Inkomstenbelasting
Verkrijgingsprijs aanmerkelijk belang
De regeling van het aanmerkelijk belang in de Wet IB 2001 is bedoeld om de voordelen, die een belastingplichtige geniet uit een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, te betrekken in de heffing van inkomstenbelasting. Vervreemdingsvoordelen van een aanmerkelijk belang bestaan uit het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs. Als bij een vervreemding of een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt, geldt de waarde in het economische verkeer ten tijde van de vervreemding of de verkrijging als tegenprestatie.
Onder de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging, vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. Ook in het geval waarin een doorschuifregeling van toepassing is, wordt de doorgeschoven verkrijgingsprijs vermeerderd met de kosten die de verkrijger bij de doorschuiving maakt.
In de situatie waarin de aandelen in juridisch te fuseren vennootschappen worden gehouden door één persoon en één van die vennootschappen optreedt als verkrijgende rechtspersoon, wordt de verkrijgingsprijs van de aandelen die de aandeelhouder direct na de fusie heeft in de verkrijgende rechtspersoon niet slechts bepaald door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verdwijnende rechtspersoon, maar ook door de verkrijgingsprijs van de aandelen in de verkrijgende rechtspersoon.
Volgens de Hoge Raad vormt een bij de verkrijging van aandelen betaald bedrag aan schenkbelasting geen kostenpost, die in onmiddellijk verband staat met de verkrijging van die aandelen. De verschuldigdheid van schenkbelasting wordt immers opgeroepen door in de persoonlijke sfeer van de verkrijger en de vervreemder gelegen motieven en staat los van de eigenlijke overdracht van de aandelen.
Moties herziening belastingstelsel
De Tweede Kamer heeft acht moties aangenomen over de herziening van het belastingstelsel. Vijf moties hebben betrekking op box 3 van de inkomstenbelasting. Het kabinet wordt onder meer opgeroepen om nog dit jaar met een contourennota te komen voor een belastingheffing over het werkelijk behaalde rendement en om met tussentijdse oplossingen te komen voor de belastingheffing op spaargeld.
De andere moties hebben betrekking op een extra overgangsregeling voor de in 2011 afgeschafte levensloopregeling, op de knelpunten bij de uitvoering van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) en op de afspraken over een wereldwijde belastingheffing op de winst van multinationals.
Vennootschapsbelasting
Verrekening voorvoegingsverlies met aan houdster toegerekende winst
De houdsterverliesverrekening in de vennootschapsbelasting houdt in dat een verlies van een vennootschap met als feitelijke werkzaamheid het houden van deelnemingen of het financieren van verbonden lichamen alleen kan worden verrekend met belastbare winsten van jaren waarin de vennootschap het hele jaar uitsluitend dergelijke houdsteractiviteiten heeft verricht.
De verrekening van verliezen, die een vennootschap heeft geleden voor zij werd opgenomen in een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting, de zogeheten voorvoegingsverliezen, zijn verrekenbaar met belastbare winsten van de fiscale eenheid voor zover deze winst aan de vennootschap, die het voorvoegingsverlies heeft geleden, is toe te rekenen. Voor de verrekening van voorvoegingsverliezen wordt de aan een met ingang van haar oprichting in een fiscale eenheid opgenomen dochtermaatschappij toe te rekenen winst van de fiscale eenheid aangemerkt als winst van de maatschappijen die deze dochter hebben opgericht. De toerekening vindt plaats naar rato van hun kapitaalinbreng. Deze toerekening is niet aangepast bij de invoering van de houdsterverliesregeling.
De werkzaamhedentoets van de houdsterverliesregeling vindt bij de beoordeling in hoeverre voorvoegingshoudsterverliezen kunnen worden verrekend alleen plaats op het niveau van de desbetreffende in de fiscale eenheid opgenomen vennootschap.
De Hoge Raad heeft in een procedure geoordeeld dat een als voorvoegingsverlies geleden houdsterverlies kan worden verrekend met aan de houdstermaatschappij toegerekende winst van een dochtermaatschappij in de fiscale eenheid. De moedermaatschappij van de fiscale eenheid voldeed aan de werkzaamhedentoets. Dat zou niet het geval zijn als de moedermaatschappij de activiteiten van de dochtermaatschappij zelf zou hebben uitgevoerd. Doordat de dochtermaatschappij vanaf haar oprichting in de fiscale eenheid was opgenomen, werd de winst van de dochtermaatschappij toegerekend aan de moedermaatschappij. Het voorvoegingshoudsterverlies kon daarmee worden verrekend.
Overdrachtsbelasting
Gezamenlijke verkrijging voor overdrachtsbelasting
Bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. In een aantal situaties geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Zo geldt een vrijstelling wanneer een gezamenlijk verkregen onroerende zaak op een later moment wordt toegedeeld aan een van de verkrijgers. Voorwaarde voor deze vrijstelling is dat bij de gezamenlijke verkrijging ieders belang bij de onroerende zaak ten minste 40 en ten hoogste 60% bedraagt.
