Nieuwsbrief 16 september 2024

Loonbelasting

 

Einde handhavingsmoratorium Wet DBA per 1 januari 2025

In 2016 is de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) ingevoerd. Met deze wet zijn de verklaringen arbeidsrelatie (VAR) afgeschaft. De wet DBA heeft geleid tot onrust en discussie, met als gevolg de instelling van een handhavingsmoratorium. De Belastingdienst kon als gevolg daarvan bij opdrachtgevers alleen bij kwaadwillendheid corrigeren op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Het handhavingsmoratorium is een aantal keren aangepast. Zo kan de Belastingdienst vanaf 1 januari 2020 ook corrigeren wanneer opdrachtgevers aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen een redelijke termijn opvolgen.

De staatssecretaris van Financiën en de minister van SZW hebben in een brief aan de Eerste en de Tweede Kamer de opheffing van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 aangekondigd. Dit betekent dat met ingang van 1 januari 2025 bij de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen de normale regels gelden voor het opleggen van correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes. Correcties met terugwerkende kracht gaan niet verder dan tot de datum van de opheffing van het handhavingsmoratorium, tenzij sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.

Volgens de bewindslieden zal de Belastingdienst bij partijen, die schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie aanpakken, over 2025 geen vergrijpboetes opleggen bij de correcties inzake de kwalificatie van de arbeidsrelatie. Er kunnen wel verzuimboetes worden opgelegd.

De Belastingdienst stopt met directe ingang met het beoordelen van modelovereenkomsten. Lopende goedgekeurde modelovereenkomsten worden geëerbiedigd tot de einddatum van de goedkeuring. De laatste einddatum is in 2029. Goedgekeurde modelovereenkomsten bieden alleen zekerheid voor zover opdrachtgever en opdrachtnemer feitelijk werken zoals is vastgelegd in de modelovereenkomst.

Onderdeel van de inzet om de positie van mensen op de arbeidsmarkt te verbeteren is het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (VBAR). Dit wetsvoorstel vat bestaande rechtspraak over arbeidsrelaties samen in een overzichtelijk toetsingskader en introduceert een rechtsvermoeden van werknemerschap op basis van een uurtarief. De vorige minister van SZW heeft het wetsvoorstel VBAR voor advies naar de Raad van State gestuurd. Het huidige kabinet zet de behandeling van het wetsvoorstel VBAR door. Het streven is de wet in het eerste kwartaal van 2025 te publiceren in het Staatsblad en per 1 januari 2026 in werking te laten treden.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Geen fiscale eenheid omzetbelasting wegens gebrek aan financiële verwevenheid

Een bedrijf, dat facilitaire diensten verleent aan een stichting, meende op basis van een eerdere beschikking van de Belastingdienst dat het onderdeel was van een fiscale eenheid omzetbelasting met die stichting. De inspecteur betwistte dit en legde een naheffingsaanslag omzetbelasting over 2011 op, omdat volgens hem niet aan de vereiste financiële verwevenheid was voldaan.

Standpunt van het bedrijf

Het bedrijf stelde dat de stichting de financiële controle had omdat zij 51% van de aandelen in het bedrijf bezat. Het bedrijf beriep zich op een beschikking van de inspecteur uit 2009, waarin het bedrijf is opgenomen in de fiscale eenheid met de stichting. Volgens het bedrijf was de naheffing in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat het bedrijf op basis van deze beschikking erop mocht vertrouwen dat het deel uitmaakte van de fiscale eenheid.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur voerde aan dat geen sprake was van financiële verwevenheid, ondanks het meerderheidsbelang van de stichting in het bedrijf. De inspecteur wees op bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de stichting en een derde partij, die verhinderden dat de stichting daadwerkelijk de volledige zeggenschap had over het bedrijf. Bovendien meende de inspecteur dat het bedrijf bij de aanvraag van de fiscale eenheid niet alle relevante informatie had verstrekt, waardoor geen sprake was van een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur gelijk heeft. Hoewel de stichting 51% van de aandelen in het bedrijf bezat, had zij niet de volledige zeggenschap. Bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst zorgden ervoor dat beslissingen over het beleid niet door de stichting konden worden genomen, maar onderhevig waren aan een arbitrageprocedure bij conflicten met de medeaandeelhouder. Hierdoor was geen sprake van financiële verwevenheid, wat één van de vereisten is voor een fiscale eenheid omzetbelasting. De rechtbank oordeelde daarnaast dat het bedrijf geen beroep kon doen op het vertrouwensbeginsel, omdat het niet uit eigen beweging alle relevante stukken had overgelegd bij de aanvraag voor de fiscale eenheid. Hierdoor was de beschikking van 2009 niet gebaseerd op volledige informatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De naheffingsaanslag omzetbelasting bleef in stand.


