Nieuwsbrief 25 augustus 2023

Inkomstenbelasting

 

Aanpassing besluit middelingsregeling

De middelingsregeling is ingevoerd om progressienadelen op te vangen in situaties waarin de hoogte van het inkomen uit werk en woning sterk schommelt. De middelingsregeling is per 1 januari 2023 afgeschaft. De regeling is alleen nog van toepassing op middelingstijdvakken waartoe 2022 of een eerder jaar behoort. Dit betekent dat het laatste tijdvak waarop de middelingsregeling van toepassing is, bestaat uit de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024. Een middelingstijdvak bestaat uit drie aaneengesloten gehele kalenderjaren waarin iemand een binnenlandse belastingplichtige of een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Als dat niet het gehele kalenderjaar het geval is, kan dat jaar geen onderdeel zijn van een middelingstijdvak. De staatssecretaris heeft onder voorwaarden goedgekeurd dat een dergelijk jaar voor toepassing van de middelingsregeling als geheel kalenderjaar wordt aangemerkt.

Voorwaarden
Voor deze goedkeuring gelden in aanvulling op de voorwaarden voor toepassing van de middelingsregeling de volgende voorwaarden:

  1. Het belastbare inkomen uit werk en woning in het deeljaar is hoger dan in beide andere jaren van het middelingstijdvak.
  2. Een middelingstijdvak mag slechts één deeljaar omvatten.
  3. De binnenlandse of kwalificerende buitenlandse belastingplicht in het deeljaar is begonnen of geëindigd als gevolg van migratie of geëindigd als gevolg van het overlijden van de belastingplichtige.


Lees meer  
 

Volgorde van verrekening belasting- en heffingskorting

Uit de Wet IB 2001 volgt dat de verschuldigde inkomstenbelasting over een kalenderjaar bestaat uit de som van de berekende belasting over de inkomens in de drie boxen, verminderd met het bedrag van de heffingskorting. De verschuldigde inkomstenbelasting over het box 1-inkomen wordt verminderd met de belastingkorting voor een omgezet verlies uit aanmerkelijk belang. De gecombineerde heffingskorting kan niet groter zijn dan het gezamenlijke bedrag aan belasting over de drie box-inkomens.

Volgens de Hoge Raad kan uit de parlementaire geschiedenis niet worden afgeleid dat ingeval van verrekening van een verlies uit aanmerkelijk belang de heffingskorting wordt toegepast vóór de belastingkorting. De wetgever heeft bij de vormgeving van de verliesverrekeningsmogelijkheid uitdrukkelijk rekening gehouden met belastingplichtigen die na het beëindigen van hun aanmerkelijkbelangpositie een relatief bescheiden inkomen hebben. Dat is gedaan door de belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang in mindering te brengen op het gecombineerde bedrag aan inkomstenbelasting en premieheffing. Daaruit kan niet worden afgeleid dat in die gevallen de heffingskorting eerst moet worden toegepast. De wetgever heeft bedoeld om de aanmerkelijkbelanghouder dezelfde verliesverrekeningsmogelijkheid te geven als de ondernemer. De verrekening van een verlies bij de staking van een onderneming vindt ook plaats voor toepassing van de heffingskorting.


Lees meer  
 

Vermogensetikettering weinig zakelijk gebruikte auto

Volgens de regels van vermogensetikettering bepaalt een ondernemer zelf binnen redelijke grenzen of hij een vermogensbestanddeel tot zijn ondernemingsvermogen rekent of tot zijn privévermogen. De grenzen van de redelijkheid worden overschreden als de ondernemer een zaak, die voor 90% of meer privé wordt gebruikt, tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Een personenauto, die zowel voor de onderneming als privé wordt gebruikt, behoort in beginsel tot het keuzevermogen van de ondernemer. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2001 geoordeeld dat een gemengd gebruikte personenauto verplicht ondernemingsvermogen vormt als het aantal privékilometers op jaarbasis minder bedraagt dan 500. Dat is de grens waaronder voor de heffing van inkomstenbelasting geen onttrekking aan het ondernemingsvermogen in aanmerking hoeft te worden genomen.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat een auto, die minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt, verplicht privévermogen vormt. Dat het aantal zakelijk gereden kilometers meer dan 500 heeft bedragen, is niet relevant voor de vermogensetikettering. Volgens de Hoge Raad is het hof er terecht van uitgegaan dat het arrest uit 2001 alleen betrekking heeft op de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht ondernemingsvermogen. De grens van 500 km geldt niet voor de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht privévermogen.