Volgens Hof Den Bosch is van een gezamenlijke verkrijging alleen sprake als een onroerende zaak door de deelgenoten tezamen en tegelijkertijd in onverdeelde eigendom wordt verkregen. De economische eigendomsverhouding is volgens het hof niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke verkrijging. Het hof was van oordeel dat de vrijstelling niet van toepassing is in het geval waarin een van de samenwonende partners een woning in eigendom heeft verkregen en deze woning vervolgens wordt overgedragen aan de andere samenwonende partner bij de beëindiging van de samenwoning.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Volgens de Hoge Raad is het begrip gezamenlijke verkrijging niet beperkt tot de juridische eigendom, maar omvat dat ook de economische eigendom. Vanaf 1 januari 1995 wordt onder verkrijging voor de overdrachtsbelasting ook begrepen de verkrijging van de economische eigendom. In de parlementaire geschiedenis van die wetswijziging is opgemerkt dat de bestaande vrijstellingen en faciliteiten bij de juridische verkrijging ook gelden bij de economische verkrijging. Daarom moet er van worden uitgegaan dat sindsdien onder gezamenlijke verkrijging ook de gezamenlijke verkrijging van de economische eigendom valt.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor beantwoording van de vraag of de samenwonende partners de economische eigendom van de woning gezamenlijk hebben verkregen en of daarbij is voldaan aan de voor de vrijstelling vereiste verdeling van het belang bij de woning.
Sociale verzekeringen
Verplicht eigen risico Zvw 2022
Het verplicht eigen risico voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) is al enkele jaren bevroren op € 385. De Tweede Kamer heeft onlangs met algemene stemmen een motie aangenomen waarin gevraagd wordt om het eigen risico voor 2022 niet te verhogen. Het kabinet geeft gehoor aan dit verzoek en heeft een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee het verplicht eigen risico van de basisverzekering in 2022 wordt gefixeerd op het bedrag van € 385 per jaar per verzekerde van 18 jaar of ouder. Een volgend kabinet kan dan een besluit nemen over het eigen risico in 2023 en latere jaren.
Ondernemingsrecht
Ubo’s van trusts en soortgelijke constructies
De gewijzigde vierde Europese anti-witwasrichtlijn verplicht de lidstaten tot het bijhouden en centraal registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbenden (ubo’s) van trusts en soortgelijke constructies. Een besluit met regels met betrekking tot de registratie van ubo’s is nu ter consultatie gepubliceerd. Met dat besluit en de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies wordt aan de implementatieverplichting voldaan. In het besluit worden zaken, die in de implementatiewet zijn geregeld, nader uitgewerkt. Het gaat onder meer om:
- het begrip “uiteindelijk belanghebbende”;
- de klassen waarin de omvang van het economische belang kan worden uitgedrukt;
- de bewaartermijnen;
- de afschermingsgronden; en
- de bevoegde autoriteiten.
De implementatiewet verwijst voor een definitie van het begrip “uiteindelijk belanghebbende” naar de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn van een trust is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Uiteindelijk belanghebbenden zijn natuurlijke personen die in een bepaalde hoedanigheid optreden binnen een trust, bijvoorbeeld als oprichter, trustee of protector. Ook begunstigden van een trust moeten worden geregistreerd.
Met het oog op de uitvoerbaarheid van de registratieplicht wordt het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018 zodanig gewijzigd dat enkel begunstigen met een belang van ten minste 3% worden aangemerkt als ubo’s.
De omvang van het economisch belang bij een trust is onderverdeeld in vier klassen:
- klasse a: ten minste 3 tot en met 25%;
- klasse b: ten minste 26 tot en met 50%;
- klasse c: ten minste 51 tot en met 75%; en
- klasse d: ten minste 76 tot en met 100%.
De implementatiewet biedt uiteindelijk belanghebbenden van trusts de mogelijkheid om (een deel van) de informatie over hen die voor eenieder toegankelijk is, af te schermen. De aard en omvang van het door een uiteindelijk belanghebbende gehouden belang kan niet worden afgeschermd.
In het besluit worden de volgende autoriteiten aangemerkt als bevoegde autoriteiten, die toegang hebben tot de gegevens van het register:
- Wwft-toezichthouders, zoals De Nederlandsche Bank, de Autoriteit Financiële Markten, het Bureau Toezicht Wwft van het ministerie van Financiën, de Kansspelautoriteit en het Bureau Financieel Toezicht;
- het Bureau Economische Handhaving;
- opsporingsinstanties, zoals de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, de Politie en het OM;
- bijzondere opsporingsautoriteiten zoals de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT/IOD); en
- overige instanties die het witwassen van geld en terrorismefinanciering onderzoeken of vervolgen, zoals de Dienst Justis, het Bureau Bibob, de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche.
