Nieuwsbrief 23 augustus 2024

Inkomstenbelasting

 

Geen verband tussen ziekte en medisch onderzoek: geen aftrek kosten

Onder voorwaarden komt een belastingplichtige in aanmerking voor aftrek van specifieke zorgkosten. De Wet IB 2001 vereist een causaal verband tussen de ziekte van de belastingplichtige en de gemaakte kosten voor een medische behandeling. Op de belastingplichtige rust de bewijslast om feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat er een causaal verband bestaat tussen de behandeling en een medische aandoening.

In een procedure voor Hof Den Haag bepleitte de belanghebbende de aftrek van de kosten voor een in de Verenigde Staten ondergane MRI-scan en van de daarmee samenhangende reis- en verblijfkosten. Niet in geschil was dat de kosten voor de MRI-scan en de daarmee samenhangende reis- en verblijfskosten zijn gemaakt ten behoeve van de belanghebbende. Evenmin was in geschil dat de belanghebbende ziek was. Naar het oordeel van het hof heeft de belanghebbende met hetgeen hij heeft overgelegd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de kosten in direct verband staan met zijn ziekte. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een medische noodzaak voor het maken van de kosten waaraan hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken. Een voorschrift van een arts om de scan te ondergaan ontbrak. Uit de overgelegde verklaring van de huisarts dat de MRI-scan is ondergaan in verband met neurologische problematiek van de belanghebbende kan niet worden afgeleid dat de huisarts op het moment waarop hij die verklaring gaf van mening was dat de belanghebbende in september 2018 in het kader van zijn behandeling een MRI-scan moest ondergaan. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat de huisarts bevestigt dat hij die mening was toegedaan in september 2018.

Het hof merkt op dat het directe verband en de medische noodzaak zouden kunnen worden afgeleid uit het feit dat de resultaten van de MRI-scan zijn gebruikt bij de behandeling van de ziekte van de belanghebbende. De stukken van het dossier bevatten daarvoor echter geen aanknopingspunt. De kosten voor de MRI-scan en de daarmee samenhangende reis- en verblijfskosten kwalificeren niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten, die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan. De belanghebbende heeft geen recht op aftrek van deze kosten.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Geen verzuimboetes e-commerce tot 1 januari 2025

De staatssecretaris van Financiën heeft de goedkeuring om geen betalingsverzuimboetes op te leggen aan ondernemers, die deelnemen aan de regeling EU btw e-commerce, verlengd tot 1 januari 2025. Aanvankelijk liep de goedkeuring tot 1 juni 2024, maar de beoogde livegang van de structurele voorziening Hoofdspoor, waarmee uitvoering gegeven wordt aan de regeling EU btw e-commerce per die datum is niet haalbaar gebleken.

De inwerkingtreding van het besluit, waarin de goedkeuring is opgenomen, vindt plaats met terugwerkende kracht omdat de eerdere einddatum al is verstreken.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Hof bevestigt correcties inspecteur: aftrekposten niet onderbouwd

In een recente uitspraak heeft Hof Den Bosch in hoger beroep de door de inspecteur aangebrachte correcties en boetes met betrekking tot aftrekposten in de vennootschapsbelasting bevestigd. De zaak draaide om een bedrijf dat verschillende kosten heeft opgevoerd als aftrekposten, maar er niet in slaagde om voldoende bewijs te leveren voor het zakelijke karakter van deze uitgaven.

De aftrekposten onder de loep

De belastingplichtige, een vennootschap waarvan de aandelen via een holding in handen zijn van een particuliere eigenaar, bracht tussen 2011 en 2014 diverse kosten in aftrek op de winst. De inspecteur stelde tijdens een boekenonderzoek echter vast, dat deze kosten onzakelijk waren. Dit leidde tot correcties op de winst en tot oplegging van (navorderings)aanslagen en boetes.

De betwiste kosten bestonden onder andere uit:

  • representatiekosten: uitgaven voor het onderhouden van zakelijke relaties, die volgens de belastingplichtige aftrekbaar waren;
  • kantinekosten: kosten voor voedsel en drank op kantoor, opgevoerd als noodzakelijke bedrijfsuitgaven;
  • reiskosten: kilometers gemaakt voor zakelijke reizen, waaronder ritten van de dochter van de eigenaar;
  • administratie- en advieskosten: uitgaven voor diensten van derden, die volgens de belastingplichtige betrekking hadden op belastingaangiften;
  • diefstal van contant geld: een bedrag aan gestolen contant geld, opgevoerd als zakelijk verlies.

