Nieuwsbrief 5 september 2024

Ondernemingswinst

 

Afwaarderingsverlies op vordering viel onder landbouwvrijstelling

De landbouwvrijstelling houdt in dat de waardeverandering van landbouwgrond niet tot de winst uit onderneming wordt gerekend, voor zover deze het gevolg is van de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik. Tot 27 juni 2000 gold een ruimere landbouwvrijstelling.

Bij de verkoop in 2000 van landbouwgrond is met de koper een recht op aanvullende betaling afgesproken voor het geval de bestemming van de grond binnen 12 jaar wijzigt naar woningbouw. De verkopers hebben het recht op de voorwaardelijke nabetaling in 2000 tot de winst gerekend, en daarop de oude landbouwvrijstelling toegepast. Met de inspecteur zijn afspraken gemaakt over de waarde van de vordering op de eventuele nabetaling. Onderdeel van de afspraken is dat de vordering voor 2012 niet wordt afgewaardeerd en dat in het geval van een nabetaling de waarde van de vordering in mindering wordt gebracht op de aan te geven belaste verkoopwinst.

Omdat op 1 januari 2012 de bestemming van de verkochte grond niet was gewijzigd, verviel het recht op de voorwaardelijke nabetaling. In hun aangiften inkomstenbelasting 2012 hebben de verkopers een afwaarderingsverlies genomen, zonder daarop de landbouwvrijstelling toe te passen. De inspecteur is van de aangiften afgeweken door de landbouwvrijstelling wel toe te passen op de afwaarderingen.

In een procedure voor de rechtbank was in geschil of de inspecteur terecht de oude landbouwvrijstelling heeft toegepast op de afwaarderingsverliezen. Volgens de verkopers vloeit uit de gemaakte afspraken voort dat de afwaardering van de vordering ten laste van het fiscale resultaat kan komen. Subsidiair stellen zij dat de landbouwvrijstelling niet van toepassing is op de afwaardering, omdat het niet om landbouwgrond gaat. De vordering leidt vanaf de activering fiscaal zijn eigen leven, als afzonderlijk vermogensbestanddeel. Meer subsidiair is de stelling dat niet de oude maar de nieuwe landbouwvrijstelling van toepassing is op de vordering. Dat zou betekenen dat het afwaarderingsverlies niet onder de vrijstelling valt.

De rechtbank is van oordeel dat op de vordering het regime van de oude landbouwvrijstelling, zoals die gold tot 27 juni 2000, van toepassing is. De inspecteur heeft daarom terecht de landbouwvrijstelling toegepast op de afwaardering. Uit de met de inspecteur gemaakte afspraken volgt niet dat een eventuele afwaardering van de vordering in de belaste sfeer zou plaatsvinden.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Het verzwijgen van inkomen bij faillissement liep verkeerd af

Moeder is persoonlijk failliet verklaard, maar blijft actief door spinninglessen te geven in een sportschool. De inkomsten uit deze lessen worden niet aan moeder uitbetaald, maar aan een bv van de kinderen. Moeder ontvangt geen loon van de bv, omdat dit direct naar de curator zou gaan. De inspecteur oordeelt dat de inkomsten uit de spinninglessen bij moeder belast moeten worden en legt daarom een navorderingsaanslag met boete aan haar op. De vraag, die centraal staat in de procedure voor de rechtbank, is of de vergoeding voor de spinninglessen, die aan de bv van de kinderen is betaald, als inkomen bij de moeder moet worden aangemerkt.

Standpunt van moeder

Moeder geeft aan dat ze het inkomen niet heeft aangegeven, omdat de vergoeding naar de bv is gegaan en niet naar haar persoonlijk. Ze vindt dat dit bedrag daarom niet bij haar als inkomen moet worden belast.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur is het hier niet mee eens. Hij stelt dat er geen zakelijke relatie bestaat tussen de bv van de kinderen en de sportschool. De bv houdt zich bezig met het fokken van en handelen in paarden en niet met het verzorgen van spinninglessen. Volgens de inspecteur moet het bedrag, dat voor de spinninglessen is ontvangen, bij moeder als resultaat uit overige werkzaamheden worden belast.

Vonnis van de rechtbankHet wettelijke kader

De rechtbank benadrukt dat in de inkomstenbelasting alleen daadwerkelijk genoten opbrengsten worden belast. Volgens de wet moeten inkomsten uit overige werkzaamheden worden bepaald aan de hand van het winstregime. Dit betekent dat onder bepaalde omstandigheden bewust prijsgegeven voordelen aan de winst moeten worden toegerekend.

