Inkomstenbelasting
Eigenwoningschuld bij eigen bv
Rente, die betrekking heeft op een eigenwoningschuld, is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. Dat geldt zowel voor de periodiek verschuldigde rente als voor de boeterente, die bij vervroegde aflossing in rekening wordt gebracht.
Een dga sloot ingaande 2012 een overeenkomst van geldlening met zijn bv. De schuld aan de bv is aangemerkt als een eigenwoningschuld. De hoofdsom bedroeg € 100.000. De looptijd van de lening was 30 jaar. De rente is vastgesteld op 7,9% per jaar, met een rentevaste periode van 30 jaar. Boetevrije tussentijdse aflossing was mogelijk aan het einde van een rentevaste periode, binnen drie maanden na eigendomsoverdracht van de woning en voor zover de aflossing zou geschieden uit het bij de verstrekking gevormde verbouwingsdepot. In andere gevallen was boeterente verschuldigd.
In 2015 heeft de dga € 25.000 afgelost op de lening. In 2016 is de lening geheel afgelost en is een nieuwe leningovereenkomst aangegaan met de bv, met een looptijd van 25 jaar en een lagere rente. In zijn aangifte IB 2016 heeft de dga een bedrag aan rente van € 47.843 in mindering gebracht op het eigenwoningforfait. De rente bestond grotendeels uit de door de bv berekende boeterente. De inspecteur heeft slechts een deel van de rente in aftrek toegestaan. Volgens de rechtbank Den Haag is de nieuwe lening in feite onder dezelfde voorwaarden aangegaan als de oude lening. Naar het oordeel van de rechtbank is van aflossing van de eigenwoningschuld en daarmee van boeterente geen sprake. De inspecteur heeft de door de dga aangegeven boeterente terecht buiten aanmerking gelaten.
In hoger beroep heeft Hof Den Haag de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
Omzetbelasting
Strand is geen sportaccommodatie
Het verlaagde tarief voor de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van de gelegenheid tot sportbeoefening. De Europese btw-richtlijn gaat voor deze toepassing van het verlaagde tarief uit van de omschrijving “het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie”. Bepalingen van de btw-richtlijn die uitzonderingen op de hoofdregel van normale belastbaarheid van leveringen en diensten moeten beperkt worden uitgelegd.
Het Hof van Justitie EU heeft in een arrest over deze bepaling gezegd dat het moet gaan om het gebruik van accommodatie, die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd, en om het gebruik daarvan met dat doel voor ogen. Hieruit volgt volgens Hof Amsterdam dat het verlenen van het gebruiksrecht van een accommodatie, die geen sportaccommodatie is, niet onder het verlaagd tarief valt, ook niet als die accommodatie wel voor sportbeoefening of lichamelijke opvoeding wordt gebruikt. Naar het oordeel van het hof kan een ruimte in een strandpaviljoen niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie, omdat deze locatie niet bestemd is voor het beoefenen van sport. Dat wordt niet anders door het gebruik met het oog op sportbeoefening.
Het hof is van oordeel dat het verlaagde tarief niet geldt voor sportactiviteiten, die een ondernemer organiseert op het strand. De hoofdactiviteiten bestaan uit het gelegenheid geven tot blowkarten en powerkiten. Deze activiteiten vinden plaats op een door de gemeente aangewezen openbaar deel van het strand. Dat deel van het strand kan ook door anderen worden gebruikt en is niet exclusief aan de ondernemer ter beschikking gesteld. Hoewel het strand als sportaccommodatie zou kunnen worden aangemerkt, kan de ondernemer door het ontbreken van een exclusief gebruiksrecht deze accommodatie niet ter beschikking stellen aan zijn klanten.
Het hof heeft in gelijke zin geoordeeld over het gebruik van een op het strand geplaatste container door een surfschool. Ook de container vormt geen sportaccommodatie.
Btw-identificatienummer ingetrokken, aftrek voorbelasting gecorrigeerd
Sinds 1 januari 2007 stond iemand met twee eenmanszaken ingeschreven in het handelsregister. Vanaf de start tot en met 31 augustus 2019 is met geen van beide activiteiten omzet behaald. Wel heeft de belanghebbende over de jaren 2016 tot en met 2019 aangiften omzetbelasting ingediend, die tot teruggaven hebben geleid. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019. Dat leidde tot een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 2.899. De Belastingdienst heeft een verzuimboete opgelegd van € 289 en € 178 aan belastingrente in rekening gebracht.
Tegelijk is het btw-identificatienummer ingetrokken omdat geen sprake was van ondernemerschap voor de omzetbelasting. De belanghebbende bestreed, eerst bij de rechtbank en later bij Hof Den Haag, de intrekking van het btw-identificatienummer en de opgelegde naheffingsaanslag. Het intrekken van een btw-identificatienummer is geen “ingevolge de belastingwet genomen besluit". Dat betekent dat de bestuursrechter daarover geen oordeel kan geven. In zoverre is het (hoger) beroep niet-ontvankelijk.
Uit het Rompelman-arrest van het Hof van Justitie EU volgt dat degene, die om aftrek van voorbelasting verzoekt, de bewijslast heeft dat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Naar het oordeel van rechtbank en hof is de belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de teruggaven van voorbelasting zien op te verrichten belaste economische activiteiten. De belanghebbende heeft geen objectief verifieerbare gegevens overgelegd waaruit blijkt dat hij economische prestaties heeft verricht of zal gaan verrichten. De Belastingdienst heeft de teruggaven van de aangegeven voorbelasting terecht door het opleggen van de naheffingsaanslag gecorrigeerd. De opgelegde verzuimboete is passend en geboden.
