Belastingplan
Kamerbrief Belastingplan 2022
In een eerdere Kamerbrief heeft de staatssecretaris van Financiën een aantal suggesties gedaan om fiscale wetgeving meer te spreiden. Naar aanleiding daarvan zijn vragen gesteld. In antwoord daarop deelt de staatssecretaris mee, dat hij heeft gezocht naar mogelijkheden om de Kamer al bij de behandeling van het pakket Belastingplan 2022 meer inzicht te bieden in de totstandkoming van de fiscale wetsvoorstellen. De beleidsmatige keuzes die ten grondslag liggen aan de wetsvoorstellen van het Belastingplan zullen bij het indienen van de wetsvoorstellen aan de Tweede Kamer verstrekt. Als bijlage bij zijn bief heeft de staatssecretaris een overzicht van de maatregelen, die in het Belastingplan 2022 worden opgenomen, gevoegd. Het gaat onder meer om:
- de invoering van een vrijstelling voor de subsidie vaste lasten en de subsidie financiering vaste lasten startende mkb-ondernemingen;
- de verhoging van de vrije ruimte werkkostenregeling i.v.m. de steunpakketten COVID-19;
- de introductie van een gerichte vrijstelling in de loonbelasting voor de vergoeding voor thuiswerkkosten;
- het fiscaal aantrekkelijker maken om aandelenoptierechten als loon te verstrekken t.b.v. het stimuleren van innovatie;
- wijziging van de eigenwoningregeling op het terrein van gezamenlijke aankoop en financiering door fiscale partners en op het terrein van overlijden van een van de partners;
- het verduidelijken van de berekenwijze van de achterliggende parameters voor box 3; en
- het herstel van enkele technische omissies van de Wet aanpassing box 3.
Het pakket Belastingplan zal naar verwachting bestaan uit zes wetsvoorstellen:
- Wetsvoorstel Belastingplan 2022;
- Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2022;
- Wetsvoorstel Belastingplichtmaatregel omgekeerde hybride lichamen;
- Wetsvoorstel Verlaging verhuurderheffing;
- Wetsvoorstel Verzamelwet Hersteloperatie Toeslagen;
- Wetsvoorstel Wet versterken grondslag cameratoezicht en gegevensverwerking Douane.
De staatssecretaris lijkt bereid te zijn om tegemoet te komen aan de wens van de Tweede Kamer om het pakket Belastingplan onder embargo enkele dagen voor Prinsjesdag te verstrekken. Daarmee krijgt het parlement meer tijd om de wetgeving te bestuderen. Dit kan de parlementaire behandeling van de fiscale wetgeving ten goede komen.
Inkomstenbelasting
Onderzoek belastingheffing box 3 naar werkelijk rendement
De belastingheffing in box 3 blijft de aandacht houden van de Tweede Kamer en het kabinet. De wens van beide partijen is om de huidige forfaitaire belastingheffing om te zetten in een heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het kabinet heeft onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden om de benodigde informatie te verzamelen voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Ook heeft het kabinet juridische deskundigen gevraagd naar de mogelijkheden voor een tegenbewijsregeling voor spaarders in box 3. De staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoeksrapporten naar de Tweede Kamer gestuurd.
Volgens de staatssecretaris levert het onderzoek goede aanknopingspunten op om een heffing naar werkelijk rendement nader uit te werken. Voor een deel van de vermogensbestanddelen zijn de gegevens beschikbaar om te komen tot een heffing naar het werkelijke rendement. Wel moet de bestaande data-aanlevering aan de Belastingdienst door partijen als banken en verzekeraars worden uitgebreid. Voor onroerende zaken en ‘overige bezittingen’ zijn minder gegevens beschikbaar en is de Belastingdienst afhankelijk van wat de belastingplichtige zelf aanlevert. De data-positie van de Belastingdienst varieert per vermogensbestanddeel en per vormgeving van een heffing naar werkelijk rendement. Met die inzichten dient in eventuele vervolgstappen rekening te worden gehouden. Gedacht kan worden aan een heffing over het werkelijke rendement van bank- en spaartegoeden en financiële producten in combinatie met een forfaitaire heffing voor vermogensbestanddelen zoals onroerende zaken.
Een tegenbewijsregeling voor alleen spaarders is juridisch niet houdbaar vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het niet kunnen toepassen van de tegenbewijsregeling door andere belastingplichtigen dan spaarders kan leiden tot een disproportionele ongelijke behandeling van de verschillende groepen belastingplichtigen.