Arbeid in het economische verkeer

De rechtbank oordeelt dat met het geven van spinninglessen arbeid is verricht in het economische verkeer, waarbij een voordeel is beoogd en verwacht mag worden. Moeder heeft geprobeerd dit voordeel buiten het zicht van de curator te houden door de vergoeding voor haar werkzaamheden niet zelf te ontvangen, maar toe te laten komen aan de bv van de kinderen. De rechtbank beoordeelt dit als het bewust verzwijgen van een aanzienlijk deel van haar inkomen. Moeder heeft niet de juiste aangifte gedaan, waardoor de bewijslast voor de onjuistheid van de aanslag is omgekeerd en verzwaard. De inspecteur mag in een dergelijk geval het inkomen schatten, mits de schatting redelijk is. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het inkomen op een redelijke manier heeft geschat. 

Les voor de toekomst

Het buiten het zicht van de curator houden van inkomsten kan ertoe leiden dat de inspecteur het inkomen schat en boetes oplegt. Dit vonnis laat zien dat het verzwijgen van inkomen ernstige fiscale gevolgen kan hebben.


Lees meer  
 

Belasting in Nederland of het buitenland? Rechtbank geeft duidelijkheid

Wanneer iemand in Nederland woont en in het buitenland werkt, kan zowel belasting worden geheven in Nederland als in het land waar de persoon werkt. De rechtbank heeft recent geoordeeld over de belastingplicht van een persoon in Nederland en over de toepassing van de voorkoming van dubbele belastingheffing.

Feiten

De betrokkene stond vanaf 1 oktober 2014 ingeschreven op een woonadres in Nederland en werkte als verkoopmedewerker voor een werkgever in Koeweit. Deze werkgever handelde in voedsel dat werd geëxporteerd naar Irak. Uit het paspoort van de betrokkene bleek, dat hij in 2017 verschillende landen heeft bezocht en dat hij 107 dagen in Koeweit verbleef.

Voor het jaar 2017 heeft de betrokkene een belastingaangifte ingediend met een belastbaar inkomen van € 120.000. In de aangifte verzocht hij om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het volledige bedrag. De Belastingdienst heeft de aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd en de aftrek voor het volledige bedrag toegepast. In 2022 kondigde de inspecteur echter een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangifte aan. Dit leidde tot een navorderingsaanslag, waarin de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting werd verminderd tot € 40.000. Over de navorderingsaanslag ontstond een procedure.

Standpunten van partijen

De betrokkene stelde dat hij niet belastingplichtig was in Nederland omdat hij hier niet werkte en alleen in Nederland was om tijd met zijn familie door te brengen. De inspecteur stelde daarentegen dat de betrokkene wél belastingplichtig was in Nederland, aangezien hij in zijn aangifte over het jaar 2017 als hoofdverblijf een eigen woning in Nederland had opgegeven. Dit wees volgens de inspecteur op binnenlandse belastingplicht.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelde dat iemand, die in Nederland woont, als binnenlands belastingplichtige in Nederland belasting moet betalen over zijn wereldinkomen. Volgens de Wet IB 2001 is een natuurlijke persoon, die in Nederland woont, belastingplichtig in Nederland. De Hoge Raad heeft eerder bepaald dat het vaststellen van een woonplaats afhangt van verschillende factoren, waarbij niet één enkel feit doorslaggevend is.

In deze zaak was de betrokkene ingeschreven op een adres in Nederland en bracht hij zijn vrije dagen door bij zijn gezin in Nederland. De rechtbank oordeelde daarom dat de betrokkene fiscaal in Nederland woonde en dus binnenlands belastingplichtig was.

Voorkoming dubbele belasting

Aangezien de rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene belastingplichtig was in Nederland, moest worden gekeken naar de hoogte van de voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur had de voorkoming vastgesteld op € 40.000, maar de rechtbank oordeelde dat dit te laag was.

Omdat het inkomen uitsluitend bestond uit loon uit Koeweit, mocht Koeweit belasting heffen over dit inkomen. Nederland moest vervolgens een voorkoming van dubbele belasting verlenen. De hoogte van deze voorkoming wordt berekend met een zogenoemde dagenbreuk, waarbij het jaarloon wordt vermenigvuldigd met een breuk. De teller van deze breuk bestaat uit het aantal dagen waarop daadwerkelijk arbeid in Koeweit is verricht en de noemer bestaat uit het aantal kalenderdagen van het jaar, minus weekenddagen, vakantiedagen en feestdagen.

