Belastingplan
Nota n.a.v. verslag Fiscale Verzamelwet 2025
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota’s naar aanleiding van het verslag van het pakket Belastingplan 2025 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de nota betreffende de Fiscale Verzamelwet 2025 wordt ingegaan op de volgende onderdelen.
Uitzondering sleutelovereenkomst als verkrijging van economische eigendom
De verkrijging van de economische eigendom van een onroerende zaak leidt tot de heffing van overdrachtsbelasting. In de Fiscale Verzamelwet 2025 is een uitzondering opgenomen voor een sleutelovereenkomst met een duur van maximaal zes maanden tot de juridische overdacht. De bedoeling hiervan is het aangaan van sleutelovereenkomsten door particulieren rond de overdracht van woningen buiten de overdrachtsbelasting te houden. De uitzondering geldt niet voor sleutelovereenkomsten in zakelijke gevallen. De staatssecretaris van Financiën verwacht niet dat de kans op belastingontwijking door de maatregel toeneemt.
Uitbreiding startersvrijstelling en verlaagd tarief overdrachtsbelasting
Ook het voorstel om de verkrijging van economische eigendom van woningen niet langer uit te zonderen van de toepassing van het verlaagde tarief en de startersvrijstelling leidt niet tot noemenswaardige risico’s. Met de maatregel wordt teruggekeerd naar het uitgangspunt van de Wet op belastingen van rechtsverkeer dat economische en juridische eigendomsverkrijgingen op dezelfde wijze in de heffing van overdrachtsbelasting worden betrokken. Wel brengt dit voorstel structurele uitvoeringskosten met zich mee.
Afschaffing 27-jaargrens eerstegraads bloed- en aanverwanten toeslagpartnerschap
Volgens de staatssecretaris wordt met deze maatregel beter aangesloten bij bestaande partnerbegrippen in de sociale zekerheid. De maatregel lost het bestaande onderscheid, dat in de uitzondering op het partnerbegrip op basis van leeftijd wordt gemaakt, op.
Inkomstenbelasting
Toegelaten buitenlandse aanbieders van pensioenen en lijfrenten
De staatssecretaris van Financiën heeft de kennisgeving uit 2022 betreffende toegelaten buitenlandse aanbieders van pensioenen en lijfrenten gewijzigd. De belangrijkste wijzigingen zijn het vervallen van een aanwijzing als toegelaten aanbieder van pensioenen en de aanwijzing van een andere verzekeraar als toegelaten aanbieder van pensioenen, beide met ingang van 31 januari 2024.
Geen bouwdepot maar spaarrekening
Hof Den Bosch heeft in een procedure over een aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2017 geoordeeld dat het saldo op een spaarrekening een bezitting is voor de rendementsgrondslag van box 3. De belanghebbende in de procedure meende dat het saldo niet als bezitting kon worden aangemerkt omdat het bestemd was voor de afbouw van de eigen woning in aanbouw. De belanghebbende meende dat hij vanwege de bestemming niet vrij over het saldo kon beschikken. Het geld stond enkel nog op de spaarrekening omdat de bouw was vertraagd.
De woning in aanbouw gold op 1 januari 2017 als eigen woning voor de belanghebbende. Voor zover op 1 januari 2017 bouwtermijnen vervallen waren, die nog niet waren betaald, vormden deze een schuld, die behoorde bij de eigen woning. Een dergelijke schuld valt in box 1 en behoort niet tot de rendementsgrondslag van box 3. Op 1 januari 2017 nog niet vervallen bouwtermijnen vormden geen schuld in de zin van de Wet IB 2001. Van een bouwdepot was geen sprake. De belanghebbende heeft het geld, dat bestemd was voor de aannemer, verkregen door de verkoop van een andere woning en niet door het afsluiten van een hypotheek. Het hof vond niet aannemelijk dat de belanghebbende niet vrij over de spaarrekening zou kunnen beschikken.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de hofuitspraak zonder nadere motivering ongegrond verklaard.
Afwaardering regresvordering dga niet ten laste van inkomen
De dga van een holding ging in hoger beroep bij het hof vanwege een geschil met de Belastingdienst. De rechtsvraag was of hij in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2017 een regresvordering op de bv mocht afwaarderen ten laste van zijn resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen.