Lees meer  
 

Doorberekening deel premie aansprakelijkheidsverzekering

Omzetbelasting wordt geheven ter zake van diensten, die onder bezwarende titel door een ondernemer worden verricht. Een dienst wordt onder bezwarende titel verricht wanneer de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst op grond van een rechtsbetrekking over en weer prestaties uitwisselen. De door de dienstverrichter ontvangen vergoeding dient de werkelijke tegenwaarde te vormen voor een aan de ontvanger verleende dienst. 

Op grond van het Burgerlijk Wetboek is een ziekenhuis mede aansprakelijk voor tekortkomingen door medische specialisten bij de uitvoering van een behandelingsovereenkomst. Een ziekenhuis heeft een verzekering voor aansprakelijkheid gesloten, die ook betrekking heeft op aansprakelijkheid van de specialisten. Het ziekenhuis heeft met de in een coöperatie verenigde specialisten een raamovereenkomst en een productieovereenkomst gesloten. Uit de raamovereenkomst volgt dat het ziekenhuis eventuele schade als gevolg van die aansprakelijkheid alleen op de coöperatie zal verhalen indien de schade niet wordt gedekt door de aansprakelijkheidsverzekering. Het ziekenhuis berekent een deel van de premie door aan de coöperatie. De doorberekening van een deel van de verzekeringskosten vormt de vergoeding voor een dienst, die bestaat uit de vrijwaring door het ziekenhuis van schade die onder dekking van de verzekering valt. Volgens de rechtbank Noord-Holland is deze dienst een wezenlijk andere prestatie dan een verzekeringsdienst. Dat betekent dat de verzekeringsvrijstelling in de omzetbelasting niet van toepassing is. 

Volgens de rechtbank is de verzekeringsvrijstelling ook niet via de commissionairsregeling van toepassing. Niet aannemelijk is dat het ziekenhuis op order en voor rekening van de coöperatie de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten. 

Het ziekenhuis heeft een beroep gedaan op het VAVO-arrest. Dat arrest betreft twee onderwijsinstellingen, die ieder vrijgestelde onderwijsprestaties verzorgen en die hun activiteiten hebben gebundeld en de onderwijsondersteunende werkzaamheden onderling hebben verdeeld. Na het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst zijn beide onderwijsinstellingen doorgegaan met hun onderwijsactiviteiten, maar nu onder gemeenschappelijke naam en voor gemeenschappelijke rekening. De dienstverlening jegens de patiënten van het ziekenhuis wordt verricht door twee verschillende juridische entiteiten, die verschillende delen van de medische zorg voor hun rekening nemen. De patiënt als modale consument zal een en ander ervaren als één samenhangende zorgprestatie, maar dat is volgens de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat sprake is van één ondeelbare economische prestatie als bedoeld in het VAVO-arrest. Er is veeleer sprake van een opdrachtgever-opdrachtnemer relatie tussen het ziekenhuis en de coöperatie. Het beroep op het VAVO-arrest faalt.

Naar het oordeel van de rechtbank is over het aan de coöperatie doorberekende aandeel in de verzekeringspremie terecht omzetbelasting berekend.
 


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

 

Het belang van de intentie van de koper van een woning

Een echtpaar kocht een woning en kort daarna een tweede woning. De vraag was of de verkrijging van beide woningen belast kon worden met het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting van 2%, ondanks dat de kopers al een koopovereenkomst hadden gesloten voor een andere woning. Het echtpaar voerde aan dat zij woning 1 meer dan zes maanden als hun hoofdverblijf hadden gebruikt, terwijl de inspecteur stelde dat de intentie om de woning blijvend als hoofdverblijf te gebruiken ontbrak. De rechtbank diende te oordelen of het ontbreken van deze intentie het verlaagde tarief blokkeerde.