Berekening van de dagenbreuk

Teller: de rechtbank oordeelde dat alleen de werkdagen in Koeweit, in totaal 107 dagen, in de teller mogen worden meegenomen.

Noemer: beide partijen hebben de noemer onjuist vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat uitgegaan moet worden van het totaal aantal dagen waarop contractueel arbeid is verricht. Op basis van het paspoort en de verklaring van de betrokkene kwam de rechtbank uit op een noemer van 259 dagen (365 dagen minus 76 weekend- en vrije dagen en 30 vakantiedagen).

De rechtbank heeft de vermindering als volgt berekend: € 120.000 * 107/259 = € 49.575,29. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag dienovereenkomstig verminderd.

Conclusie

Het vonnis van de rechtbank bevestigt dat een persoon die in Nederland woont, hier belastingplichtig is, ook als deze persoon in het buitenland werkt. Daarnaast benadrukt het vonnis het belang van een zorgvuldige berekening van de voorkoming van dubbele belasting, waarbij zowel de werkdagen als de contractuele vakantiedagen nauwkeurig in aanmerking moeten worden genomen.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Naheffingsaanslagen omzetbelasting terecht wegens tekortschietende administratie

Naar aanleiding van de bevindingen van een boekenonderzoek bij een autohandelaar heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over 2015 en 2016. De administratie van de handelaar voldeed niet aan de daaraan gestelde eisen. Zo werd er geen deugdelijke kasadministratie gevoerd. Een chronologische vastlegging van inkomsten en uitgaven ontbrak, evenals een periodieke vastlegging van het kassaldo. Verkoop- en inkoopfacturen werden niet bewaard. Dat gold ook voor stortingsbewijzen van contanten. De autohandelaar bestreed niet dat zijn administratie niet voldeed.

De inspecteur heeft de niet-aangegeven omzet berekend aan de hand van:

  • aansluitingsverschillen tussen de vastleggingen en de jaarrekening;
  • geconstateerde niet-geboekte ontvangsten;
  • negatieve kasboeksaldi;
  • het resultaat van de vermogensvergelijking.

Naar het oordeel van Hof Den Haag heeft de inspecteur zijn schatting voldoende onderbouwd met de constatering dat contante stortingen op de bank zijn gedaan, met het resultaat dat is behaald met contante in- en verkopen en de negatieve kassaldi. De autohandelaar is volgens het hof niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs dat de omzetcorrecties niet juist zijn. De schatting van de inspecteur is redelijk, aldus het hof.

Het hof is van oordeel dat de inspecteur terecht een vergrijpboete heeft opgelegd aan de autohandelaar. Hem kan grove schuld worden verweten, omdat hij niet regelmatig administratie heeft gevoerd van zijn ondernemingsactiviteiten, contante stortingen op de bank heeft gedaan waarvan hij de herkomst niet afdoende heeft kunnen verklaren en een positief resultaat heeft behaald met contante in- en verkopen. Gelet op de omvang van de aan het licht gekomen geldstromen moet de handelaar hebben geweten dat zijn aangiften omzetbelasting over 2015 en 2016 niet juist konden zijn en dat hij als gevolg daarvan voor beide jaren te weinig belasting zou betalen.

Het hof acht vergrijpboeten van 25% van de nageheven belasting passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden uit een oogpunt van normhandhaving. De rechtbank heeft de vergrijpboeten naar het oordeel van het hof ten onrechte vernietigd.

Het hof heeft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Ontslag op staande voet wegens grensoverschrijdend gedrag ten onrechte gegeven

Een werkgever heeft de operationeel directeur, die nog maar korte tijd in dienst was, op staande voet ontslagen. Korte tijd voor het ontslag was de directeur op non-actief gesteld vanwege een verschil van inzicht over de uitvoering van het werk. Het ontslag was gebaseerd op grensoverschrijdend gedrag van de directeur jegens een ondergeschikte.

De directeur heeft een procedure aangespannen over de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is. Wel berust hij in het gegeven ontslag, zodat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op de dag waarop het ontslag is gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag niet rechtsgeldig is. Het gedrag van de directeur, bestaande uit uitlatingen over het uiterlijk, was volgens de kantonrechter zeer ongepast, maar onvoldoende voor ontslag op staande voet. De werkgever had de directeur op zijn gedrag moeten aanspraken en hem de kans moeten geven om zijn manier van non-verbale en verbale communicatie aan te passen.

Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven, heeft de kantonrechter het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding toegewezen. De kantonrechter heeft de billijke vergoeding vastgesteld op een bedrag gelijk aan twee maandsalarissen inclusief vakantiegeld. Naar het oordeel van de kantonrechter zou de arbeidsovereenkomst in ieder geval op korte termijn geëindigd zijn. De directeur heeft ook recht op de transitievergoeding. In zijn verzoek is de directeur uitgegaan van de datum van het gegeven ontslag en niet van de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatig ontslag had behoren te eindigen. De kantonrechter kan echter niet een hoger bedrag dan is verzocht toewijzen.

De kantonrechter heeft ook de verzochte vergoeding wegens onregelmatige opzegging toegewezen omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon inclusief vakantietoeslag over de opzegtermijn.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

 

UWV heeft gedifferentieerde premies Werkhervattingskas 2025 vastgesteld

Het UWV heeft het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) 2025 vastgesteld. In 2025 geldt voor alle bedrijfstakken een gelijk gemiddeld percentage voor de gedifferentieerde premie Whk. Gemiddelde percentage voor de component WGA bedraagt 0,83. Voor de component ZW bedraagt het gemiddelde percentage 0,5.

De gedifferentieerde premie Whk omvat twee premiecomponenten. Het betreft de WGA-premie voor alle dienstbetrekkingen en de ZW-premie voor flexibele dienstbetrekkingen. De wijze, waarop de premie wordt vastgesteld, is afhankelijk van de grootteklasse (klein, middelgroot of groot) van de werkgever. Het gemiddelde premieplichtig loon is vastgesteld op € 39.600. De grens tussen een kleine en een middelgrote werkgever ligt bij een premieplichtig loon van € 990.000. De grens tussen een middelgrote en een grote werkgever ligt bij € 3.960.000.

De bijlage bij het besluit bevat een overzicht van de sectorale premiepercentages voor WGA en ZW.

In het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen zijn regels gesteld over de wijze waarop het gemiddelde percentage voor elke premiecomponent wordt vastgesteld, de berekening van opslagen of kortingen op WGA- of ZW-lasten en het minimum en maximum voor elk premiecomponent. 

Het besluit treedt in werking op 1 januari 2025.


Lees meer  
 

Internationaal

 

Heffingsbevoegdheid over lijfrente-uitkeringen uit Nederland

Een in België wonende Nederlander was in de jaren 2016 tot en met 2018 buitenlands belastingplichtige voor de Wet IB 2001. Hij heeft voor deze jaren geen aangifte IB in Nederland gedaan en is daartoe ook niet uitgenodigd door de inspecteur.

De man ontving uit Nederland een lijfrente-uitkering en een AOW-uitkering. Nadat de inspecteur informatie van de Belgische belastingautoriteiten over 2018 heeft ontvangen, heeft hij navraag gedaan naar de wijze waarop de lijfrente-uitkeringen in België in de belastingheffing zijn betrokken. Deze uitkeringen zijn volgens mededeling van de man in België niet in de belastingheffing betrokken.

Deze informatie was aanleiding voor de inspecteur om navorderingsaanslagen IB op te leggen.

Voor de rechtbank was in geschil of de inspecteur de lijfrente-uitkeringen in de Belgische periode mocht belasten. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de inleg voor de lijfrenteverzekering in het verleden in Nederland op het belastbare inkomen in mindering is gebracht. De rechtbank ontleent aan de door de inspecteur aangevoerde feiten het vermoeden dat de inleg destijds ten laste van het inkomen is gebracht.

De inspecteur voert aan dat de lijfrenteverzekering is opgebouwd bij een Nederlandse verzekeraar in de periode dat de man als begunstigde van de verzekering in Nederland woonde. De premies zijn door betaald voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en de uitkeringen zijn na die datum ingegaan. Uit renseignementen van de verzekeraar blijkt dat de lijfrente-uitkeringen zijn opgenomen in de loonadministratie. Volgens de inspecteur rechtvaardigen die feiten het vermoeden dat de ingelegde premies aftrekbaar waren en de latere uitkeringen volledig belast zijn. De man is er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontzenuwen.

Naar het oordeel van de rechtbank komt het heffingsrecht over de lijfrente-uitkeringen over de jaren 2016 tot en met 2018 toe aan Nederland.


Lees meer  
 

Hof oordeelt over fiscaal inwonerschap van Nederland

Het antwoord op de vraag naar het fiscale inwonerschap van een land is van groot belang, aangezien het bepaalt of een land belasting mag heffen over het volledige wereldinkomen van de betrokken persoon. De fiscale woonplaats is vaak onderwerp van discussie, vooral wanneer  iemand pendelt tussen landen of recentelijk is verhuisd. Hoe oordeelde het hof in deze casus?