Achtergrond van de zaak
De holding had een 100%-dochtermaatschappij (de bv). In 2004 en 2007 stelde de dga zich persoonlijk borg voor de schulden van de bv bij de bank. De belanghebbende en zijn holding waren gezamenlijk eigenaar van een pand. Toen dit pand in 2017 werd verkocht, werd een deel van de opbrengst gebruikt om de schuld van de bv aan de bank af te lossen. De belanghebbende stelde dat dit leidde tot een regresvordering op de bv en dat hij die vordering mocht afwaarderen in zijn aangifte inkomstenbelasting, aangezien hij ervan uitging dat de bv het bedrag niet zou kunnen terugbetalen.
Zakelijkheid van de borgstelling
De belangrijkste vraag in deze zaak was of de borgstelling, die de dga in 2004 en 2007 is aangegaan, zakelijk was. De toets hiervoor is of een onafhankelijke derde onder dezelfde voorwaarden bereid zou zijn geweest om eenzelfde borgstelling aan te gaan. Het hof oordeelde dat dit niet het geval was. Hierbij speelden de volgende factoren een rol:
- de bv had een negatief eigen vermogen toen de borgstelling werd aangegaan;
- er was geen schriftelijke borgstellingsovereenkomst;
- er waren geen zekerheden gesteld, en de borgstelling gold zowel voor oude als nieuwe schulden zonder dat een einddatum was vastgelegd; en
- er was geen borgstellingsvergoeding overeengekomen tussen de dga en de bv.
Op basis van deze feiten oordeelde het hof dat een onafhankelijke derde onder die voorwaarden niet bereid zou zijn geweest om de borgstelling te accepteren. Daarom werd de borgstelling als onzakelijk gezien.
Afwaardering regresvordering ten laste van het inkomen in box 1 niet toegestaan
Doordat de borgstelling onzakelijk was, werd deze gezien als een handeling uit aandeelhoudersmotieven. Dit betekende dat de regresvordering, die ontstond toen de bank de dga aansprak op zijn borgstelling, niet kon worden afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit terbeschikkingstelling van vermogen.
Advies
Voordat u zich borg stelt voor schulden van uw bv, is het van groot belang om te beoordelen of de borgstelling zakelijk is. Een onzakelijke borgstelling heeft tot gevolg dat u een eventueel verlies op de borgstelling niet ten laste van uw inkomen kunt brengen. Het is daarom van groot belang om goed op de hoogte te zijn van de vereisten die gelden voor een zakelijke borgstelling. Zorg voor een schriftelijke overeenkomst, vraag waar mogelijk om zekerheden en beding een zakelijke vergoeding voor de borgstelling. Heeft u twijfels of vragen? Neem gerust contact met ons op.
Omzetbelasting
Wijziging besluit Omzetbelasting, Toelichting snelle oplossingen btw
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit Omzetbelasting, Toelichting snelle oplossingen btw van 13 april 2021 gewijzigd. De wijziging betreft een verduidelijking van het in dat besluit opgenomen standpunt inzake de bredere toepassing van de vereenvoudigde A-B-C-regeling, zoals voorgestaan in de ‘Toelichting over de btw-wijzigingen in de EU met betrekking tot de regeling inzake voorraad op afroep, ketentransacties en de vrijstelling voor intracommunautaire leveringen van goederen’. Volgens de staatssecretaris vindt die bredere toepassing geen steun in artikel 141 van de btw-richtlijn en artikel 37c van de Wet OB.
Dit standpunt wordt genuanceerd voor zover het stelt dat de bredere toepassing geen steun vindt in artikel 141 van de richtlijn. Het standpunt geldt alleen als Nederland het land van bestemming van de goederen is en C niet hier is gevestigd. Artikel 37c van de Wet OB stelt namelijk als voorwaarde dat degene naar wie de heffing wordt verlegd voor de toepassing van de vereenvoudigde A-B-C-regeling in Nederland moet zijn gevestigd in plaats van zijn geregistreerd. Het standpunt vormt daarmee geen belemmering voor de bredere toepassing van de vereenvoudigde A-B-C-regeling in ketens waarvan het vervoer eindigt in andere lidstaten of waarin C in NL is gevestigd.
Sociale verzekeringen
Minimumloon per 1 januari 2025
De minister van SZW heeft het minimumuurloon per 1 januari 2025 vastgesteld op € 14,06. Het referentiemaandloon, dat wordt gebruikt voor het vaststellen van de hoogte van diverse uitkeringen, bedraagt per 1 januari 2025 bruto € 2.191,80.
