Ondernemingswinst
Besluit jaarwinstbepaling
De staatssecretaris van Financiën heeft vier besluiten over bepaling van de jaarwinst samengevoegd in een nieuw besluit. Het nieuwe besluit bevat enkele inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de voorgaande besluiten.
- het onderdeel ‘NOx- en CO2-emissierechten’ is aangepast vanwege de afschaffing van het systeem van NOx-emissiehandel per 2014.
- de percentages in het onderdeel ‘personeelswoningen’ zijn aangepast aan gewijzigde wetgeving.
- Er is een onderdeel toegevoegd over het toerekenen van aanhorigheden aan gebouwen en de gevolgen daarvan voor de afschrijving. Dit is toegevoegd naar aanleiding van vragen uit de praktijk.
Met het samenvoegen van de besluiten en de overige aanpassingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Vorming voorziening niet toegestaan
Een ondernemer kan bij de bepaling van de winst over een jaar een voorziening vormen voor toekomstige uitgaven, die hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voor de balansdatum hebben voorgedaan. De uitgaven moeten aan die periode kunnen worden toegerekend en er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat zij zich zullen voordoen.
Een bv wilde een voorziening vormen voor nog te betalen bedragen die zij op basis van managementovereenkomsten en een overeenkomst van opdracht verschuldigd was. Deze bedragen waren nog niet gefactureerd vanwege een gebrek aan inkomsten bij de bv. Volgens de bv dienden de resterende bedragen betaald te worden, waardoor het redelijk zeker was dat de kosten zich nog gaan voordoen.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat de vereiste redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven zich zullen voordoen. Uit de managementovereenkomsten en de overeenkomst van opdracht volgt dat het te betalen bedrag aan vergoeding afhankelijk is van de daadwerkelijk gewerkte uren. De vergoeding dient pas betaald te worden na ontvangst van gedocumenteerde facturen. De hoogte van het te betalen bedrag aan vergoeding volgt niet rechtstreeks uit de overeenkomsten zelf. Volgens verklaring van de bv worden de vergoedingen pas gefactureerd als de bv inkomsten heeft. De omzet van de bv is al jaren laag en de toekomstverwachtingen zijn niet beter. Dat betekent dat de bv geen voorziening kan vormen voor het bedrag aan gecorrigeerde personeelskosten.
Inkomstenbelasting
Certificeren van beleggingen in vastgoed
De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het ontwijken van de nieuwe box 3-heffing over vastgoed beantwoord. Dat gebeurt door via een stichting administratiekantoor (STAK) vastgoed met vreemd vermogen aan te kopen, waarbij het totale vermogen gecertificeerd wordt. De waarde van de certificaten wordt als vermogensrecht in de categorie overige bezittingen tegen de waarde in het economische verkeer belast in box 3. Zou het vastgoed direct worden gehouden door een belastingplichtige, dan valt het vastgoed in de categorie overige bezittingen en de lening waarmee de aankoop is gefinancierd in de categorie schulden. Voor deze categorieën gelden verschillende rendementspercentages. Gevolg is dat de belastingheffing hoger uitvalt dan bij beleggen via een STAK.
De staatssecretaris wijst erop dat het verschil in belastingheffing het gevolg is van het juridische onderscheid in beide situaties, ondanks de overeenkomst in vermogenssamenstelling. Onderzocht wordt of deze constructie meer voorkomt en hoe deze kan worden bestreden, bijvoorbeeld via een wetswijziging.
Kamerbrief toekomst box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de belastingheffing in box 3. In de brief gaat hij in op de planning voor de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement en op verfijning van het huidige forfaitaire stelsel als alternatief. Als andere mogelijke alternatieven noemt de staatssecretaris een vermogenswinstbelasting, een vermogensbelasting of het inhouden door financiële instellingen van belasting op het rendement op spaargeld en effecten. Op deze alternatieven gaat de staatssecretaris nu niet in. In een volgende brief zal de staatssecretaris ingaan op mogelijke verfijningen van het forfaitaire stelsel voor de belastingjaren 2024 en 2025.
Planning
Het wetsvoorstel moet in het eerste kwartaal van 2023 in concept gereed zijn en kan dan worden aangeboden voor internetconsultatie. In het eerste kwartaal van 2024 moet het wetsvoorstel ingediend kunnen worden bij de Tweede Kamer. Uiterlijk in december 2024 moet het wetgevende proces zijn afgerond en moet de wet in het Staatsblad gepubliceerd worden. Per 1 januari 2026 moet de wet in werking treden.
Alternatieven op basis van de Overbruggingswet box 3
Een stelsel op basis van werkelijk rendement is ingewikkelder voor belastingplichtigen en voor de Belastingdienst dan een forfaitair stelsel. Om die reden zou de voorkeur uit kunnen gaan naar een forfaitair stelsel, met een aantal verfijningen.