Sociale verzekeringen
Wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen door de Tweede Kamer
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het in 2019 gesloten pensioenakkoord en ziet op pensioenregelingen in het kader van een loopbaan als werknemer of zelfstandige. De opbouw van pensioen gaat voortaan via een premieregeling, waarmee deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen vormen. Bestaande pensioenafspraken moeten worden overgezet naar de nieuwe regeling. De fiscale wetgeving wordt aangepast aan het nieuwe stelsel en aan de overgang van oud naar nieuw.
Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een groot aantal amendementen ingediend. Voorafgaand aan de stemming over het wetsvoorstel heeft de Kamer over de amendementen gestemd. Aangenomen amendementen betreffen onder meer:
- de tussentijdse waardeoverdracht;
- de verlaging van de startleeftijd naar 18 jaar;
- het afschaffen van de wachttijd;
- het handhaven van het uniform pensioenoverzicht (UPO);
- een permanente geschilleninstantie;
- de beleggingsvrijheid en bijbehorende zorgplichten van de premie-overeenkomst;
- voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen;
- een minimale termijn van 15 jaar bij vrijwillige voortzetting.
Als gevolg van door de Kamer ingediende amendementen heeft de regering een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel voorgesteld. Daarnaast zijn enkele vergissingen hersteld. Een van de wijzigingen betreft het vervangen van het woord “vermogen” door “kapitaal” op een aantal plaatsen. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging was deze vervanging al in andere onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.
Successiewet
Legaat in testament is geen schenking
Een testament omvatte een legaat van € 50.000 aan iemand die geen familie van de erflater was. De Belastingdienst heeft een aanslag erfbelasting vastgesteld, uitgaande van een belastbare verkrijging van € 50.000 en een vrijstelling van € 2.208.
Naar aanleiding van de aanslag erfbelasting volgde een procedure over de vraag of met recht een beroep kon worden gedaan op de vrijstelling van erfbelasting voor de verkrijging door een werknemer van de erflater omdat het legaat moest worden beschouwd als de voldoening aan een natuurlijke verbintenis.
Naar het oordeel van de rechtbank Den Haag is de belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij werkzaamheden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de erflater heeft verricht. Volgens de rechtbank was er geen aanwijzing voor een verplichting om voor de erflater te werken of voor het bestaan van een gezagsverhouding tussen de belanghebbende en de erflater.
In hoger beroep stelde de belanghebbende zich op het standpunt dat sprake was van een vrijgestelde schenking. Hof Den Haag volgde het standpunt dat geen sprake was van een verkrijging krachtens erfrecht niet. De omstandigheid dat de erflater zich verplicht heeft gevoeld om een legaat toe te kennen in verband met de werkzaamheden die de belanghebbende voor hem heeft verricht, betekent niet dat sprake is van een schenking. Het legaat is door de inspecteur terecht aangemerkt als erfrechtelijke verkrijging en in de heffing van erfbelasting betrokken.
Wijziging besluit vrijstellingen erf- en schenkbelasting
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met beleid over vrijstellingen van schenk- en erfbelasting gewijzigd. In verband met de verlaging per 1 januari 2023 en de afschaffing per 1 januari 2024 van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning is het beleid op dit onderdeel geactualiseerd. Voor schenkingen die voor 1 januari 2023 zijn gedaan, blijft het beleid van het oude besluit van 28 november 2018 (nr. 2018-194402) gelden.
Het onderdeel in het besluit betreffende een hernieuwd beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling na een ontbinding van een eerdere schenking ten behoeve van de eigen woning is verduidelijkt.
In de vorige versie van het besluit was een goedkeuring opgenomen voor schenkingen van vóór 1 januari 2017 onder de opschortende voorwaarde van aanwending voor een eigen woning. Dit onderdeel heeft door tijdsverloop zijn belang verloren en is om deze reden niet langer opgenomen.
Verder is een nieuwe goedkeuring opgenomen, die de mogelijkheid opent om schenkbelasting terug te krijgen als een schuldigerkenning is vervallen bij overlijden.
Autobelastingen
Besluit tijdelijke fiscale maatregelen autobelastingen Oekraïne
Inwoners van Nederland, die hier gebruik maken van een motorrijtuig dat niet is ingeschreven in het Nederlands kentekenregister, zijn hier bpm verschuldigd. Bij een tijdelijk verblijf in Nederland is er geen belastingplicht voor de bpm. Een natuurlijke persoon, die zijn normale verblijfplaats overbrengt naar Nederland, kan een beroep doen op de verhuisboedelvrijstelling voor de bpm.
Of de verhuisboedelvrijstelling van toepassing is voor vluchtelingen uit Oekraïne is onduidelijk. In een besluit van de staatssecretaris van Financiën is vastgelegd dat de benodigde douaneaangifte voor en de aanvraag van de verhuisboedelvrijstelling in vereenvoudigde vorm kunnen worden gedaan in de EU-lidstaat van binnenkomst. De reguliere voorwaarden en beperkingen van de verhuisboedelvrijstelling zijn niet van toepassing.
De houder van een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt behoudens tegenbewijs geacht zijn hoofdverblijf in Nederland te hebben als hij is ingeschreven als ingezetene in de basisregistratie personen. Gevolg is dat motorrijtuigenbelasting verschuldigd is. Als de houder van het motorrijtuig zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft, geldt gedurende maximaal zes maanden een vrijstelling van mrb ondanks gebruik van de Nederlandse weg. Ontheemden uit Oekraïne, die naar Nederland zijn gekomen, worden geacht het tegenbewijs te hebben geleverd. De termijn van zes maanden is voor deze groep verlengd als het motorrijtuig is ingeschreven in het Oekraïense kentekenregister. De verlenging geldt zolang dit besluit in werking is.
Reactie plaatsen
Reacties