Extra Nieuwsbrief 12 juli 2024

Algemeen

 

Voorstel wijzigingswet beperking toegang UBO-registers

Bij de Tweede Kamer is een voorstel ingediend tot wijziging van de Handelsregisterwet 2007 en de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies. Het wetsvoorstel omvat een aanpassing van de regels rondom de toegang tot geregistreerde informatie van de uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Deze aanpassing en de snelle invoering daarvan zijn noodzakelijk door een uitspraak van het Hof van Justitie EU in een prejudiciële zaak over het Luxemburgse UBO-register.

In deze uitspraak wordt een onderdeel van de Europese anti-witwasrichtlijn over de openbare toegankelijkheid van het UBO-register ongeldig verklaard. Dit onderdeel van deze richtlijn was reeds geïmplementeerd in de Nederlandse regelgeving. Het wetsvoorstel beperkt de toegang tot de Nederlandse UBO-registers tot de volgende partijen:

  1. partijen, die op basis van de anti-witwasrichtlijn verplichte toegang hebben;
  2. partijen die toegang krijgen in het belang van de naleving van sancties en het toezicht en de handhaving daarop;
  3. bestuursorganen en rechtspersonen met een overheidstaak waarvoor het in verband met een wettelijke of Europeesrechtelijke verplichting of bevoegdheid noodzakelijk is om UBO’s te achterhalen; en
  4. partijen, die staan ingeschreven in de UBO-registers, voor zover het hun eigen gegevens betreft.


Lees meer  
 

Loonbelasting

 

Inhouding loonbelasting bij einde overgangsrecht levensloopregeling

De levensloopregeling in de loonbelasting is per 1 januari 2012 afgeschaft. Per die datum is overgangsrecht ingevoerd. Voor aanspraken met een waarde in het economische verkeer op 31 december 2011 van € 3.000 of meer hield dat in dat verdere opbouw nog mogelijk was. Het overgangsrecht liep aanvankelijk tot 1 januari 2022, maar is beëindigd per 1 november 2021. Die wijziging was opgenomen in de Wet overige fiscale maatregelen 2021.

Op 1 november 2021 nog bestaande aanspraken uit hoofde van een levensloopregeling zijn op die dag als loon uit tegenwoordige arbeid in aanmerking genomen zonder toepassing van de standaardloonheffingskorting. Het overgangsrecht heeft een fictief genietingsmoment gecreëerd op 1 november 2021. In 2013 en 2015 zijn er fiscaal vriendelijke afkoopregelingen geweest.

De belanghebbende in een procedure voor Hof Den Haag meende dat ten onrechte loonheffing is ingehouden over het saldo van zijn levensloopregelingen. Het feit, dat de loonstrook op 26 november 2021 is gedagtekend en dat het netto bedrag uit de levensloopregeling pas in 2023 aan hem is uitbetaald, betekent niet dat de inhouding van loonheffing ten onrechte heeft plaatsgevonden in november 2021. Het fictieve genietingsmoment van het overgangsrecht heeft naar het oordeel van het hof voorrang op het feitelijke genietingsmoment.

Het hof oordeelt dat het vervallen van de levensloopregeling en het bijbehorende overgangsrecht niet in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom, zoals dat volgt uit het Eerste Protocol bij het EVRM. Het einde van de regeling in 2021 was al in 2012 bekend gemaakt en er gold een ruime overgangsregeling. Dat de werkgever van de belanghebbende opname van het levenslooptegoed niet toestond zonder opname van verlof, waardoor hij geen gebruik van de fiscaal vriendelijke afkoopregeling heeft kunnen maken, wordt niet veroorzaakt door fiscale wetgeving.