Meer categorieën
Een van de mogelijkheden daartoe is een uitbreiding van het aantal vermogenscategorieën met een eigen rendementspercentage. De huidige categorieën zijn vrij ruim, waardoor de spreiding van het rendement binnen de categorie groot kan zijn. Door uit te gaan van meer categorieën zal het forfaitaire rendement beter aansluiten bij het werkelijke rendement. Bij uitbreiding van het aantal categorieën verdient het de voorkeur dat de Belastingdienst de vermogensbestanddelen binnen de juiste categorie in de aangifte kan voorinvullen. Een eerste aanzet kan zijn om uit te gaan van de categorieën die nu in de aangifte inkomstenbelasting worden onderscheiden. Dat zijn banktegoeden, effecten, contant geld, vorderingen, onroerende zaken, het niet-vrijgestelde deel van kapitaalverzekeringen, rechten op periodieke uitkeringen, nettolijfrente en -pensioen, overige bezittingen, schulden voor onroerende zaken en andere schulden.
In aanvulling hierop is gekeken naar een nadere uitsplitsing van de categorie effecten. Beleggingen in obligaties leveren gemiddeld een lager rendement op dan aandelen. Met een afzonderlijk forfait voor obligaties en voor aandelen zou het werkelijke rendement beter benaderd worden. Dat is lastig bij beleggingsfondsen met een wisselende vermogenssamenstelling.
Ook binnen de categorie onroerende zaken kan onderscheid gemaakt worden, bijvoorbeeld tussen woningen en niet-woningen en tussen verhuurde en niet-verhuurde onroerende zaken. De belastingplichtige zal moeten aangeven of de onroerende zaak verhuurd wordt of niet.
Cryptovaluta zouden een aparte categorie kunnen vormen. De belastingplichtige zal dit vermogensbestanddeel zelf moeten aangeven.
De staatssecretaris geeft aan dat bij een nadere uitwerking meer verfijningen onderzocht kunnen worden.
Forfaits anders berekenen
Er zijn drie mogelijke verfijningen onderzocht om bij de bepaling van de forfaits beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement.
De eerste verfijning is om bij de berekening van de forfaits rekening te houden met kosten en huurinkomsten.
De tweede mogelijkheid is om vaker uit te gaan van een eenjarig forfait in plaats van een meerjarig forfait. Dat kan tot gevolg hebben dat het forfait bij sommige vermogensbestanddelen negatief kan worden. Bij een negatief forfait is een vorm van verliesverrekening nodig. Om die reden zou voor een aantal vermogenscategorieën toch een meerjarig forfait gehanteerd kunnen worden.
De derde verfijningsmogelijkheid is om de rendementspercentages lager dan het gemiddelde rendement vast te stellen. De staatssecretaris denkt dat het budgettaire effect hiervan niet kan worden opgevangen met een verhoging van het tarief.
Overige verfijningen
Als overige mogelijke verfijningen geeft de staatssecretaris aan de omzetting van het heffingvrije vermogen in een heffingvrij inkomen, het hanteren van meerdere peildata en de invoering van een tegenbewijsregeling.
Uitgewerkte variant
Op basis van de genoemde verfijningen is de volgende variant uitgewerkt.
Categorie | Forfait |
---|---|
Banktegoeden, inclusief aandeel spaargeld VvE en geld op derdenrekening | Eenjarig |
Obligaties | Meerjarig |
Woningen, verhuurd Idem, niet verhuurd Overige onroerende zaken, verhuurd Idem, niet verhuurd | Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig forfait |
Contant geld | Nihil |
Vorderingen | Eenjarig |
Schulden voor onroerende zaken | Eenjarig |
Overige schulden | Eenjarig |
Kapitaalverzekeringen | Meerjarig |
Rechten op periodieke uitkeringen | Meerjarig |
Nettolijfrente en -pensioen | Meerjarig |
Cryptovaluta | Meerjarig |
Overige bezittingen, waaronder andere effecten dan obligaties | Meerjarig |
Daarbij gelden de volgende kanttekeningen:
- De percentages worden vastgesteld uitgaande van het gemiddelde nettorendement, dus rekening houdend met kosten.
- Bij vermogenscategorieën met een reële kans op negatieve gemiddelde rendementen in een belastingjaar worden meerjarige forfaits toegepast.
- Het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrij inkomen.
Subsidies
Stand van zaken Tegemoetkoming Energiekosten
De minister van EZK heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve mkb-ondernemingen. Het streven is om deze regeling nog in het eerste kwartaal open te stellen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de regeling. Voorafgaand aan de openstelling zal de tekst van de regeling worden gepubliceerd in de Staatscourant.