Voor het minimum(jeugd)loon gelden de volgende bedragen:
Leeftijd Staffeling Per uur
21 jaar en ouder 100,0% € 14,06
20 jaar 80,0% € 11,25
19 jaar 60,0% € 8,44
18 jaar 50,0% € 7,03
17 jaar 39,5% € 5,55
16 jaar 34,5% € 4,85
15 jaar 30,0% € 4,22
Voor jongeren, die werken in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden afwijkende bedragen voor bepaalde leeftijden, zie onderstaande tabel.
Leeftijd Staffeling Per uur
20 jaar 61,5% € 8,65
19 jaar 52,5% € 7,38
18 jaar 45,5% € 6,40
Wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens aangenomen
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens aangenomen. Op basis van het wetsvoorstel kunnen pensioengerechtigden bij de keuze voor uitbetaling van een bedrag ineens, kiezen voor uitstel van de uitbetaling tot de maand januari volgend op het jaar waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Het verzoek om uitstel moet voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen worden gedaan. Voorwaarde voor toepassing van het uitstel is dat de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is gelegen in de maand waarin de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt of valt op de eerste dag van de daaropvolgende maand.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen. De Kamer vraagt de regering om te bezien of en hoe de doelgroep van de uitstelmogelijkheid kan worden uitgebreid.
Successiewet
Bedrijfsopvolgingsregeling niet van toepassing
Een echtpaar schonk hun dochter een deel van de onderneming. De dochter claimde de vrijstelling van schenkingsrecht voor ondernemingsvermogen op grond van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). De inspecteur weigerde de vrijstelling, omdat de dochter op het moment van de schenking geen beherend vennoot was van de cv, die de onderneming dreef. De zaak werd voorgelegd aan de rechtbank. Kan de BOR worden toegepast op een schenking van ondernemingsvermogen aan iemand die geen beherend vennoot is?
Standpunt van de dochter
De dochter stelde dat de BOR van toepassing was op de schenking. Zij voerde aan dat zij, samen met haar echtgenoot, een economisch belang had in de onderneming. Haar echtgenoot was sinds 2006 beherend vennoot. Zij en haar echtgenoot waren in gemeenschap van goederen getrouwd, waardoor zij economisch als beherend vennoot moest worden gezien. Zij verwees naar een artikel in de Successiewet, waarin staat dat partners als één persoon worden aangemerkt voor de schenkbelasting.
Standpunt van de inspecteur
De inspecteur weigerde de toepassing van de BOR omdat de dochter op het moment van de schenking geen beherend vennoot was van de cv. Volgens de inspecteur was daardoor niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van de BOR.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de BOR niet heeft toegepast. De dochter was op het moment van de schenking geen beherend vennoot van de cv. Het feit, dat de dochter door haar huwelijk een economisch belang had bij de onderneming, maakte haar niet automatisch beherend vennoot. De rechtbank volgde het standpunt van de inspecteur, dat de regeling enkel van toepassing is op degene, die reeds beherend vennoot is ten tijde van de schenking. De tekst van het artikel van de Successiewet, waarop de dochter een beroep had gedaan, bood geen soelaas. Dit artikel heeft alleen betrekking op de toepassing van tarieven en vrijstellingen en niet op de vereisten van het ondernemerschap. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de reguliere schenkingsvrijstelling toegepast.
Tips voor de praktijk
Deze uitspraak onderstreept het belang van een gedegen voorbereiding bij de overdracht van ondernemingsvermogen. Het is essentieel om te voldoen aan de formele vereisten om gebruik te kunnen maken van de fiscale voordelen van de BOR. Voor ondernemers, die hun bedrijf willen overdragen aan de volgende generatie, is het raadzaam tijdig advies in te winnen. Met een goede planning kan worden voorkomen dat de bedrijfsopvolging onverwacht duurder uitvalt.
Formeel recht
Hoge Raad vernietigt boetebeschikkingen: opzet bij niet aangeven gebruikelijk loon onvoldoende bewezen
Een recent arrest van de Hoge Raad ging over de vraag of de Belastingdienst terecht navorderingsaanslagen en boetes heeft opgelegd vanwege het niet aangeven van het gebruikelijke loon. De zaak betrof een vrouw, die arbeid heeft verricht voor een bv zonder hiervoor loon te ontvangen of op te nemen in haar aangiften inkomstenbelasting. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen en boetes op. De Hoge Raad oordeelde dat de inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en daarom opzettelijk geen loon had aangegeven.