Het hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Gebruikelijk loon bijgeteld voor dga die geen aangifte IB heeft gedaan

Ondanks een uitnodiging, herinnering en aanmaning om aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 te doen, heeft een dga geen aangifte voor dat jaar ingediend. De Belastingdienst heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.000, bestaande uit gebruikelijk loon. In de bezwaarfase heeft de inspecteur de dga gevraagd om de jaarstukken van de bv over te leggen. Op dat verzoek heeft de dga niet gereageerd. De bv heeft geen aangifte vennootschapsbelasting 2019 ingediend.

De rechtbank stelt vast dat de uitnodiging, de herinnering en de aanmaning zijn gericht aan het in de BRP geregistreerde adres van de dga. Omdat de dga niet de vereiste aangifte heeft gedaan, is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. In het geval van omkering en verzwaring van de bewijslast moet de rechtbank beoordelen of de inspecteur een redelijke schatting van het inkomen heeft gemaakt. Of een schatting redelijk is hangt mede af van de gegevens waarover de inspecteur beschikt voor het opleggen van een aanslag. Als de inspecteur over weinig gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat de belastingplichtige geen inzicht daarin geeft, kan de inspecteur volstaan met een grovere schatting.

Gelet op het gebrek aan gegevens is de rechtbank van oordeel dat niet onredelijk is dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag is uitgegaan van het bedrag aan gebruikelijk loon zoals dat in de Wet LB als uitgangspunt wordt genomen. In 2019 bedroeg dat € 45.000.

Vervolgens oordeelt de rechtbank dat de dga met de enkele stelling, dat hij geen werkzaamheden heeft kunnen verrichten voor de bv omdat hij in detentie zat, niet aan de op hem rustende verzwaarde bewijslast heeft voldaan. Deze stelling heeft de dga niet met stukken onderbouwd. Ook al zou de dga een gedeelte van 2019 in detentie hebben gezeten, dan wil dat niet zeggen dat er geen arbeid is verricht en dat het in aanmerking genomen gebruikelijk loon te hoog is.

De rechtbank heeft het beroep van de dga ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Onderzoek gevolgen beperking vrijstelling groen beleggen per 1 januari 2025

Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 heeft de Tweede Kamer een amendement aangenomen om de vrijstelling voor groen beleggen per 2025 te verlagen van € 71.251  naar € 30.000. Het betreft een dekkingsmaatregel voor aanpassingen in de bedrijfsopvolgingsregeling in de schenk- en erfbelasting. Het amendement is destijds door de staatssecretaris van Financiën ontraden. De Tweede Kamer heeft in een motie gevraagd om de ongewenste gevolgen van het aangenomen amendement terug te draaien, uiterlijk in het Belastingplan 2025.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen van het amendement voor de continuïteit van de Regeling groenprojecten. Projecten, die aan de eisen van deze regeling voldoen, komen in aanmerking voor een ‘groenverklaring’. Op basis daarvan verstrekken groenfondsen meerjarige leningen tegen een aantrekkelijk tarief.

Om groene beleggingen door particulieren te stimuleren is er een vrijstelling in box 3 en een heffingskorting over het vrijgestelde deel van de groene beleggingen. De verlaging van de vrijstelling voor groen beleggen zorgt volgens de onderzoekers voor een daling van 30% tot 37% van het ingelegde vermogen in 2025. Dit komt met name door een verschuiving van de inleg naar de verlaagde vrijstellingsgrens. De verlaging heeft naar verwachting een meerjarig effect op het ingelegde vermogen. Hoe snel het fiscale product groen sparen en beleggen van deze verwachte daling herstelt, is onzeker. De verwachting is dat een daling van de inleg in groen sparen en beleggen een negatief effect heeft op de omvang van groenbanken en -fondsen. Uitgaande van een lager ingelegd vermogen is er nauwelijks ruimte voor de financiering van nieuwe projecten vanwege de looptijd van bestaande financieringscontracten.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Btw bij short-stayverhuur: wat ondernemers moeten weten

Een projectontwikkelaar koopt een pand met een winkel op de begane grond en woningen op de bovenliggende verdiepingen. De projectontwikkelaar verbouwt de woningen tot appartementen, die hij voor korte duur gaat verhuren. Hij vraagt de btw over de verbouwingskosten van de woningen terug. De inspecteur weigert de teruggave van de btw en stelt dat de ondernemer geen recht heeft op de btw-teruggave. Heeft de ondernemer recht op teruggave van de btw over de verbouwing van de woningen?