In verband met de ontwikkeling van de energieprijzen is besloten het voorschot te verlagen van 60 naar 50% van de maximale subsidie. Om de TEK-regeling zo doelgericht mogelijk te maken is onderzocht of de introductie van een winstcriterium daaraan kan bijdragen. Op dit moment is een dergelijk criterium onuitvoerbaar. De minister werkt een uitvoerbare variant van een winstcriterium uit, die gebruikt kan worden voor eventuele crisissteunregelingen vanaf 2024.
De TEK kan alleen aangevraagd worden door mkb-ondernemingen met een zakelijk energiecontract. Alleen mkb-ondernemingen, die vóór 1 januari 2023 zijn gestart, komen in aanmerking voor de regeling. De TEK geldt niet voor mkb-ondernemingen, die op een warmtenet zijn aangesloten.
Ondernemingsrecht
Wetsvoorstel centraal aandeelhoudersregister
Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel aanhangig dat de instelling van een centraal aandeelhoudersregister regelt. Het wetsvoorstel bevat de verplichting voor notarissen om akten inzake aandelenoverdrachten in te schrijven in het centrale aandeelhoudersregister. Het voorgestelde aandeelhoudersregister is niet publiek toegankelijk
Op verzoek van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën zijn mening gegeven over de mogelijke gevolgen van een arrest van het Hof van Justitie EU over het UBO-register op dit wetsvoorstel.
Volgens het Hof van Justitie EU rechtvaardigt de doelstelling van de anti-witwasrichtlijn een ernstige inmenging in de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De bepaling in de richtlijn dat iedereen toegang moet krijgen tot UBO-informatie is onvoldoende onderbouwd en daarom ongeldig. Omdat het voorgestelde centrale aandeelhoudersregister niet publiek toegankelijk is, voorziet de staatssecretaris geen gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie EU voor het wetsvoorstel.
Invordering
Bestuurdersaansprakelijkheid ten onrechte beperkt
Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst aan een bv een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over 2008. Daarbij is heffingsrente in rekening gebracht. De bv heeft de nageheven omzetbelasting en de in rekening gebrachte heffingsrente niet betaald. De Ontvanger heeft de bestuurder van de bv aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven bedragen.
Hof Den Bosch heeft het bedrag van de aansprakelijkstelling verminderd wegens schending van het Unierechtelijke beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Volgens het hof had de bestuurder, als hij voorafgaand aan de aansprakelijkstelling door de Ontvanger was gehoord, ten aanzien van de omvang van de in aftrek te brengen omzetbelasting een inbreng kunnen leveren die tot een andere beslissing van de inspecteur had kunnen leiden. Het ging daarbij specifiek om aan de bv in rekening gebrachte omzetbelasting op door de bestuurder overgelegde facturen. Met dat bedrag aan omzetbelasting heeft het hof de aansprakelijkstelling verminderd.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris gegrond verklaard. De ontvanger heeft aangevoerd dat de inbreng van de bestuurder niet tot een andere afloop had kunnen leiden, omdat de omzetbelasting wegens fraude niet in aftrek kwam. Het hof heeft dat betoog ten onrechte genegeerd. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
De Hoge Raad merkt op dat de inbreng van de aansprakelijkgestelde kan inhouden dat de inspecteur, voorafgaand aan het vaststellen van de belastingaanslag waarop de aansprakelijkstelling betrekking heeft, het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden jegens de belastingschuldige. De aansprakelijkgestelde kan het standpunt innemen dat de belastingschuldige zelf, indien hij vooraf was gehoord, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de desbetreffende belastingaanslag van belang was en tot een ander besluit van de inspecteur had kunnen leiden.
Voor het geding na verwijzing merkt de Hoge Raad op dat de Ontvanger ten onrechte heeft betoogd dat een aansprakelijkgestelde zich er niet op kan beroepen dat bij de berekening van de naheffingsaanslag meer belasting in aftrek moet worden toegelaten dan het in de aangifte verwerkte bedrag. De aansprakelijkgestelde kan dat ook aanvoeren als de belastingschuldige dat niet heeft gedaan of als de naheffingsaanslag al onherroepelijk vaststaat en de termijn waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering kan worden gedaan is verstreken.
Bewijs van kennelijk onbehoorlijk bestuur
Als een vennootschap heeft besloten haar activiteiten te beëindigen terwijl zij niet over voldoende middelen beschikt om al haar schuldeisers te voldoen, staat het de vennootschap in beginsel niet vrij om aan de vennootschap gelieerde schuldeisers met voorrang boven andere schuldeisers te voldoen, tenzij die betaling door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd. Dit geldt ook bij de voldoening van niet-gelieerde schuldeisers van de vennootschap als de bestuurder van de vennootschap bij die betaling een persoonlijk belang heeft.