Omzetbelasting
Invoering registratiedrempel voor kleine ondernemers
Ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 20.000 exclusief omzetbelasting kunnen voor de omzetbelasting kiezen voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemers, de zogenaamde KOR. Ondernemers die gebruik maken van de KOR zijn geen btw verschuldigd over hun leveringen en diensten en zijn ontheven van administratieve verplichtingen. Daar staat tegenover dat zij geen recht hebben op aftrek van voorbelasting. Een ondernemer die kiest voor toepassing van de KOR moet zich daarvoor aanmelden bij de Belastingdienst. De KOR-vrijstelling geldt voor ten minste drie jaar. Voor ondernemers met een zeer geringe jaaromzet, die geen btw willen terugvragen, heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat zij zich niet voor de vrijstelling van de KOR hoeven te melden. De goedkeuring geldt voor ondernemers met een jaaromzet van maximaal € 1.800. Bij gebruikmaking van de goedkeuring zijn ondernemers niet gebonden aan de minimale toepassingsduur van de KOR.
De goedkeuring werkt terug tot 1 januari 2020. Dat is de datum waarop de huidige KOR van kracht is geworden.
Arbeidsrecht
Onderzoek werking concurrentiebeding
De minister van SZW heeft onderzoek laten doen naar de werking van het concurrentiebeding in arbeidscontracten. Het onderzoeksbureau heeft onder meer gekeken naar hoe vaak een concurrentiebeding wordt opgenomen, naar de noodzaak van het beding en naar de mate waarin werknemers hinder ondervinden van het concurrentiebeding. Volgens de onderzoekers hanteert een op de drie werkgevers een concurrentiebeding, vrijwel altijd in de vorm van een standaardclausule. Het beding heeft vooral een afschrikeffect. Werkgevers zien het concurrentiebeding als een belangrijk instrument voor de bescherming van hun relaties en informatie. Lang niet altijd heeft een concurrentiebeding zin, bijvoorbeeld als de werknemer geen toegang heeft tot gevoelige informatie.
Opmerkelijke constatering is dat er steeds minder rechtszaken worden gevoerd over het concurrentiebeding. Het merendeel van de rechtszaken loopt uit op een schorsing van het beding.
De minister is van mening dat het onderzoeksrapport aanleiding geeft om een aantal beleidsopties nader uit te werken. Het gaat onder meer om het uitsluiten van het concurrentiebeding bij contracten voor bepaalde tijd; het beperken van de duur en de geografische reikwijdte van het concurrentiebeding en een vergoeding voor het concurrentiebeding bij contracten voor onbepaalde tijd. De Tweede Kamer en een volgend kabinet kunnen zich daarover een oordeel vormen. De beleidsopties zullen ambtelijk worden uitgewerkt in overleg met de sociale partners.
Sociale verzekeringen
Verlaging premies Algemeen Werkloosheidsfonds
In verband met de afschaffing van de baangerelateerde investeringskorting (BIK) worden de premiepercentages voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) met ingang van 1 augustus 2021 verlaagd. Voor werkgevers die per vier weken loonaangifte doen gaat de verlaging in op 16 augustus 2021. De lage premie voor het loon van werknemers met een vast contract bedraagt dan 0,34%. De hoge premie voor het loon van andere werknemers bedraagt dan 5,34%. Voor beide premies bedraagt de verlaging 2,36 procentpunt.
Successiewet
Geen partnervrijstelling voor met zus samenwonende
Voor de toepassing van de belastingwetgeving kan een persoon op enig moment niet meer dan één partner hebben. Bij de invoering van het uniforme basispartnerbegrip is de in de Successiewet bestaande faciliteit voor meerrelaties afgeschaft.
