Algemeen
Verplichte CO2-registratie mobiliteit
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat werkgevers met 100 werknemers of meer een norm opgelegd krijgen om hun zakelijke en woon-werkverkeer schoner te maken. In plaats van een individuele norm komt er een collectief plafond met als doel een besparing van 1 megaton CO2-uitstoot. De betreffende werkgevers moeten de komende jaren gegevens aanleveren over de mobiliteit van hun personeel. Het gaat naast het woon-werkverkeer om alle zakelijke ritten waarvoor een werknemer een financiële vergoeding ontvangt of waarvoor aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking is gesteld. De gegevens betreffen aantallen reizigerskilometers, gebruikte vervoermiddelen en brandstoftypes.
Als op basis van de aangeleverde gegevens blijkt dat de CO2-uitstoot voldoende afneemt, dan is een individuele norm per bedrijf niet nodig. Neemt de uitstoot niet genoeg af, dan komt die norm er alsnog.
Ter bescherming van de privacy van werknemers mogen werkgevers alleen de totalen van de hele organisatie rapporteren. Voor de rapportage en de berekening van de uitstoot komt een digitaal platform beschikbaar via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
De verplichte rapportage gaat vermoedelijk op 1 juli 2023 in.
Belastingplan
Belastingplan 2023 aangenomen door Eerste Kamer
De Eerste Kamer heeft op 20 december 2022 het wetsvoorstel Belastingplan 2023 aangenomen. Belangrijkste maatregelen in deze wet zijn:
- De afschaffing van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling. Dat houdt in dat het loon van een werknemer, op wie de regeling van toepassing is, voortaan ten minste gelijk dient te zijn aan het loon dat in de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt verdiend door iemand zonder een aanmerkelijk belang.
- De structurele verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling naar 1,92% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Voor het jaar januari 2023 geldt een extra verhoogde vrije ruimte van 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers.
- De aftrek van periodieke giften aan algemeen nut beogende instellingen is beperkt tot een bedrag van € 250.000 per jaar. De beperking van de aftrek geldt met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022 om 16.00 uur.
Loonbelasting
Tarieven en heffingskortingen 2023
De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2023 als volgt.
tariefschijf inkomen op jaarbasis belasting en premies volksverzekeringen, idem,
jonger dan AOW-leeftijd AOW-leeftijd en ouder
1a € 0 t/m € 37.149 36,93% 19,03%
1b € 37.149 t/m € 73.031 36,93% 36,93%
2 € 73.031 of meer 49,50% 49,50%
Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 1a van € 38.703.
Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz.
Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2023 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en tien maanden.
Heffingskortingen
De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.070 en wordt boven een verzamelinkomen (het totaal van de inkomens in de boxen 1, 2 en 3) van € 22.660 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,095% van het inkomen boven € 22.660. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.583 en bedraagt de afbouw 3,141%. Vanaf een inkomen van € 73.031 is de algemene heffingskorting nihil.
De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.052 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.604. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 37.691. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 37.691. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,355%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 115.295.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent geen basisbedrag. De korting start bij een arbeidsinkomen van € 5.547 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.694 bij een inkomen van € 29.075 of hoger.
De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 820.
De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.835 tot een inkomen van € 40.888. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 53.122. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 478.
Wijziging fiscale behandeling optierechten
De wettelijke regeling van de behandeling van optierechten op aandelen in de loonbelasting is per 1 januari 2023 gewijzigd.
Volgens de oude regeling werden aandelenoptierechten in de loonsfeer belast op het moment waarop zij werden uitgeoefend, dus op het moment waarop de optierechten werden omgezet in aandelen. De nieuwe regeling verschuift de belastingheffing in beginsel naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment mag verwacht worden dat voldoende liquide middelen voorhanden zijn om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. Niet in alle gevallen zal bij uitoefening van het optierecht sprake zijn van een gebrek aan liquiditeiten. Daarom heeft een werknemer onder voorwaarden de keuze voor belastingheffing bij de uitoefening van het aandelenoptierecht, ondanks dat de verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn.
Als de bij uitoefening verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging als loon belast. Als de bij uitoefening verkregen aandelen niet direct verhandelbaar zijn, wordt als loon in aanmerking genomen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verhandelbaar worden.
Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden door een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de beursgang van de vennootschap of na de uitoefening van het aandelenoptierecht uitgesteld. De verkregen aandelen worden dan geacht verhandelbaar te zijn geworden en in de heffing betrokken voor de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op dat moment. Eventuele voordelen uit de aandelen, die worden genoten voordat het aandelenoptierecht in de belastingheffing is betrokken, worden mede gerekend tot het loon ter zake van het aandelenoptierecht.