Standpunt van de belastingplichtige

De belastingplichtige, een chief financial officer (CFO), stelde dat hij vanaf 1 januari 2016 tot en met 17 april 2016 niet in Nederland woonde en daarom niet binnenlands belastingplichtig was. Hij voerde aan, dat hij sinds 2012 voornamelijk in het buitenland verbleef en pas op 18 april 2016 weer inwoner van Nederland werd. Hij baseerde zijn belastingaangifte op de aanname dat hij in deze periode slechts gedeeltelijk belastingplichtig was in Nederland. De belastingplichtige claimde in verband daarmee significante aftrekposten, waaronder een persoonsgebonden aftrek van € 1,5 miljoen.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur was het hier niet mee eens en stelde dat de CFO het gehele jaar 2016 fiscaal inwoner van Nederland was. Dit zou betekenen dat het volledige wereldinkomen van de CFO in Nederland belastbaar was, inclusief salaris, bonussen en Restricted Stock Units die hij in dat jaar ontving. Daarnaast betwistte de inspecteur de aftrekposten die de belastingplichtige claimde, aangezien deze gebaseerd waren op een verkeerde inschatting van zijn fiscale woonplaats.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank ging deels mee in het standpunt van de CFO. Het hof oordeelde echter in hoger beroep anders.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelde dat de CFO gedurende het gehele jaar 2016 fiscaal inwoner van Nederland was. Dit oordeel is gebaseerd op enkele belangrijke punten:

  • Beschikking over een woning: de belastingplichtige en zijn echtgenote beschikten in de relevante periode over een woning in Nederland. De woning was niet verhuurd en daardoor gedurende het gehele jaar beschikbaar voor eigen gebruik.
  • Substantieel verblijf: de belastingplichtige verbleef in de eerste maanden van 2016 substantieel in Nederland, hetgeen duidt op een duurzame band met  Nederland.
  • Duurzame band: het hof oordeelde dat de belastingplichtige een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had, die hem tot binnenlands belastingplichtige maakte voor heel 2016.

Omdat hij als fiscaal inwoner van Nederland wordt beschouwd, is zijn volledige wereldinkomen belast in Nederland. Als gevolg hiervan werd de persoonsgebonden aftrek van € 1,5 miljoen aanzienlijk beperkt, aangezien de omstandigheden rond zijn fiscale woonplaats anders lagen dan hij had voorgesteld.

Conclusie

Deze zaak onderstreept het belang van een duidelijke en goed gedocumenteerde vaststelling van uw fiscale woonplaats, vooral als u pendelt tussen verschillende landen. Neem geen risico's en zorg ervoor dat uw fiscale positie helder en verdedigbaar is. Neem voor persoonlijk advies en begeleiding contact met ons op. Zo voorkomt u onaangename fiscale verrassingen!


Lees meer  
 

Europese regelgeving

 

Wijziging Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) wordt met ingang van 1 september 2024 gewijzigd. De prejudiciële bevoegdheid van het HvJ EU wordt gedeeltelijk overgedragen aan het Gerecht met ingang van 1 oktober 2024. De overdracht heeft betrekking op zes specifieke aangelegenheden:

  1. het gemeenschappelijk btw-stelsel;
  2. accijnzen;
  3. het douanewetboek;
  4. de tariefindeling van goederen;
  5. compensatie voor en bijstand aan passagiers bij instapweigering of bij vertraging of annulering van vervoersdiensten; en
  6. het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten.

De wijziging van het Statuut voorziet tevens in een uitbreiding van het mechanisme voor voorafgaande toelating van hogere voorzieningen met ingang van 1 september 2024.

Met deze hervorming wordt beoogd de werklast van het HvJ EU op het gebied van prejudiciële verwijzingen te verlichten en het HvJ EU in staat te stellen zijn taak om de eerbiediging van het recht bij de toepassing en de uitlegging van de verdragen te verzekeren binnen redelijke termijnen te blijven vervullen. De hervorming zal het HvJ EU in staat stellen zich te concentreren op zijn taak de eenheid en de samenhang van het Unierecht te beschermen en te versterken. Het Gerecht kan de extra werklast opvangen en zal de doorgezonden prejudiciële vragen zó behandelen dat de nationale rechterlijke instanties en de belanghebbenden verzekerd zijn van dezelfde waarborgen als die welke door het HvJ EU worden geboden.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.