De plannen van de projectontwikkelaar

De projectontwikkelaar verhuurt de winkelruimte en wil op de bovenliggende verdiepingen zes volledig ingerichte appartementen realiseren, die hij steeds voor maximaal zes maanden wil verhuren. De projectontwikkelaar stelt dat hij recht heeft op de teruggave van de btw, die drukt op het realiseren van de appartementen. De appartementen worden volledig ingericht verhuurd en de huurprijs is inclusief bijkomende kosten zoals elektra, internet en schoonmaak. Volgens de ondernemer is sprake van zogenaamde short-stayverhuur. Short-stay is een term uit de btw-richtlijn, die bepaalt dat kort verblijf, bijvoorbeeld in een hotel, niet onbelast is. Als de ondernemer de appartementen met btw verhuurt, heeft hij recht op teruggave van de btw op de verbouwingskosten. Als de verhuur niet met btw belast is, heeft de ondernemer geen recht op teruggave van de btw. Alleen ondernemers die btw-belaste prestaties verrichten, komen in aanmerking voor teruggave van de btw.

De argumenten van de inspecteur

De inspecteur stelt dat de ondernemer niet concurreert met hotelbedrijven, omdat de kenmerken van een hotel ontbreken. Volgens de inspecteur is het ongebruikelijk dat een hotel kamers voor vier tot zes maanden verhuurt. Bovendien moet de huurder zich inschrijven in de Basisregistratie Personen, wat bij hotels geen vereiste is. In de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft de ondernemer aangegeven dat de appartementen bedoeld zijn om in te wonen. Tot slot stelt de inspecteur dat de ondernemer op zijn website jonge carrièremakers en gevestigde levensgenieters aanspreekt; een ander publiek dan bij een hotel.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat sprake is van short-stay en verwijst naar een arrest van de Hoge Raad. Hierin is bepaald dat sprake is van short-stay als de verblijfsruimtes zijn toegerust voor kort verblijf zonder dat de tijdelijke bewoner zorg heeft voor de inventaris. Verder blijkt uit het arrest, dat als een verblijfsruimte niet door een hotel wordt verhuurd, maar zich wel op hetzelfde publiek richt, de ondernemer concurreert met een hotel. Vaststaat dat de projectontwikkelaar de woningen voor maximaal zes maanden verhuurt, dat de appartementen volledig gemeubileerd zijn en dat de huurder niet belast is met de zorg voor de inventaris. Op grond van het arrest is het niet relevant dat de ondernemer een projectontwikkelaar is; het gaat om de prestatie. De rechtbank oordeelt dat de verhuur onder de short-stay uitzondering valt en belast is met het verlaagde btw-tarief. Daarom heeft de projectontwikkelaar recht op teruggave van de btw over de verbouwingskosten.

Wat betekent dit voor ondernemers?

Deze uitspraak biedt mogelijkheden voor ondernemers. De rechtbank geeft handvatten voor soortgelijke gevallen, zodat ondernemers kunnen sturen op teruggave van btw. Gezien het feit dat dit afhankelijk is van de specifieke omstandigheden, is het raadzaam om in vergelijkbare gevallen contact met ons op te nemen om fiscaal leed te voorkomen.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Belastingplicht onderneming overheidslichaam

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (A-G) heeft conclusies gewijd aan een drietal zaken waarin een gemeente concessies verleend aan bedrijven om buitenreclame te bevestigen aan gemeentelijke objecten. De vraag is of de gemeente met de concessieverlening een materiële onderneming drijft. Als dat het geval is, is de vervolgvraag of daarvoor de overheidstakenvrijstelling geldt. Zo niet, dan is de vraag of de contracten en de betrokken objecten geactiveerd kunnen worden op de openingsbalans en vervolgens afgeschreven.