De belastingplichtige voerde aan dat al deze kosten noodzakelijk waren voor de bedrijfsvoering en daarom aftrekbaar zouden moeten zijn. Daarnaast stelde zij dat de opgelegde boetes onterecht waren, omdat volgens haar geen sprake was van opzet of grove schuld.

De bezwaren van de inspecteur

De inspecteur betwistte het zakelijke karakter van de opgevoerde kosten en stelde dat de belastingplichtige onvoldoende bewijs had geleverd om de aftrekposten te rechtvaardigen. De inspecteur maakte onder meer de volgende opmerkingen:

  • representatie- en kantinekosten: er was geen gedetailleerde administratie overgelegd die het zakelijke karakter van deze uitgaven onderbouwde. Er ontbraken bijvoorbeeld concrete bewijzen, die de relatie tussen de kosten en de bedrijfsactiviteiten konden aantonen;
  • reiskosten: de inspecteur betwijfelde het zakelijke karakter van alle opgevoerde reiskosten, met name de ritten van de dochter van de eigenaar, die volgens hem geen directe zakelijke noodzaak hadden;
  • administratie- en advieskosten: er waren geen facturen of andere documenten overgelegd om aan te tonen dat deze kosten daadwerkelijk voor zakelijke doeleinden waren gemaakt;
  • diefstal van contant geld: de inspecteur vond het niet aannemelijk dat het gestolen geld verband hield met de zakelijke activiteiten en beschouwde dit verlies daarom niet als een aftrekbare kostenpost.

Daarnaast stelde de inspecteur dat de belastingplichtige opzettelijk of met grove schuld onjuiste aangiften had ingediend, hetgeen de opgelegde vergrijpboetes volgens hem rechtvaardigde.

Oordeel van het hof

Het hof stelt de inspecteur in het gelijk en oordeelt dat de correcties en opgelegde boetes terecht zijn. Het hof benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige is om aan te tonen dat de opgevoerde kosten zakelijke uitgaven zijn. In dit geval was de belastingplichtige daar niet in geslaagd. Voor de representatiekosten, kantinekosten en administratie- en advieskosten ontbrak bijvoorbeeld specifieke documentatie die het zakelijke karakter kon aantonen. Ook voor de reiskosten van de dochter van de eigenaar en het verlies door de diefstal van contant geld was de onderbouwing onvoldoende. Het hof vindt de vergrijpboetes gerechtvaardigd, omdat de belastingplichtige volgens het hof opzettelijk onjuiste aangiften heeft ingediend. De boetes zijn eerder in de procedure al gematigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn en verdere matiging acht het hof niet nodig.

Conclusie en tips voor ondernemers

Het hoger beroep van de belastingplichtige is ongegrond verklaard. De opgelegde (navorderings)aanslagen en boetes blijven in stand. Deze zaak benadrukt het belang van een zorgvuldige en gedetailleerde administratie.

Tips:

  • Documenteer zorgvuldig: zorg voor gedetailleerde en toegankelijke bewijzen, die het zakelijke karakter van uitgaven kunnen aantonen.
  • Wees transparant: houd een duidelijke administratie bij van alle zakelijke uitgaven, inclusief facturen en andere ondersteunende documenten.
  • Wees voorbereid op controle: realiseer u dat de bewijslast bij u ligt. De inspecteur kan op elk moment om aanvullende onderbouwing vragen.

Door deze maatregelen te nemen kunt u wellicht onnodige geschillen en boetes voorkomen.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Werkgever mocht werknemers overplaatsen met beroep op eenzijdig wijzigingsbeding

Wanneer een eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen, kan de werkgever arbeidsvoorwaarden wijzigen zonder toestemming van de werknemer. De werkgever moet bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarden een zodanig zwaarwichtig belang dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

De arbeidsovereenkomsten van werknemers in een zorginstelling bevatten een bepaling waarin de werkgever zich het recht voorbehoudt om, indien dringende redenen dit noodzakelijk maken, de werknemers over te plaatsen naar een andere vestiging. Deze bepaling is aan te merken als een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

Elf werknemers van de zorginstelling zijn door hun werkgever met een beroep op het wijzigingsbeding overgeplaatst naar andere locaties. De werknemers vinden dit een ontoelaatbare wijziging van hun arbeidsvoorwaarden. Zij vorderen in kort geding dat hun overplaatsingen ongedaan worden gemaakt. De werkgever voert aan dat hij een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij de overplaatsing dat het belang van de werknemers bij behoud van hun standplaats daarvoor moet wijken. De kantonrechter geeft de werkgever gelijk en wijst de vordering van de werknemers af.