Achtergrond van de zaak
De vrouw werkte voor de bv van haar echtgenoot zonder hiervoor loon te ontvangen. De inspecteur stelde na een boekenonderzoek vast dat zowel zij als haar echtgenoot een aanmerkelijk belang hadden in de bv. De vrouw had echter in haar aangiften inkomstenbelasting geen gebruikelijk loon opgenomen, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting. Dit leidde tot het opleggen van navorderingsaanslagen en boetes. De inspecteur stelde dat de vrouw bewust geen loon had verantwoord en opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan om belastingheffing te ontwijken. Voor het opleggen van deze boetes is (voorwaardelijke) opzet bij de belastingplichtige een vereiste. De bewijslast hiervoor ligt bij de inspecteur.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelde dat de inspecteur voldoende heeft bewezen dat de vrouw opzettelijk had gehandeld. Volgens het hof was sprake van voorwaardelijke opzet, omdat de belastingplichtige had verklaard geen loon te hebben ontvangen vanwege een gebrek aan liquide middelen bij de bv. Uit het boekenonderzoek bleek echter dat aanzienlijke bedragen aan het vermogen van de bv waren onttrokken. Dat toonde volgens het hof aan dat de vrouw bewust heeft afgezien van loon en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan het doen van onjuiste aangiften.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof ten onrechte bewezen heeft geacht dat de vrouw zich bewust was van haar aanmerkelijk belang en dat zij opzettelijk geen loon heeft aangegeven. Het hof heeft verzuimd vast te stellen of de vrouw ten tijde van het indienen van haar aangiften wist dat zij een aanmerkelijk belang had in de bv. Hoewel haar echtgenoot een aanmerkelijk belang had, en dit formeel ook voor haar gold, volgde uit de bewijsmiddelen niet dat zij zich daarvan bewust was. Daarnaast speelt de onttrekking van middelen uit de bv geen rol bij de beoordeling van het loon. De inspecteur heeft deze bedragen als winstuitdelingen aangemerkt en niet als loon. Het oordeel dat de vrouw opzettelijk geen loon heeft aangegeven, was volgens de Hoge Raad ondeugdelijk onderbouwd. De bewijslast voor opzet ligt bij de inspecteur, en die moest overtuigend aantonen dat opzet in het spel was.
Ongebruikelijke situaties
Hoewel het ongebruikelijk lijkt, dat iemand zich niet bewust is van een aanmerkelijk belang, zijn er omstandigheden waarin dit wel mogelijk is. Voorbeelden van deze omstandigheden zijn:
- Complexe structuren: bij ingewikkelde eigendomsstructuren, zoals holdings of tussenliggende vennootschappen, kan het onduidelijk zijn dat iemand een aanmerkelijk belang heeft.
- Indirect aanmerkelijk belang: wanneer iemand via een partner of via gezamenlijke eigendom een aanmerkelijk belang heeft, kan het onduidelijk zijn dat dit fiscale verplichtingen met zich meebrengt.
- Gebrek aan fiscale kennis: een persoon, die niet goed op de hoogte is van de fiscale wetgeving, kan zich mogelijk niet bewust zijn van de verplichtingen, die horen bij een aanmerkelijk belang. Dit geldt zeker als iemand formeel betrokken is maar niet actief deelneemt aan de bedrijfsvoering.
- Vertrouwen op een partner of adviseur: als iemand vertrouwt op een partner of adviseur om de financiële en belastingzaken te regelen, kan dat leiden tot onvoldoende kennis van de eigen fiscale situatie.
Deze zeldzame situaties benadrukken de noodzaak voor de inspecteur om opzet overtuigend te bewijzen. Het enkele feit, dat er een aanmerkelijk belang is, is onvoldoende om een boete op te leggen: de belastingplichtige moet zich daarvan bewust zijn.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof voor wat betreft de boetes. De zaak is doorverwezen naar het gerechtshof Amsterdam, dat opnieuw moet beoordelen of de belastingplichtige bewust onjuiste aangiften heeft gedaan. Totdat het hof uitspraak doet, blijven de boetes in kwestie openstaan.
Gevolgen van het arrest
Dit arrest bevestigt dat de inspecteur zorgvuldig moet bewijzen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij het niet naleven van fiscale verplichtingen. De belastingplichtige moet niet alleen een aanmerkelijk belang hebben, maar moet zich ook bewust zijn van de fiscale gevolgen daarvan.
Reactie plaatsen
Reacties