De Belastingdienst is van mening dat de gemeente vennootschapsbelastingplichtig is vanwege de werkzaamheden die verband houden met de concessieverlening.

Het hof kwalificeerde de gemeentelijke reclameactiviteiten als het tegen vergoeding verlenen van een exclusief recht aan exploitanten om objecten in de openbare ruimte te exploiteren voor reclamedoeleinden. De feitelijk verrichte werkzaamheden waren voor het hof voldoende om een onderneming aanwezig te achten. De concessieverlening is geen overheidstaak. Dat betekent dat de vrijstelling in de vennootschapsbelasting voor overheidstaken niet van toepassing is. Volgens het hof kunnen de per 1 januari 2016 lopende contracten niet geactiveerd worden op de openingsbalans. De te verwachten inkomsten uit die contracten staan rechtstreeks tegenover de door de gemeente nog te leveren prestaties. Ook op andere gronden is activering niet mogelijk, omdat het gaat om immateriële activa, die zijn ontstaan in de periode dat de activiteiten van de gemeente onbelast waren. De lopende contracten zijn volgens het hof een immaterieel activum. Activering van en afschrijving op de lichtmasten, waaraan de reclameobjecten worden bevestigd, is volgens het hof niet mogelijk omdat karakter en functie van een lichtmast niet wezenlijk veranderen door de reclameobjecten. De lichtmasten worden voor 90% of meer gebruikt voor het onbelaste beheer en de inrichting van de openbare ruimte. Daarmee vormen zij verplicht niet-ondernemingsvermogen.

De A-G vindt de kwalificatie die het hof geeft aan de gemeentelijke activiteiten juist. Het oordeel van het hof dat er geen vermogensbestanddeel is, is echter niet begrijpelijk omdat het hof de concessies heeft aangemerkt als immateriële activa. Volgens de A-G bevat de uitspraak ook andere tegenstrijdigheden. Als bij de concessieverlening geen vermogensbestanddeel is betrokken, rijst de vraag hoe er dan een organisatie van kapitaal en arbeid kan zijn. Als er geen relevant vermogensbestanddeel is, is er geen kapitaal en dus geen onderneming. Is er wel een relevant vermogensbestanddeel, dan moet beoordeeld worden of het om normaal vermogensbeheer gaat of meer arbeid en rendement dan bij normaal vermogensbeheer betrokken is. Is er een relevant vermogensbestanddeel, dan moet gemotiveerd worden waarom de uitbating niet vergelijkbaar is met verhuur. De zaak moet daarom volgens de A-G terug naar de feitenrechter voor een nieuwe feitelijke beoordeling van het ondernemingskarakter.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

 

Billijke vergoeding voor werknemer na opzegging wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

De rechter kan een werknemer, wiens arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid is opgezegd, een billijke vergoeding toekennen als de opzegging het gevolg is van ernstig handelen of nalaten van de werkgever. Dat kan aan de orde zijn als de werkgever zijn re-integratieverplichtingen ernstig heeft verwaarloosd.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een werknemer een billijke vergoeding toegekend omdat de werkgever in de beginperiode van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer grote fouten heeft gemaakt en de re-integratieverplichtingen ernstig heeft veronachtzaamd. Het heeft te lang geduurd voordat de werkgever de arbodienst heeft ingeschakeld. Ondanks dat de werknemer door een ongeval niet inzetbaar was voor arbeid, heeft de werkgever hem door laten werken. De werkgever had eerst een deskundig medisch oordeel over inzetbaarheid van de werknemer moeten afwachten, voordat hij hem met werk belastte.