De in het register opgenomen informatie dient toegankelijk te blijven gedurende tien jaar nadat de grond voor registratie is vervallen. De beheerder van het register mag de persoonsgegevens van raadplegers van het register niet langer dan vijf jaar bewaren.
Formeel recht
Informatiebeschikking en omkering bewijslast
De inspecteur kan in een informatiebeschikking vaststellen dat een belastingplichtige niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichting. Tegen een informatiebeschikking staan de rechtsmiddelen bezwaar en beroep open. Als de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat, wordt de bewijslast in procedures over aanslagen waarop de informatiebeschikking betrekking heeft, omgekeerd en verzwaard.
In een procedure over een aantal informatiebeschikkingen meenden de belanghebbenden dat de informatiebeschikkingen moesten worden vernietigd. De informatiebeschikkingen waren vastgesteld nadat de belanghebbenden met een beroep op de inkeerregeling buitenlands vermogen hadden gemeld. De door de inspecteur gevraagde informatie over eerdere jaren werd door de belanghebbenden niet verstrekt. Volgens de belanghebbenden moesten de informatiebeschikkingen worden vernietigd, omdat vanwege het niet doen van de vereiste aangiften de bewijslast toch al was omgekeerd en verzwaard. Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het betoog van de belanghebbenden verworpen omdat de inspecteur op basis van de hem bekende gegevens niet kon beoordelen of in de betreffende jaren de vereiste aangiften waren gedaan.
Volgens het hof had de inspecteur echter geen vragen mogen stellen over hem nog onbekende buitenlandse bankrekeningen en zich moeten beperken tot vragen over de bankrekeningen die bij de inkeer aan hem bekend waren gemaakt. Het hof vernietigde de informatiebeschikkingen voor zover deze betrekking hadden op andere onderdelen dan de bekendgemaakte bankrekeningen.
De Hoge Raad deelt in cassatie het oordeel van het hof dat de inspecteur informatiebeschikkingen mocht geven, ook al was niet vastgesteld of de vereiste aangiften waren gedaan.
De Hoge Raad heeft de vernietiging van de informatiebeschikkingen ongedaan gemaakt. Voor het ontstaan van de wettelijke informatieverplichting is voldoende dat de inspecteur op grond van wat hem reeds bekend is in redelijkheid kan menen dat het antwoord op zijn vragen van belang kan zijn voor de belastingheffing van degene aan wie hij de vragen heeft gesteld. De inspecteur kan zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de mogelijkheid bestaat dat een belastingplichtige, die over niet aangegeven bankrekeningen in het buitenland beschikt, gedurende enige tijd onbekende bronnen van inkomen heeft gehad en ervoor heeft gekozen daarmee verband houdende vermogensbestanddelen in het buitenland onder te brengen. De inspecteur hoeft zijn vragen niet te beperken tot de in het buitenland aangehouden of opgekomen vermogensbestanddelen die hem door de belastingplichtige zijn gemeld.
Massaal bezwaar en individueel bezwaar
De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kent een bijzondere regeling voor massaal bezwaar. Deze regeling wijkt af van de bepalingen uit de AWR en de Algemene wet bestuursrecht over de behandeling van een bezwaarschrift. De staatssecretaris van Financiën kan wanneer voor de beslissing op een groot aantal bezwaarschriften de beantwoording van dezelfde rechtsvraag van belang is, een aanwijzing massaal bezwaar geven. De afwijkende regeling geldt voor alle bezwaren die dezelfde rechtsvraag betreffen. De beslistermijn wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan. De afwijkende regeling geldt niet voor bezwaren die niet de aangewezen rechtsvraag betreffen. Op die bezwaren beslist de inspecteur bij individuele uitspraak.
Als een bezwaarschrift zowel de aangewezen rechtsvraag als andere bezwaren bevat, moet de behandeling van het bezwaar worden gesplitst. Voor de aangewezen rechtsvraag geldt dan de bijzondere regeling voor massaal bezwaar. De andere bezwaren in hetzelfde bezwaarschrift worden behandeld volgens de normale regeling. Daarop wordt bij een individuele uitspraak beslist.
De gesplitste behandeling van een dergelijk bezwaarschrift heeft tot gevolg dat de rechter bij de beoordeling van de individuele uitspraak op bezwaar geen oordeel mag geven over de aangewezen rechtsvraag die in hetzelfde bezwaarschrift is opgeworpen. Van deze regel mag niet worden afgeweken, ook niet als de individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is. Wel kan het subsidiaire karakter een reden zijn voor de rechter om de beslissing op het (hoger) beroep aan te houden totdat in de massaalbezwaarprocedure is beslist. Overigens kan dit ook voor de inspecteur een reden zijn om de individuele uitspraak op het bezwaar aan te houden.
Voor de vraag of de redelijke termijn voor berechting van een zaak in acht is genomen kan in deze gevallen de periode, die is gemoeid met het afwachten van de collectieve uitspraak, buiten beschouwing worden gelaten, mits de belanghebbende met die aanhouding instemt.
Reactie plaatsen
Reacties