De onderlinge verhoudingen tussen de werknemers, de afdelingsmanagers en de Raad van Bestuur waren al langere tijd verstoord. De Raad van Bestuur kwam met een verbetertraject om de onderlinge verhoudingen te normaliseren. De werknemers hebben echter geweigerd zich door middel van de verklaring uitdrukkelijk te committeren om met een professionele werkhouding mee te werken aan dat traject en stelden de taakvervulling van de managers opnieuw ter discussie. Dit was voor de werkgever aanleiding om de werknemers over te plaatsen. De kantonrechter acht het belang van de werkgever bij de noodzakelijke verbeteringen, gezien de ernst van de situatie, voldoende zwaarwichtig om daarvoor het belang van de werknemers bij behoud van hun standplaats te laten wijken. De werkgever heeft bij het nemen van die beslissing de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen. De werknemers hebben hun baan en bijbehorend salaris behouden. Verder staat vast staat dat voor iedere werknemer een passende alternatieve werkplek is gezocht, gelet op functie, competenties en reistijd.


Lees meer  
 

Salesdirector maakt fout: geen ontslag op staande voet, wel ontbinding arbeidsovereenkomst

Een softwarebedrijf verkoopt producten in de zakelijk markt zowel direct als via wederverkopers. Een klant van zowel het softwarebedrijf als van een van de wederverkopers heeft aan beide een offerte gevraagd voor een van de producten. Vanwege de relatie met de wederverkoper heeft de salesdirector overleg gepleegd met de wederverkoper over de prijsstelling van dit product. De offerte, die het softwarebedrijf heeft uitgebracht, vermeldde een hogere prijs dan zonder bemoeienis van de wederverkoper het geval zou zijn geweest. De klant heeft de offerte van de wederverkoper geaccepteerd. Het softwarebedrijf heeft de salesdirector op staande voet ontslagen omdat deze in strijd met de interne gedragsregels heeft gehandeld.

De kantonrechter is van oordeel dat de salesdirector onjuist en in strijd met de geldende gedragsregels heeft gehandeld. Door zo te handelen heeft de salesdirector, mede gelet op de waarschuwingen van naaste medewerkers, een ernstige inschattings- en beoordelingsfout gemaakt. Deze fout is echter niet zo ernstig dat deze een reden vormt voor ontslag op staande voet.

Wel constateert de kantonrechter dat de arbeidsverhouding dermate is verstoord, dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst geboden is. De kantonrechter begrijpt dat het vertrouwen van de werkgever in de salesdirector ernstig en onherstelbaar is geschaad en dat de werkgever terugkeer niet mogelijk acht. Ook het vertrouwen van de salesdirector in de werkgever is door de gang van zaken ernstig aangetast. De kantonrechter heeft de werkgever opgedragen het achterstallige loon en de transitievergoeding te betalen aan de salesdirector.


Lees meer  
 

Subsidies

 

€ 148 miljoen voor stimulering Nederlandse maakindustrie

De Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie (IMKE) is bedoeld om het opzetten van productielijnen voor elektrolyse-installaties, innovatieve zonnepanelen en batterijen te stimuleren. Voor de regeling is in totaal € 148 miljoen beschikbaar.

Bijzonder aan de IMKE-regeling is dat bedrijven geen directe CO2-reductie hoeven aan te tonen. Bedrijven, die voldoen aan de voorwaarden, kunnen vanaf 1 oktober 2024 tot en met 31 januari 2025 een aanvraag doen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Geen beroep op toepassing inkeerregeling

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft conclusie genomen in een zaak over de bewijsmaatstaf bij bestuurlijke boetes. In deze zaak is niet de vraag aan de orde of het vergrijp, waarop de boete betrekking heeft, is gepleegd. In geschil is of de belanghebbende aanspraak kan maken op toepassing van de inkeerregeling.

De belanghebbende heeft uit een nalatenschap een bankrekening bij de Zwitserse UBS-bank verkregen. De verkrijging, het bezit en de inkomsten uit de bankrekening zijn aanvankelijk niet aangegeven. In 2015 heeft de belanghebbende openheid van zaken gegeven. Op het moment van inkeer had de Belastingdienst de Zwitserse autoriteiten via een groepsverzoek al gevraagd om informatie over Nederlandse rekeninghouders bij de UBS-bank. De bank had deze rekeninghouders schriftelijk op de hoogte gesteld van het verzoek. Hof Den Haag heeft geoordeeld dat het vermoeden is gerechtvaardigd dat de UBS-bank ook aan de belanghebbende zo’n brief heeft gestuurd en dat de belanghebbende die brief heeft ontvangen. De belanghebbende heeft dit vermoeden volgens het hof niet ontzenuwd. Op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat van een vrijwillige inkeer geen sprake was.