De onderlinge verhoudingen zijn verslechterd doordat de werkgever de auto van de zaak en andere bedrijfsmiddelen heeft ingenomen, zonder de werknemer een termijn te bieden om voor vervanging te zorgen. De werkgever heeft een loonstop opgelegd nadat discussie is ontstaan over wat passend werk is tijdens re-integratie. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de loonstop onterecht is opgelegd.

Het hof concludeert dat voldoende aannemelijk is dat het voortbestaan van de arbeidsongeschiktheid en de uiteindelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst mede het gevolg is van het ernstig verwijtbare handelen van de werkgever. Het hof heeft aan de werknemer een billijke vergoeding toegekend van € 60.000.


Lees meer  
 

Overdrachtsbelasting

 

Verbouwing leidt niet tot nieuw gebouw

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Er geldt echter een vrijstelling van overdrachtsbelasting wanneer de levering van een onroerende zaak belast is met omzetbelasting. Dat is het geval bij de levering van een gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaar na het tijdstip van eerste ingebruikneming. Van eerste ingebruikneming is ook sprake als door een ingrijpende verbouwing een nieuw gebouw is ontstaan.

Volgens een arrest van de Hoge Raad is voor het door verbouwing ontstaan van een nieuw gebouw vereist dat de bouwkundige constructie is gewijzigd. Andere factoren als de bouwkundige identiteit, de uiterlijke herkenbaarheid, wijzigingen in functie of de omvang van de gedane investeringen kunnen aanwijzingen zijn voor de constatering dat door de verbouwing een nieuw gebouw is ontstaan, maar zijn niet doorslaggevend of noodzakelijk.

Hof Amsterdam heeft in een procedure het betoog dat de Hoge Raad met dat arrest een onjuiste interpretatie heeft gegeven van het Kozuba-arrest van het Hof van Justitie EU afgewezen. Volgens het hof gaat ook het Hof van Justitie EU uit van een zeer ingrijpende verbouwing als voorwaarde voor het ontstaan van een nieuw gebouw. Aan die voorwaarde is niet voldaan bij de verbouwing van een oud kantoorpand, waarvan het betonskelet intact is gebleven. Volgens het hof wordt met het begrip “bouwkundige constructie” gedoeld op het gedeelte van een bouwwerk, dat ervoor zorgt dat het bouwwerk blijft staan door het voldoende dragend vermogen en stijfheid te geven. Dat deel is door de verbouwing, ondanks de omvang daarvan, niet gewijzigd. De verkrijging van het pand is belast met overdrachtsbelasting.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Is de vervangingswaarde van bedrijfspanden in- of exclusief btw?

Een eigenaar van een hotel in aanbouw ontving van de gemeente Amsterdam een beschikking waarin de vervangingswaarde van het pand werd vastgesteld op € 36 miljoen. Op basis van deze waarde kreeg de ondernemer ook een aanslag onroerendezaakbelasting. De ondernemer maakte bezwaar tegen deze beschikking, hetgeen resulteerde in een fors lagere vervangingswaarde van € 18 miljoen. Echter, de ondernemer was nog steeds niet tevreden. Hij stelde dat de vervangingswaarde van € 18 miljoen inclusief btw was en dat de vervangingswaarde exclusief btw moet worden vastgesteld. De vraag is: heeft de ondernemer gelijk?

Oordeel hof Amsterdam: waardering inclusief btw

Het hof verwierp het standpunt van de ondernemer. Volgens het hof blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de waardebepaling van gebouwen in aanbouw niet één-op-één aansluit bij het begrip “gecorrigeerde vervangingswaarde” uit de wet. Het hof oordeelde dat de parlementaire geschiedenis ondubbelzinnig aantoont dat de waardering inclusief btw is voorgeschreven voor alle courante niet-woningen in aanbouw.