De Hoge Raad merkt nog op dat de rechtsregel uit het arrest van 2001 alleen geldt als het aantal zakelijke kilometers groter is dan het aantal privékilometers. In alle andere gevallen gelden de gebruikelijke regels van vermogensetikettering. Dit betekent dat een gemengd gebruikte auto verplicht privévermogen vormt als het aantal privékilometers op jaarbasis 90% of meer bedraagt van het totale gebruik.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Woon-werkverkeer met auto van de zaak voor omzetbelasting

De Hoge Raad heeft in 2017 vier arresten gewezen in massaalbezwaarprocedures over de omvang van het privégebruik van een auto van de zaak voor de omzetbelasting. Vervolgens heeft de Belastingdienst een collectieve uitspraak gedaan op de bezwaren. Die collectieve uitspraak houdt in dat de bezwaren op één punt na ongegrond zijn verklaard. De bezwaren zijn gegrond verklaard op het punt van de wijze waarop de werkelijke omvang van het privégebruik kan worden aangetoond. Op dat onderdeel dient de Belastingdienst individuele uitspraken op bezwaar te doen.

Een ondernemer, wiens bezwaar tegen de aangiften omzetbelasting onder de massaalbezwaarprocedure was gebracht, had in zijn bezwaar aangevoerd dat het woon-werkverkeer van de werknemers niet als privégebruik kan worden aangemerkt. Volgens de ondernemer was sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het arrest Fillibeck van het Hof van Justitie EU. De werknemers, aan wie een auto ter beschikking was gesteld, hadden de mogelijkheid om thuis te werken. Daarom zouden de ritten van huis naar kantoor niet als privégebruik gelden. Voor de berekening van de omvang van het privégebruik zouden slechts de variabele autokosten in aanmerking moeten worden genomen. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op bezwaar heeft de ondernemer een nadere motivering van zijn bezwaar verstrekt. Daarin heeft de ondernemer zijn hiervoor genoemde standpunten herhaald. De inspecteur heeft geen individuele uitspraak op bezwaar gedaan omdat het naar zijn mening een feitelijke uitwerking van de uitspraken van de Hoge Raad betrof, die deel uitmaakte van de collectieve uitspraak op bezwaar. Tegen de weigering om uitspraak op bezwaar te doen heeft de ondernemer beroep ingesteld. De procedure is uiteindelijk bij de Hoge Raad beland.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze procedure geoordeeld dat ondanks de mogelijkheid van thuiswerken het woon-werkverkeer privégebruik vormt. Er doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor waardoor het woon-werkverkeer als zakelijk gebruik zou zijn aan te merken. Verder heeft het hof geoordeeld dat ook de vaste uitgaven voor de auto tot de maatstaf van heffing voor het privégebruik behoren.

De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof. Een werknemer kiest zelf zijn woonplaats. Als de werkgever de werknemer in staat stelt om te reizen tussen zijn woon- en werkplaats dient dat privédoeleinden van de werknemer. Dat is alleen anders als het wegens bijzondere omstandigheden nodig is dat de werkgever voor dit vervoer zorg draagt. In zo’n bijzonder geval is het persoonlijke voordeel voor de werknemer ondergeschikt aan de bedrijfsdoeleinden en is daardoor sprake van zakelijk gebruik. De omstandigheid dat werknemers thuis kunnen werken heeft niet tot gevolg dat de belangen van de onderneming van de werkgever eisen dat deze voor het vervoer van de werknemers naar kantoor zorgt wanneer zij niet thuiswerken.


Lees meer  
 

Successiewet

 

Bepaling ondernemingsvermogen voor toepassing BOR

De Hoge Raad heeft in het zogenaamde Pottenbakkersarrest uit 1997 geoordeeld dat het een ondernemer vrij staat om een bedrijfsgebouw tot het ondernemingsvermogen te blijven rekenen als het gebruik voor de onderneming is beëindigd en het gebouw wordt bestemd voor de verhuur.

In een arrest over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) heeft de Hoge Raad uiteengezet dat het Pottenbakkersarrest betrekking heeft op het moment, waarop in de winstsfeer moet worden afgerekend. Dat is een andere situatie dan de situatie waarin de onderneming wordt overgedragen met een beroep op toepassing van de BOR. Bij de vormgeving van de BOR is de wetgever ervan uitgegaan dat een als belegging te kwalificeren vermogensbestanddeel niet in deze faciliteit behoeft te delen. Beleggingen kunnen te gelde worden gemaakt zonder dat de continuïteit van de onderneming daardoor in het gedrang komt. Voor de toepassing van de BOR is niet van belang of een vermogensbestanddeel voor de winstberekening tot het ondernemingsvermogen mag worden gerekend. Een verhuurd gebouw vormt beleggingsvermogen. Aan het Pottenbakkersarrest komt voor de toepassing van de BOR geen betekenis toe.

