Inkomstenbelasting
Belastingdienst wacht nieuwe arresten Hoge Raad over box 3 af
In het zogenaamde Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van belastingheffing in box 3 niet correct is. In reactie daarop is het kabinet gekomen met de wet rechtsherstel box 3. Diverse rechterlijke instanties hebben inmiddels geoordeeld dat het door de wet geboden rechtsherstel onvoldoende is. Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures in behandeling over de vraag of het geboden rechtsherstel in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen en uitspraken op bezwaarschriften. Om die reden is besloten dat de Belastingdienst voorlopig geen definitieve aanslagen inkomstenbelasting oplegt als box 3 meer omvat dan banktegoeden. Lopende bezwaarschriften over de jaren 2017 tot en met 2022 worden aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad.
Er worden wel voorlopige aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2021 en 2022. De Wet rechtsherstel box 3 geldt als uitgangspunt voor deze voorlopige aanslagen. Het ministerie is van mening dat de Wet rechtsherstel box 3 houdbaar is en naar redelijkheid uitvoering geeft aan het Kerstarrest.
Omzetbelasting
Diensten van sociale of culturele aard door winst beogende instellingen
De Wet op de omzetbelasting 1968 kent een vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard. Welke leveringen en diensten onder de vrijstelling vallen, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Aan de vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. De ondernemer mag geen winst beogen en er mag geen verstoring van de concurrentieverhoudingen optreden ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen. De vrijstelling is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. In een bijlage bij het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat voor bepaalde instellingen de voorwaarde, dat geen winst wordt beoogd, niet geldt.
De Hoge Raad heeft in een arrest van 14 april 2023 geoordeeld dat deze bepaling onverbindend is en buiten toepassing dient te blijven. Gevolg is dat instellingen die winst beogen zijn uitgesloten van de vrijstelling. Vooruitlopend op een mogelijke aanpassing van de Wet heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de uitzondering op de voorwaarde wordt gehandhaafd voor de aangewezen winst beogende instellingen. Het besluit waarin de goedkeuring is opgenomen is op 20 april 2023 in werking getreden.
Het opladen van elektrische voertuigen bij een laadstation is een levering
Het Hof van Justitie EU heeft de vraag of het opladen van elektrische voertuigen bij een laadstation een levering of een dienst vormt voor de omzetbelasting beantwoord. Volgens Het Hof van Justitie EU gaat het om een samengestelde prestatie, bestaande uit de levering van elektriciteit, het ter beschikking stellen van laadapparatuur en het bieden van technische ondersteuning. De overdracht van elektriciteit vormt volgens het Hof van Justitie EU vanuit de modale consument bezien het kenmerkende en overheersende element. De btw-richtlijn beschouwt de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken als een levering van goederen. Elektriciteit, gas, warmte of koude en soortgelijke zaken worden in de richtlijn met lichamelijke zaken gelijkgesteld. Dit betekent dat de samengestelde prestatie kwalificeert als de levering van een goed.
Aan de conclusie dat de levering van elektriciteit het doorslaggevende element van de prestatie is, wordt niet afgedaan door het feit dat de vergoeding ook betrekking heeft op het parkeren tijdens het laden.
Vennootschapsbelasting
Geen bredere solidariteitsbijdrage of extra schijf in de vennootschapsbelasting
De Tweede Kamer heeft recent een aantal moties aangenomen met betrekking tot het belasten van overwinsten tijdens een crisis. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Kamer gereageerd op deze moties. In zijn brief verwijst hij naar de maatregelen om overwinsten bij gas- en oliebedrijven extra te belasten. Het betreft de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de verhoging van de cijns in de mijnbouwheffingen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage geldt alleen voor 2022. De verhoging van de cijns geldt voor de jaren 2023 en 2024.
Bredere solidariteitsbijdrage
De grondslag voor een belasting is een formele wet waarin staat wie belastingplichtig is, wat de grondslag is waarover belasting wordt geheven en wat het tarief is. Zonder dat duidelijk is welke doelgroep wordt belast, ten aanzien van welke overwinst en tegen welk tarief, is het niet mogelijk een wettelijke grondslag te creëren. Wat overwinst is, is bovendien niet eenvoudig te omschrijven. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om te bepalen of sprake is van een excessieve winst waar een solidariteitsbijdrage bij kan aansluiten of van een hoge winst door bedrijfseconomische omstandigheden. De invoering van een algemene, bredere solidariteitsbijdrage is niet mogelijk.