Feiten

Het echtpaar kocht op 21 juni 2021 een woning (woning 1) voor een koopsom van € 838.500. De akte van levering van woning 1 werd gepasseerd op 5 januari 2022, waarbij 8% overdrachtsbelasting werd betaald. Op 1 oktober 2021, enkele maanden na het sluiten van de koopovereenkomst voor woning 1, kocht het echtpaar woning 2. De levering van deze woning vond plaats op 8 februari 2022, waarbij 2% overdrachtsbelasting werd voldaan. Omdat woning 2 verbouwd werd, woonde het echtpaar van 7 januari 2022 tot 12 augustus 2022 in woning 1. Het echtpaar maakte bezwaar tegen de betaalde overdrachtsbelasting voor woning 1 en verzocht om toepassing van het verlaagde tarief van 2%.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur wees het bezwaar af, met de argumentatie dat het echtpaar al vóór de levering van woning 1 een koopovereenkomst voor woning 2 had gesloten. Hierdoor ontbrak volgens de inspecteur de intentie om woning 1 anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de kopers niet voldeden aan de voorwaarden voor het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting. Voor de toepassing van dit tarief moet de koper de intentie hebben om de woning anders dan tijdelijk als hoofdverblijf te gebruiken. Hoewel het echtpaar meer dan zes maanden in woning 1 heeft gewoond, was al vóór de levering van woning 1 een koopovereenkomst gesloten voor woning 2. Dit suggereerde dat woning 1 slechts tijdelijk zou worden gebruikt.

Conclusie

In deze casus speelde het zogenaamde zesmaandencriterium een belangrijke rol. Het zesmaandencriterium houdt in dat, als een woning minimaal zes maanden als hoofdverblijf wordt gebruikt, dit een sterke indicatie is dat de woning anders dan tijdelijk bewoond wordt. Echter, de rechtbank benadrukte dat dit criterium niet leidend is. Het belangrijkste blijft de intentie van de koper op het moment van de verkrijging van de woning. Omdat het echtpaar al vóór de levering van woning 1 een koopovereenkomst voor een andere woning had gesloten, ontbrak de intentie om woning 1 blijvend als hoofdverblijf te gebruiken. Dit betekende dat het verlaagde tarief niet van toepassing was.

Deze uitspraak maakt duidelijk dat de intentie bij de verkrijging van een woning doorslaggevend is voor de toepassing van het verlaagde tarief overdrachtsbelasting. Zelfs als een woning langer dan zes maanden als hoofdverblijf wordt gebruikt, kan het ontbreken van de juiste intentie ertoe leiden dat het standaardtarief overdrachtsbelasting van toepassing is.

Heeft u vragen over de toepassing van het verlaagde tarief overdrachtsbelasting? Neem contact met ons op voor deskundig advies en begeleiding.


Lees meer  
 

Wijziging besluit inzake vrijstellingen van overdrachtsbelasting

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit inzake vrijstellingen van overdrachtsbelasting gewijzigd. De wijziging houdt verband met de intrekking van de Wet inrichting landelijk gebied. De voor kavelruil relevante bepalingen uit die wet zijn met ingang van 1 januari 2024 opgenomen in de Omgevingswet. Het beleid voor kavelruil landelijk gebied is opgenomen in een nieuw onderdeel van het besluit. Dit onderdeel is aangevuld met het beleid dat de Belastingdienst hanteert bij toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor kavelruil landelijk gebied. Het gewijzigde besluit is op 29 augustus 2024 in werking getreden.


Lees meer  
 

Subsidies

 

Verhoging subsidieplafond gebruikte elektrische personenauto’s 2024

De Subsidieregeling elektrische personenauto’s is aangepast. Het subsidieplafond voor 2024 voor gebruikte elektrische auto’s is verhoogd van € 29,4 miljoen naar € 52,5 miljoen. De verhoging is mogelijk door het overgebleven budget van 2023 voor nieuwe elektrische auto’s toe te voegen aan het budget voor gebruikte elektrische auto’s.