Hof Den Haag heeft eerder in de procedure vastgesteld dat het voormalige kantoorpand van de onderneming al jaren aan derden wordt verhuurd. Voor de toepassing van de BOR had het hof dit pand niet tot het ondernemingsvermogen mogen rekenen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de procedure verwezen naar Hof Den Bosch.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Geen verzoek om te worden gehoord: geen inzagerecht in stukken

De parkeerbelasting is een gemeentelijke heffing. Op grond van de wettelijke regeling dient een belanghebbende in de bezwaarfase een verzoek te doen om te worden gehoord. Bij rijksbelastingen ligt het initiatief voor het horen bij de Belastingdienst.

In een procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting was in geschil of de belanghebbende recht had op toezending van stukken in de bezwaarfase. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat er voor een bestuursorgaan in het algemeen geen verplichting geldt om in de bezwaarfase de stukken van het geding aan de belanghebbende toe te sturen. In de bezwaarfase geldt in het kader van het hoorgesprek slechts een inzagerecht. De belanghebbende had geen verzoek gedaan om te worden gehoord.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet verplicht was om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Het verzoek om toezending van de stukken van het geding hoefde de heffingsambtenaar niet op te vatten als een verzoek om te worden gehoord. Eveneens terecht heeft het hof aangenomen dat de heffingsambtenaar niet verplicht was te voldoen aan het verzoek van de belanghebbende om de op de zaak betrekking hebbende stukken aan hem toe te sturen. Omdat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden had de belanghebbende geen recht op inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Er bestaat ook geen recht op een afschrift van de stukken als er geen recht is op inzage in de stukken omdat een hoorzitting achterwege is gebleven.

Ten overvloede heeft de Hoge Raad opgemerkt dat terinzagelegging van de stukken langs elektronische weg kan plaatsvinden. Het is aan het bestuursorgaan om te bepalen op welke wijze het in een concreet geval inzage in stukken verleent. De Hoge Raad merkt verder op dat een belanghebbende het bestuursorgaan niet kan tegenwerpen dat het de op de zaak betrekking hebbende stukken niet ter inzage heeft gelegd als dat orgaan hem onverplicht voor de hoorzitting een kopie van die stukken heeft toegezonden. Met die toezending is dan voldaan aan de strekking van het inzagerecht.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Gemeente dient op verzoek afschrift van gegevens te verstrekken in WOZ-procedure

Op grond van de Wet WOZ dient de gemeentelijke heffingsambtenaar op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Deze wettelijke verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in het (model)taxatieverslag van de onroerende zaak.

In het bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking verzocht de belanghebbende om toezending van het taxatieverslag, de grondstaffel en de taxatiekaart, voorafgaand aan de hoorzitting. De heffingsambtenaar volstond met toezending van het taxatieverslag. De grondstaffel en de taxatiekaart heeft hij voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegd. De heffingsambtenaar heeft de belanghebbende niet geïnformeerd over de terinzagelegging. Volgens Hof Amsterdam is de heffingsambtenaar niet verplicht om in de bezwaarfase andere stukken aan de belanghebbende toe te zenden dan het taxatieverslag. Voor andere stukken dan het taxatieverslag reikt de verplichting niet verder dan tot terinzagelegging daarvan.

In cassatie oordeelt de Hoge Raad anders. De heffingsambtenaar is verplicht om op een voldoende specifiek verzoek een afschrift van gegevens te verstrekken, die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Aan die verplichting doet niet af dat deze gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die voorafgaand aan het horen in bezwaar ter inzage moeten worden gelegd. De Hoge Raad merkt op, dat de verplichting ook betrekking kan hebben op gegevens van voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.


Lees meer  
 

Bekendmaking naheffingsaanslagen aan ontbonden vof

Aan een vennootschap onder firma (vof), die niet meer bestaat, kan een belastingaanslag worden opgelegd, maar bekendmaking van die aanslag was onder het tot 1 januari 2019 geldende recht niet mogelijk. Een vof blijft na ontbinding voortbestaan voor zover dit nodig is voor de vereffening van het vennootschappelijke vermogen en de verdeling van de vennootschappelijke goederengemeenschap. Pas als de vereffening en de verdeling zijn voltooid, houdt de vof op te bestaan. Gedurende de periode dat de vof is ontbonden, maar nog niet is opgehouden te bestaan, kan een aan de vof opgelegde aanslag worden bekendgemaakt door toezending aan (één van) de vereffenaar(s).

Hof Amsterdam heeft in een procedure geoordeeld dat bekendmaking van naheffingsaanslagen aan een ontbonden vof mogelijk was door toezending van de aanslagbiljetten aan het woon- of postadres van één van de voormalige vennoten. Dat oordeel is volgens de Hoge Raad slechts juist als de vof op het moment van de toezending nog bestond. Het hof heeft niet vastgesteld of de vof is opgehouden te bestaan, en zo ja, wanneer dat het geval zou zijn geweest. Het oordeel van het hof berust ofwel op een onjuiste rechtsopvatting ofwel het is onvoldoende gemotiveerd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Amsterdam vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Haag.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.