Extra schijf in de winstbelasting
De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. In 2023 geldt een laag tarief van 19% over de eerste € 200.000 belastbare winst. Het meerdere is belast tegen het hoge tarief van 25,8%. Het invoeren van een extra schijf in de vennootschapsbelasting zou tot gevolg kunnen hebben dat belastingplichtigen hun activiteiten opknippen en verdelen over meerdere vennootschappen. Dat vindt het kabinet niet wenselijk. Voor een extra schijf in de vennootschapsbelasting gelden vergelijkbare bezwaren als voor een bredere solidariteitsbijdrage.
Arbeidsrecht
Bedragen minimumloon per 1 juli 2023
De minister van SZW heeft de bedragen van het bruto wettelijk minimumloon, zoals deze per 1 juli 2023 gelden, bekend gemaakt
Leeftijd staffeling per maand per week per dag
21 jaar en ouder 100% € 1.995 € 460,40 € 92,08
20 jaar 80% € 1.596 € 368,30 € 73,66
19 jaar 60% € 1.197 € 276,25 € 55,25
18 jaar 50% € 997,50 € 230,20 € 46,04
17 jaar 39,5% € 788,05 € 181,85 € 36,37
16 jaar 34,5% € 688,30 € 158,85 € 31,77
15 jaar 30% € 598,50 € 138,10 € 27,62
De hierboven genoemde bedragen gelden ongeacht het aantal uren dat gebruikelijk wordt gewerkt bij een fulltime dienstverband. Op dit moment geldt nog geen wettelijk minimumuurloon. De uurloonbedragen worden afgeleid van het weekbedrag. Per 1 juli 2023 gelden de volgende bedragen per uur:
Leeftijd fulltime 36 uur per week fulltime 38 uur per week fulltime 40 uur per week
21 jaar en ouder € 12,79 € 12,12 € 11,51
20 jaar € 10,24 € 9,70 € 9,21
19 jaar € 7,68 € 7,27 € 6,91
18 jaar € 6,40 € 6,06 € 5,76
17 jaar € 5,06 € 4,79 € 4,55
16 jaar € 4,42 € 4,19 € 3,98
15 jaar € 3,84 € 3,64 € 3,46
Voor werknemers, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden alternatieve staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar:
Leeftijd staffeling BBL per maand per week per dag
20 jaar 61,50% € 1.226,95 € 283,15 € 56,63
19 jaar 52,50% € 1.047,40 € 241,70 € 48,34
18 jaar 45,50% € 907,75 € 209,50 € 41,90
Overdrachtsbelasting
Invloed anti-speculatiebeding op maatstaf van heffing
Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. De aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon worden voor de heffing van overdrachtsbelasting gelijk gesteld met onroerende zaken. De overdrachtsbelasting wordt geheven over de waarde van de onroerende zaak. De waarde van een onroerende zaak is ten minste gelijk aan die van de tegenprestatie. De waarde van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon is gelijk aan de waarde van de onroerende zaken van de rechtspersoon.
De koopovereenkomst voor een pakket aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon omvatte een anti-speculatiebeding. Dat beding had betrekking op doorverkoop van hetzij de aandelen, hetzij de onroerende zaken van de onroerendezaakrechtspersoon tegen een hogere prijs dan de taxatiewaarde. Volgens de koopovereenkomst bedroeg de gezamenlijke taxatiewaarde van de onroerende zaken € 22,33 miljoen per 31 december 2017. Het aandelenpakket was 1/3 deel van het totaal van de aandelen. De koopprijs daarvoor was € 895.000. De koper heeft overdrachtsbelasting voldaan over een derde deel van de taxatiewaarde.
De vraag in een procedure was of de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting door het anti-speculatiebeding beperkt moest worden tot de koopsom voor de aandelen. Volgens Hof Amsterdam is dat niet het geval. Het anti-speculatiebeding in de overeenkomst is geen verkoopregulerend beding. Los daarvan is volgens het hof niet aannemelijk gemaakt dat het beding een waardedrukkende factor is.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Hoewel het hof ten onrechte het anti-speculatiebeding niet als verkoopregulerend beding heeft aangemerkt, heeft dat in cassatie geen gevolgen. Het hof heeft immers vastgesteld dat de koper niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beding een waardedrukkend effect heeft. Dat oordeel is feitelijk van aard en daarom in cassatie niet aantastbaar.