Naar verwachting is het subsidieplafond voor nieuwe elektrische personenauto’s voor 2024 afdoende. Het subsidieplafond voor 2024 voor gebruikte elektrische personenauto’s is naar verwachting in de loop van het jaar bereikt. Daarom is ervoor gekozen om het restant subsidiebudget van 2023 in te zetten om het subsidieplafond voor gebruikte auto’s in 2024 te verhogen.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Geen forensenbelasting door beperking eigen gebruik

De Gemeentewet staat toe dat gemeenten een forensenbelasting heffen. Dat is een belasting van natuurlijke personen, die in de gemeente niet hun hoofdverblijf hebben, maar er in het belastingjaar meer dan 90 dagen de beschikking hebben over een gemeubileerde woning. Van die bevoegdheid heeft de gemeente Veere gebruik gemaakt. Volgens vaste rechtspraak houdt de eigenaar van een gemeubileerde woning, die is bestemd voor de verhuur maar ook in enige mate zelf wordt gebruikt, de woning voor zich of zijn gezin beschikbaar voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.

De eigenaar van een woning heeft een verhuurbemiddelingsovereenkomst overgelegd, waarin het eigen gebruik van de woning is gemaximeerd op 89 dagen. De enkele omstandigheid dat de verhuurbemiddelingsovereenkomst niet is gedagtekend, betekent volgens de rechtbank niet zonder meer dat deze overeenkomst ongeldig is of dat daaraan geen bewijskracht toekomt. Wel dient de eigenaar aannemelijk te maken dat de huurbemiddelingsovereenkomst al voor 1 januari van het belastingjaar bestond en voor het gehele jaar gold.

De eigenaar heeft een e-mailbericht van het verhuurbedrijf overgelegd, waarin dat bedrijf verklaart dat de woning in 2021 tot de verhuurpool behoorde en dat de eigenaar daarover niet kon beschikken gedurende meer dan 90 dagen. Daarnaast heeft de eigenaar een e-mailbericht aan dit bedrijf uit 2020 overgelegd, waarin hij een reservering heeft gedaan voor het eigen gebruik van zijn woning voor perioden in 2021. De eigenaar heeft ook een opgave van het eigen gebruik van de woning in 2021 verstrekt. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de verhuurbemiddelingsovereenkomst gold voor het gehele jaar 2021 en dat die feitelijk ook is uitgevoerd.

Vanwege de maximering van het eigen gebruik op 89 dagen is voor het jaar 2021 niet voldaan aan alle voorwaarden voor de heffing van forensenbelasting. De heffingsambtenaar heeft de aanslag forensenbelasting voor het jaar 2021 ten onrechte aan de eigenaar opgelegd.


Lees meer  
 

Woning niet gemeubileerd: aanslag forensenbelasting vernietigd

De Gemeentewet staat toe dat gemeenten een forensenbelasting heffen. Dat is een belasting van natuurlijke personen, die in de gemeente niet hun hoofdverblijf hebben, maar er in het belastingjaar meer dan 90 dagen de beschikking hebben over een gemeubileerde woning. Van die bevoegdheid heeft de gemeente Vlissingen gebruik gemaakt.

De bewijslast, dat forensenbelasting mag worden geheven, rust op de gemeentelijke heffingsambtenaar. De huurder van een appartement in de gemeente Vlissingen bestreed de aan hem opgelegde aanslagen forensenbelasting met de stelling dat het appartement niet gemeubileerd was. De heffingsambtenaar diende aannemelijk te maken dat de woning in de betreffende jaren op meer dan 90 dagen gemeubileerd was. De heffingsambtenaar voerde aan dat het appartement beschikte over alle elementaire voorzieningen, zoals kook-, was- en sanitaire voorzieningen. Daarnaast wijst de heffingsambtenaar erop dat de belanghebbende heeft verklaard dat hij in de woning op een stretcher slaapt. De rechtbank acht, mede op basis van door de belanghebbende overgelegde foto’s, waaruit blijkt dat er op enig moment een stretcher, een wasrek, een stofzuiger en apparatuur in de woning aanwezig waren, het vermoeden gewettigd dat de woning in alle jaren meer dan 90 dagen gemeubileerd was.

De belanghebbende heeft dit vermoeden ontzenuwd met zijn verklaring dat hij zijn werk op verschillende plekken in de wereld uitvoert en daarom gedurende het jaar op verschillende plekken verblijft. Ter ondersteuning van deze verklaring heeft de belanghebbende zijn werkcontracten en overeenkomsten van kamerhuur getoond. Ook heeft hij verklaard dat hij steeds al zijn spullen meeneemt als hij vertrekt naar een volgende plek. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen van belanghebbende consistent en geloofwaardig zijn en daarom het vermoeden ontzenuwen dat de woning in ieder afzonderlijk kalenderjaar meer dan 90 dagen gemeubileerd was.