Volgens de AG hoefde het hof alleen te onderzoeken of aannemelijk is dat de belanghebbende ten tijde van de inkeer niet op de hoogte was van het groepsverzoek. Het op niet-ontzenuwde vermoedens gebaseerde oordeel van het hof dat dit niet aannemelijk is geworden is volgens de AG niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep van de belanghebbende.


Lees meer  
 

Was de inspecteur te laat met een navorderingsaanslag?

Een belastingplichtige heeft over 2016 geen aangifte inkomstenbelasting ingediend. De inspecteur legt binnen de reguliere aanslagtermijn geen aanslag op, maar legt wel binnen de navorderingstermijn een navorderingsaanslag op. De belastingplichtige stelt dat de inspecteur te laat is om een aanslag op te leggen en probeert op deze manier onder de aanslag uit te komen. Lukt het de belastingplichtige om onder de aanslag uit te komen?

Spontane aangifte en inspecteursfouten

Een buitenlandse belastingplichtige is eigenaar van acht panden in Nederland en doet zonder uitnodiging van de inspecteur spontaan aangifte over de jaren voor en na 2016. Binnen de samenwerking tussen de adviseur en de buitenlandse belastingplichtige gaat er iets mis, waardoor over 2016 geen aangifte wordt gedaan. De inspecteur blijft passief en legt geen aanslag op binnen de reguliere aanslagtermijn van drie jaar na het kalenderjaar, maar probeert dat te herstellen door binnen de navorderingstermijn van vijf jaar een navorderingsaanslag met verzuimboete op te leggen. De belastingplichtige en zijn adviseur tonen aan dat geen sprake is van onwil en dat de inspecteur zelf door het te laat opleggen van een aanslag fouten heeft gemaakt. De adviseur dient een bezwaarschrift in namens de belastingplichtige en een andere inspecteur, die hierover moet beslissen, vindt de boete te gortig en verklaart het bezwaarschrift in zoverre gegrond, maar houdt de navorderingsaanslag in stand. Uiteindelijk belandt de zaak bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen.

Oordeel van de rechtbank

De rechter moest oordelen of het opleggen van de navorderingsaanslag terecht was. Volgens de rechtbank wist de inspecteur met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat de belastingplichtige op 1 januari 2016 eigenaar was van panden, omdat hij beschikte over aangiften van eerdere en latere jaren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur eind 2019 bij het aflopen van de reguliere aanslagtermijn over voldoende informatie beschikte om een aanslag op te kunnen leggen.

Onderzoeksplicht van de inspecteur

Er is geen jurisprudentie die naadloos aansluit op deze casus. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over de onderzoeksplicht van de inspecteur naar de juistheid van een ingediende aangifte leidt de rechtbank af dat de inspecteur bij het vaststellen van een aanslag altijd verplicht is om het dossier van de betreffende belastingplichtige te bekijken, voor zover het dossier gaat over dezelfde belastingsoort.

Ambtelijk verzuim

Het eindoordeel van de rechtbank houdt in, dat een inspecteur die een aanslag wil opleggen, eerst alle beschikbare informatie over de betreffende belastingplichtige binnen dezelfde belastingsoort moet bekijken. Laat de inspecteur dit na, dan kan dat later een ambtelijk verzuim opleveren. Het toetsmoment of sprake is van een ambtelijk verzuim, is het moment waarop de definitieve aanslag is vastgesteld en het moment waarop een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten.

Inspecteur was te laat

In deze casus heeft de inspecteur geen aanslag opgelegd binnen de reguliere termijn. Er was geen uitstel aangevraagd of verleend, waardoor de aanslagtermijn van drie jaar eindigde op 31 december 2019. De inspecteur beschikte op dat moment over voldoende informatie om een aanslag op te kunnen leggen. Omdat hij dit niet heeft gedaan, heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan, dat niet kan worden gerepareerd met een navorderingsaanslag. De inspecteur was te laat en de navorderingsaanslag is ten onrechte opgelegd. De rechtbank heeft deze aanslag vernietigd.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.