De opvatting dat de heffingsmaatstaf bij de verkoop van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon gelijk is aan de koopprijs voor de aandelen vanwege het verkoopregulerend beding is niet juist. In sommige gevallen hoeft voor de maatstaf van heffing geen rekening te worden gehouden met de invloed van een verkoopregulerend beding op de transactieprijs. Aan deze bepaling kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat een verkoopregulerend beding tot gevolg heeft dat voor de waardering van aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon niet hoeft te worden aangesloten bij de waarde van de onroerende zaken.
Ondernemingsrecht
Overleg gevolgen arrest Hof van Justitie inzake UBO-register
De minister van Financiën heeft, mede namens de ministers van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat, vragen van de vaste commissie van Financiën beantwoord over de analyse en opvolging van de uitspraak van het Hof van Justitie EU inzake het UBO-register.
Bij de instelling van het UBO-register is ervan uitgegaan dat de informatie in het register openbaar was. Door een uitspraak van het Hof van Justitie EU blijkt dat niet het geval te zijn. Het kabinet verwacht rond de zomer een spoedwet in te dienen bij de Tweede Kamer. Daarin worden zwaardere eisen aan de toegang tot informatie uit het register gesteld. Geverifieerd moet worden dat een aanvrager recht op toegang tot de informatie in het register heeft. Bevoegde autoriteiten, zoals opsporingsdiensten, werden al afzonderlijk geïdentificeerd en hebben daarom weer toegang tot UBO-informatie. Voor Wwft-instellingen ligt dit gecompliceerder. In het wetsvoorstel zal artikel 21 van de Handelsregisterwet 2007 worden aangepast om toegang tot het register te beperken.
Het kabinet onderzoekt of het mogelijk is dat juridische entiteiten een uittreksel kunnen opvragen van hun eigen gegevens. Dit uittreksel kan men op basis van vrijwilligheid gebruiken bij zakelijke transacties.
Personen en organisaties met een legitiem belang dienen toegang te hebben tot informatie in het UBO-register. Het kabinet onderzoekt hoe het begrip legitiem belang vorm kan krijgen. Er is nog niet besloten op welke manier en door wie het begrip legitiem belang zal worden beoordeeld. Van een legitiem belang is op grond van de richtlijn alleen sprake als de verzoeker kan aantonen dat hij zich bezighoudt met het voorkomen of bestrijden van witwassen en het financieren van terrorisme. Voor de categorie legitiem belang is mogelijk ook lagere regelgeving nodig voordat partijen aangesloten kunnen worden op het UBO-register.
Formeel recht
Aanslagen opgelegd aan een ontbonden rechtspersoon
De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over belastingaanslagen, die zijn opgelegd aan een ontbonden rechtspersoon naar Curaçaos recht. Een van de vragen die de Hoge Raad heeft beantwoord in het arrest is of de aanslagen bekend zijn gemaakt aan de rechtspersoon. Daarmee samenhangende vragen betreffen de aanvang van de bezwaartermijn en het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
In de Algemene wet bestuursrecht wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijk gesteld met een besluit. Een bestuursorgaan moet binnen zes weken na het einde van de bezwaartermijn een beslissing nemen op het bezwaar. De termijn voor het maken van bezwaar tegen een aanslag, die wordt vastgesteld nadat de rechtspersoon is opgehouden te bestaan, vangt aan zodra de vereffening is heropend en de aanslag aan de vereffenaar is bekendgemaakt.
De Hoge Raad is er in cassatie van uitgegaan dat de vereffening van de ontbonden rechtspersoon niet is heropend. Dit brengt mee dat Hof Arnhem-Leeuwarden eerder in de procedure terecht heeft geoordeeld dat de belastingaanslagen niet bekend zijn gemaakt. Dat heeft tot gevolg dat de termijn waarbinnen de inspecteur op de ingediende bezwaren moest beslissen niet was aangevangen. Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat de inspecteur niet tijdig op de bezwaren heeft beslist.
Omdat de inspecteur nog niet in gebreke was met het doen van uitspraken op bezwaar, kon op die grond geen beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Anders dan het hof heeft geoordeeld, hadden de beroepen daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het hof heeft eveneens ten onrechte geoordeeld dat de inspecteur een dwangsom heeft verbeurd omdat hij in gebreke was tijdig te beslissen op de bezwaren.
Reactie plaatsen
Reacties