteren van het debiteurenrisico. Deze voorwaarde is volgens de inspecteur vervuld in 2014. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat het verstrekken van een onzakelijke lening door een vader (via zijn houdstermaatschappij) aan zijn kinderen (via hun houdstermaatschappijen) een schenking inhield omdat vader een onzakelijk debiteurenrisico heeft aanvaard. Het schenkingselement ligt volgens de inspecteur besloten in de onzakelijke voorwaarden waaronder de lening tot stand is gekomen. De verarming van vader bestond uit het verkrijgen van een vordering met een waarde onder de nominale waarde. De verrijking van de kinderen bestond uit de verkrijging van een schuld met een waarde onder de nominale waarde. De vrijgevigheid bestond eruit dat vader een debiteurenrisico heeft aanvaard dat geen derde bereid zou zijn te aanvaarden.
Volgens de kinderen is geen sprake van een verrijking vanwege het bestaan van een terugbetalingsverplichting en waren de leningsvoorwaarden afgestemd op de daaraan verbonden risico's. Het hof oordeelt dat in beide gevallen sprake was van een schenking gezien de hoogte van de rente en de niet in discussie zijnde onzakelijkheid van de lening. De aanslag, die betrekking had op de schenking in 2007, bleef in stand.
Anders dan de inspecteur meende had de tweede schenking niet in 2014 plaatsgevonden, maar ten tijde van het verstrekken van een aanvullende lening in 2008. Er was geen sprake van een schenking onder opschortende voorwaarde. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat impliciet of expliciet is afgesproken dat de aanvullende lening zou worden kwijtgescholden. De aanslag die betrekking heeft op de schenking in 2014 is vernietigd.
Vijfjaarstermijn samenwonen voor partnervrijstelling erfbelasting
De Successiewet kent de volgende partnerregeling voor twee ongehuwde personen. Zij dienen gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:
- beiden meerderjarig te zijn;
- op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven;
- een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting te hebben;
- geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
- niet met een ander aan de voorwaarden voor partnerschap te voldoen.
De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven.
De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was hoe met deze uitzondering op de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract moet worden omgegaan.
Aan de eis dat de erfgenaam en de erflaatster gedurende ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres waren ingeschreven was voldaan. Toch paste de Belastingdienst de partnervrijstelling voor de erfbelasting niet toe, omdat in de periode van vijf jaar de erflaatster een andere partner had gehad, namelijk haar inmiddels overleden echtgenoot.
Volgens het hof was na het overlijden van de echtgenoot geen sprake meer van een zogenoemde meerrelatie. Vanaf dat moment konden enkel de erfgenaam en de erflaatster elkaars partners zijn. Het hof stelde vast dat aan alle voorwaarden is voldaan, behalve aan de voorwaarde van het samenlevingscontract. Door het voldoen aan de voorwaarde voor de uitzondering is dit tekort goedgemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de vijfjaarstermijn pas begint op het moment dat aan alle andere voorwaarden is voldaan. De wet bepaalt dat aan de voorwaarden moet worden voldaan gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden. Het hof is van oordeel dat de erfgenaam in deze situatie recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.
Overige heffingen
Toeristenbelasting verschuldigd over jaarplaatsen camping
De gemeente Midden-Drenthe kent een toeristenbelasting. Deze wordt geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen vergoeding door personen die niet in de gemeente zijn ingeschreven.
De exploitant van een camping in de gemeente meent dat het belastbare feit voor de toeristenbelasting zich niet voordoet bij de door hem verhuurde jaarplaatsen. Naar zijn mening is geen sprake van het tegen vergoeding houden van verblijf met overnachting. Een directe relatie tussen het verblijven en overnachten enerzijds en de jaarvergoeding anderzijds ontbreekt.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is deze opvatting van de exploitant onjuist. De jaarvergoeding wordt (mede) betaald voor de mogelijkheid om ter plaatse te kunnen verblijven en overnachten. Daarmee is sprake van een vergoeding als in de gemeentelijke verordening toeristenbelasting. Ook met betrekking tot de jaarplaatsen heeft het belastbare feit voor de toeristenbelasting zich voorgedaan.
Het hof is van oordeel dat de aanslag toeristenbelasting tot de juiste hoogte is opgelegd.
Invordering
Leidraad Invordering tijdelijk gewijzigd
Per 1 augustus 2022 is de Leidraad Invordering gewijzigd.
De Belastingdienst neemt in de periode van 1 augustus 2022 tot 1 oktober 2023 bij minnelijke saneringsakkoorden genoegen met ten minste het uitkeringspercentage dat aan concurrente schuldeisers wordt aangeboden. Buiten deze periode dient de Belastingdienst ten minste het dubbele uitkeringspercentage te ontvangen. Doel van deze tijdelijke tegemoetkoming is voorkomen dat in de kern gezonde ondernemingen, die tijdens de coronacrisis steun hebben genoten, alsnog failliet gaan doordat geen saneringsakkoord tot stand zou komen.
De tegemoetkoming geldt alleen in minnelijke saneringstrajecten waarin de onderneming wordt voortgezet. De maatregel is ook van toepassing als de ontvanger reeds heeft ingestemd met een akkoord, maar het akkoord desondanks aan de rechtbank wordt voorgelegd met het verzoek het akkoord aan de gezamenlijke schuldeisers op te leggen of om het akkoord te homologeren.
Reactie plaatsen
Reacties