Omdat niet aannemelijk is geworden dat de woning in de jaren 2020, 2021 en 2022 meer dan 90 dagen gemeubileerd was, is niet aan alle voorwaarden voor heffing van forensenbelasting voldaan. De heffingsambtenaar heeft de aanslagen forensenbelasting over deze jaren ten onrechte aan de belanghebbende opgelegd.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Persoonlijke omstandigheden en openheid van zaken leiden tot lagere boete

Een man kreeg vergrijpboetes opgelegd in verband met ten onrechte in aftrek gebrachte alimentatiebetalingen in zijn belastingaangiften over 2019 en 2020. Na een verzoek om informatie door de Belastingdienst bleek dat hij ook nadat de alimentatieverplichting in juni 2019 was beëindigd bedragen in aftrek had gebracht. De inspecteur legde daarom navorderingsaanslagen op, samen met vergrijpboetes van 50%. De vraag was of deze boetes terecht waren en of er redenen waren om deze te matigen op grond van persoonlijke omstandigheden van de man.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur stelde dat sprake was van (voorwaardelijke) opzet, omdat de man wist dat de alimentatiebetalingen waren gestopt, maar deze desondanks bedragen in aftrek had gebracht. De boetes waren daarom vastgesteld op 50% van de verschuldigde belasting.

Standpunt van de man

De man stelde dat de boetes ten onrechte waren opgelegd, omdat hij de alimentatiebetalingen had doorgezet om een gezamenlijke lening met zijn ex-echtgenote af te lossen, die financieel niet in staat was deze aflossingen te doen. Hij verzocht om matiging van de boetes, omdat hij destijds in een moeilijke financiële en persoonlijke situatie verkeerde, mede door het overlijden van zijn ex-echtgenote.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat de boetes terecht waren opgelegd, omdat de man wist dat hij geen recht meer had op de aftrek van alimentatiebetalingen en toch deze aftrek had geclaimd. Echter, de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de man, waaronder het overlijden van zijn ex-echtgenote, zijn slechte financiële situatie en het feit dat hij volledige medewerking heeft verleend gedurende de procedure. Deze factoren leidden tot een matiging van de boetes van 50% naar 25%. Dit resulteerde in een vergrijpboete van € 562 voor 2019 en € 1.125 voor 2020.

Conclusie

Deze uitspraak benadrukt dat persoonlijke omstandigheden en openheid van zaken een belangrijke rol kunnen spelen bij de beoordeling van vergrijpboetes. Hoewel opzet aanwezig was, werd de boete in dit geval verlaagd vanwege de moeilijke situatie van de belastingplichtige en zijn medewerking tijdens het proces. Heeft u vragen over vergrijpboetes of matiging daarvan? Neem contact met ons op voor deskundig advies.


Lees meer  
 

Vergoeding proceskosten na vernietiging boete

De wetgever heeft voor de vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures gekozen voor een eigen regeling.

In een procedure voor de Hoge Raad klaagt de belanghebbende erover dat Hof Den Haag de inspecteur niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de werkelijke proceskosten. De aan de belanghebbende opgelegde boete is in die procedure vernietigd. De belanghebbende voert ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat het vanuit een oogpunt van rechtseenheid voor de hand ligt dat het hof de regels van de Hoge Raad zou hebben gehanteerd voor de vergoeding van proceskosten in geval van vrijspraak van een gewezen verdachte. Subsidiair voert de belanghebbende aan dat het hof had moeten aansluiten bij de proceskostenregeling van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad is van oordeel dat toepassing van de forfaitaire proceskostenvergoeding geen schending van het EVRM inhoudt. Voor de overeenkomstige toepassing van de proceskostenregeling van het Wetboek van Strafvordering is daarom geen plaats. Evenmin ziet de Hoge Raad aanleiding voor toepassing van de civiele rechtspraak inzake vorderingen tot schadevergoeding wegens onrechtmatige strafrechtelijke vervolging. Het beroep in cassatie is ongegrond.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.