De Hoge Raad casseert

De Hoge Raad oordeelt echter anders. Volgens de Hoge Raad moet onder vervangingswaarde als bedoeld in de Wet WOZ worden verstaan: “het uit de stichtingskosten of de aanschaffingsprijs bestaande offer, dat nodig is om een object in dezelfde staat aan te schaffen of te vervaardigen.” De btw behoort bij een ondernemer, die voor de btw belaste prestaties verricht en de btw als voorbelasting in aftrek mag brengen, niet tot dit offer. Bedrijfseconomisch gezien behoort de btw immers niet tot de aanschaffingskosten. De Hoge Raad oordeelt verder dat de parlementaire behandeling hier niets aan afdoet. Bij de waardebepaling in het verleden kan niet worden uitgegaan van een waarde in het economische verkeer, aangezien de waardepeildatum in het verleden ligt. De gemeente Amsterdam dient bij de bepaling van de vervangingswaarde de btw buiten beschouwing te laten.

Implicaties voor ondernemers

Deze casus illustreert duidelijk dat een goed onderbouwd bezwaarschrift ondernemers aanzienlijk kan helpen. Voor ondernemers en belastingadviseurs zijn dit de krenten in de pap. Bent u als ondernemer ook bezig met het bouwen van een bedrijfspand? Dan weet u nu dat de vervangingswaarde exclusief btw moet worden vastgesteld. Indien de gemeente in uw geval uitgaat van een vervangingswaarde inclusief btw, loont het indienen van een bezwaarschrift. Neem hiervoor gerust contact met ons op.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Rioolheffing voor een jaarplaats op een camping?

De eigenaar van een caravan heeft een jaarplaats gehuurd op een camping in de gemeente Hilvarenbeek. Zijn caravan is aangesloten op de riolering van het park. De gemeente Hilvarenbeek heeft aan de eigenaar een aanslag rioolheffing opgelegd. De eigenaar vindt deze aanslag onterecht en gaat in bezwaar en vervolgens in beroep. Mag de gemeente rioolheffing heffen wanneer sprake is van indirecte aansluiting op de openbare riolering, zoals bij een standplaats op een camping?

De vakantieganger stelt dat de verordening van de gemeente Hilvarenbeek niet op hem van toepassing is, omdat hij inwoner is van de gemeente Eindhoven. Volgens hem is de gemeente Hilvarenbeek daarom niet bevoegd om deze heffing op te leggen. Daarnaast betoogt hij dat hij niet belastingplichtig is, omdat zijn caravan niet direct is aangesloten op de openbare riolering, maar op de rioolbuizen die door de camping zijn aangelegd.

De heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek wijst erop dat het geen vereiste is om inwoner van de gemeente te zijn om belastingplichtig te zijn voor de rioolheffing. Daarnaast stelt de heffingsambtenaar dat de camping is aangesloten op het openbare rioolnetwerk van de gemeente, waardoor het afvalwater indirect wordt afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Dit betekent dat sprake is van het belastbare feit voor de rioolheffing. De aanslag is daarom terecht opgelegd, aldus de heffingsambtenaar.

De rechtbank oordeelt in het voordeel van de heffingsambtenaar. Het is niet noodzakelijk om inwoner van de gemeente Hilvarenbeek te zijn om belastingplichtig te zijn voor de rioolheffing. De heffingsambtenaar van Hilvarenbeek heeft de bevoegdheid om rioolbelasting te heffen van personen, die niet hun hoofdverblijf in de gemeente hebben, maar wel gebruiker zijn van een perceel dat is aangesloten op de riolering van Hilvarenbeek. Tevens oordeelt de rechtbank dat de caravan via de riolering van het park is aangesloten op de gemeentelijke riolering, waarop het water wordt afgevoerd. Daarom is de aanslag rioolbelasting terecht opgelegd.

Samengevat: ook al is de vakantieganger geen inwoner van de gemeente Hilvarenbeek, de gemeente heeft het recht om rioolheffing op te leggen vanwege de indirecte aansluiting van zijn caravan op de gemeentelijke riolering.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.