De vraag in een procedure voor de rechtbank was of een ongehuwde man, die de erfgenaam was van zijn zus, recht had op toepassing van de partnervrijstelling voor de erfbelasting. Broer en zus voldeden na het eerdere overlijden van de echtgenoot van de zus aan de voorwaarden voor partnerschap, zij het dat een notarieel samenlevingscontract ontbrak. Het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract verhindert het partnerschap niet als de samenwonenden tot het tijdstip van overlijden ten minste vijf jaren onafgebroken op hetzelfde adres hebben staan ingeschreven. Voor beiden gold dat zij niet met iemand anders aan de voorwaarden voor partnerschap voldeden en dat zij feitelijk al langer dan vijf jaar op hetzelfde adres stonden ingeschreven. De rechtbank was echter van oordeel dat de periode vóór het overlijden van de echtgenoot niet meetelt voor de vraag of aan de vijfjaarstermijn van de Successiewet is voldaan. Zolang de zus gehuwd was, kon zij geen notarieel samenlevingscontract met haar broer sluiten. Zonder notarieel samenlevingscontract zou pas vijf jaar na het overlijden van de echtgenoot sprake zijn van partnerschap. Omdat de zus binnen de periode van vijf jaar overleed, had haar broer geen recht op de partnervrijstelling.
Successiewet
Mogelijkheid om lucratief huurcontract te sluiten is geen schenking
Voor een schenking in de zin van de Successiewet is vereist dat de schenker armer wordt, de begiftigde rijker en dat sprake is van vrijgevigheid van de schenker. De Hoge Raad heeft in meerdere arresten uit 1986 overwogen dat van een verarming geen sprake is als een voordeel niet eerst tot het vermogen van de schenker heeft behoord. De bewijslast voor een schenking rust op de inspecteur.
Volgens de inspecteur deed zich een schenking voor in de situatie waarin een bv een lucratief verhuurcontract niet zelf sloot met de huurder, maar liet sluiten door een nv waarvan de dga van de bv en zijn partner beiden voor 50% aandeelhouder waren. De schenking vond volgens de inspecteur plaats tussen de dga en zijn partner en bedroeg de helft van het verschil tussen de huuropbrengst en de bouwkosten van het verhuurde pand.
Volgens de rechtbank heeft de bv voorbereidende werkzaamheden verricht die ertoe hebben geleid dat een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Deze voorbereidende werkzaamheden hebben voor de bv niet geleid tot een juridisch afdwingbaar recht met een economische waarde. Omdat de huurovereenkomst is gesloten met de nv hebben de voordelen uit deze huurovereenkomst van begin af aan tot het vermogen van de nv behoord en niet tot het vermogen van de bv. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bv de huurovereenkomst ten laste van haar vermogen heeft overgedragen aan de nv. De rechtbank heeft de aanslag schenkbelasting vernietigd.
Formeel recht
Op de zaak betrekking hebbende stukken
De Belastingdienst is verplicht in een procedure de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Niet altijd is duidelijk welke stukken onder die verplichting vallen.
Naar aanleiding van de bevindingen uit een controle van de Belastingdienst werd bij een gastouderbureau door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. De ondernemer is door de strafrechter veroordeeld voor onder meer het medeplegen van oplichting van de Belastingdienst en het medeplegen van valsheid in geschrifte.
De Belastingdienst heeft gegevens uit het strafrechtelijk onderzoek gebruikt voor het opleggen van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. In de procedure naar aanleiding van de navorderingsaanslagen voerde de ondernemer aan dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, omdat hij niet het volledige strafdossier heeft verstrekt.
Hof Den Haag heeft dat betoog verworpen. De inspecteur verklaarde geen andere stukken dan de verstrekte stukken van de officier van justitie te hebben ontvangen. De inspecteur heeft geen andere stukken ingezien en niet zelf het strafdossier doorgenomen om daaruit de relevante stukken te selecteren. Het hof hechtte geloof aan deze verklaring van de inspecteur. De verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen gaat niet zo ver dat de inspecteur gehouden is stukken in te brengen die hem niet ter beschikking hebben gestaan.
Volgens de Hoge Raad kunnen tot de over te leggen stukken ook stukken behoren die zijn opgesteld of vergaard door een ambtenaar van een ander organisatieonderdeel van de Belastingdienst dan dat van de inspecteur, zoals de FIOD. Hetzelfde geldt voor stukken, die zijn opgesteld of vergaard door personen of instellingen buiten de Belastingdienst. Voorwaarde is dat deze stukken de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en dat deze stukken van belang kunnen zijn voor de beslechting van de bestaande geschilpunten.
Volgens de Hoge Raad brengt het zorgvuldigheidsbeginsel niet mee dat de inspecteur gehouden is het volledige strafdossier op te vragen om daaruit de gegevens te selecteren die hij voor de belastingheffing van belang acht. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.
Reactie plaatsen
Reacties