Een bv, die bezig was haar activiteiten te beëindigen, heeft de over de periode oktober 2013 tot en met februari 2014 aangegeven loonheffingen niet betaald. De Belastingdienst heeft aan de bv naheffingsaanslagen opgelegd. De bv heeft voor twee van de belastingtijdvakken tijdig en rechtsgeldig mededelingen gedaan van betalingsonmacht. De naheffingsaanslagen zijn voor een deel onbetaald gebleven. Daarop heeft de Ontvanger de bestuurder van de bv aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven bedragen.
Hof Den Bosch was van oordeel dat het niet betalen van de belastingschuld door een bv het gevolg was van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Dit oordeel berustte onder meer op de constatering dat de bv betalingen heeft gedaan aan de bestuurder en zijn broer en hun moeder, terwijl er geen bijzondere omstandigheden waren om dergelijke betalingen te rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de bestuurder tegen de uitspraak van het hof gegrond verklaard. Uit de uitspraak blijkt niet dat het hof heeft onderzocht of degenen aan wie de bv betalingen heeft verricht, zijn aan te merken als gelieerde schuldeisers en, voor zover dat niet het geval is, of de bestuurder bij die betalingen een persoonlijk belang had. Dat betekent dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd. De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Formeel recht
Reactie staatssecretaris op bericht dat Belastingdienst informatie achterhoudt
De staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd op een bericht van RTL-nieuws dat de Belastingdienst in procedures informatie zou achterhouden voor de rechter. De staatssecretaris geeft aan dat er in een aantal gevallen discussie is over het verstrekken van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
De inspecteur is in een fiscale procedure verplicht om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter toe te zenden. De wet omvat geen definitie van wat de op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Volgens jurisprudentie gaat het om een stuk dat de inspecteur ter beschikking staat of heeft gestaan en relevant is voor de beslechting van de openstaande geschilpunten. Of een document als zodanig kwalificeert is afhankelijk van de zaak. De Belastingdienst houdt een centrale administratie bij, waarin is opgenomen over welke fiscale beschikking wordt geprocedeerd, bij welke rechterlijke instantie de procedure aanhangig is gemaakt en wie de belastingplichtige is. Op basis van deze administratie is bekend dat er momenteel meer dan 23.000 lopende beroepsprocedures zijn. Naast lopende procedures starten er elk jaar weer duizenden nieuwe procedures tegen diverse fiscale beschikkingen. In de centrale beroepenadministratie wordt niet bijgehouden wat de geschilpunten zijn in de procedures. Daarom kan niet exact aangegeven worden in hoeveel gevallen er discussie is over de op de zaak betrekking hebbende stukken.
Volgens de staatssecretaris zijn er geen aanwijzingen dat de Belastingdienst regelmatig en ten onrechte stukken achterhoudt of op andere wijze de wettelijke verplichtingen zou schenden. Gevallen, waarin iets niet goed is gegaan en waar verbetering mogelijk is, worden geëvalueerd in het landelijk vaktechnisch overleg formeel recht.
Douane en Accijnzen
Prejudiciële vragen accijnsheffing
De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van de Europese accijnsrichtlijn. De vragen hebben betrekking op de belastingvrijstelling voor brandstoffen die worden gebruikt voor de aandrijving van binnenvaartschepen.
De procedure heeft betrekking op gasolie in de tank van een binnenvaartschip die niet het voor de vrijstelling vereiste minimumgehalte aan merkstof Solvent Yellow 124 bevatte. Dat was bij een controle geconstateerd. De belastingautoriteiten beschikten niet over aanwijzingen dat de eigenaar, exploitant of de schipper betrokken waren bij accijnsfraude, misbruik of ontwijking van accijns. De Hoge Raad wil weten of de vrijstelling van accijns dan van toepassing is.
Als dat niet het geval is, wil de Hoge Raad weten of het feit dat gasolie niet het vereiste minimumgehalte aan Solvent Yellow 124 bevat, betekent dat de accijns uitsluitend ten tijde van de uitslag tot verbruik verschuldigd is geworden, wanneer vaststaat dat de gasolie afkomstig is van een brandstoffenleverancier die met toestemming van de belastingautoriteiten die gasolie met vrijstelling van accijns mag uitslaan tot verbruik.
Wanneer het Hof van Justitie EU deze vraag ontkennend beantwoordt, is de vraag of het evenredigheidsbeginsel zich ertegen verzet dat de verschuldigd geworden accijns wordt geheven van de schipper, die de accijnsgoederen voorhanden heeft, ook al had hij geen reden eraan te twijfelen dat de gasolie overeenkomstig de geldende bepalingen met vrijstelling van accijns werd geleverd.
Tot slot wil de Hoge Raad weten of het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang is dat de schipper zijn functie niet in dienstbetrekking uitoefent maar tevens de eigenaar van het schip is.
De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie EU deze vragen heeft beantwoord.
Reactie plaatsen
Reacties