Er wordt een delegatiegrondslag ingevoerd om in specifieke situaties nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van verkregen aandelen.
Sinds 1 januari 2018 gold een fiscale tegemoetkoming voor optierechten van start-ups met een S&O-startersverklaring. Onder voorwaarden en tot een bepaald maximum werd slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking genomen. In de praktijk is gebleken dat deze regeling onvoldoende doeltreffend is. Deze tegemoetkoming is per 1 januari 2023 vervallen.
Ondernemingswinst
Milieulijst 2023 vastgesteld
De staatssecretaris van I en W heeft de Milieulijst 2023 vastgesteld. De Milieulijst omvat de bedrijfsmiddelen, die bij investering in 2023 in aanmerking komen voor de Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen) en de MIA (investeringsaftrek milieu-investeringen 2009).
Energielijst 2023 vastgesteld
De minister van EZK heeft de Energielijst 2023 vastgesteld. Deze lijst bevat de bedrijfsmiddelen die bij investering in 2023 in aanmerking komen voor EIA (energie-investeringsaftrek).
Inkomstenbelasting
Wet excessief lenen bij eigen vennootschap
De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap is per 1 januari 2023 in werking getreden. Op grond van deze wet wordt het bovenmatige deel van de schulden, die de houder van een aanmerkelijk belang in een vennootschap aan die vennootschap heeft, aangemerkt als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. Dat betekent dat dit deel van de schulden wordt belast in box 2 van de inkomstenbelasting. De wet geldt ook voor de partner van de houder van het aanmerkelijke belang en voor schulden, die zij gezamenlijk hebben. Het bovenmatige deel van de schulden is het totaal van de schulden, voor zover dat meer bedraagt dan € 700.000. Het bedrag van € 700.000 wordt vermeerderd met bedragen, die eerder op grond van deze regeling in de belastingheffing zijn betrokken.
Let op: dit maximumbedrag geldt voor beide partners gezamenlijk.
Het totaal van de schulden wordt aan het einde van het kalenderjaar bepaald op basis van de nominale waarde. Eigenwoningschulden aan de vennootschap tellen niet mee als voor deze schulden een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap.
De regeling geldt overigens ook voor schulden van een met de houder van het aanmerkelijke belang verbonden persoon en diens partner aan de vennootschap. Die schulden worden toegerekend aan de houder van het aanmerkelijke belang, voor zover deze meer bedragen dan € 700.000. Verbonden personen zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.
Wet rechtsherstel box 3
De Wet rechtsherstel box 3 is in het Staatsblad geplaatst. Op grond van deze wet wordt voor de jaren 2017 tot en met 2022 het voordeel uit sparen en beleggen lager vastgesteld in gevallen waarin het nodig is om rechtsherstel te bieden. De wet wordt alleen toegepast voor zover de aanslagen inkomstenbelasting uit de oudere jaren op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet waren vastgesteld en voor de aanslagen over 2021 en 2022.
Als het op grond van de Wet rechtsherstel box 3 berekende voordeel uit sparen en beleggen niet lager is dan volgens de regels van de Wet IB 2001, wordt geen rechtsherstel geboden. De Wet rechtsherstel box 3 gaat uit van de werkelijke verdeling van het vermogen in box 3 in de categorieën banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een afzonderlijk rendementspercentage.
jaar banktegoeden overige bezittingen schulden
2017 0,25% 5,39% 3,43%
2018 0,12% 5,38% 3,20%
2019 0,08% 5,59% 3,00%
2020 0,04% 5,28% 2,74%
2021 0,01% 5,69% 2,46%
2022 nog niet vastgesteld 5,53% nog niet vastgesteld
De forfaitaire percentages voor banktegoeden en voor schulden over 2022 moeten nog worden vastgesteld. Dat dient voor 1 maart 2023 te gebeuren.
Overbruggingswet box 3
De Overbruggingswet box 3 is op 1 januari 2023 in werking getreden. Deze wet is bedoeld om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het box-3-arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.
Het voordeel uit sparen en beleggen wordt op grond van deze wet als volgt berekend. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in de categorieën banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een afzonderlijk rendementspercentage. Het rendement voor banktegoeden is vastgesteld op 0,01%. Voor overige bezittingen wordt uitgegaan van een rendement van 5,69%. Voor schulden geldt een negatief rendement van 2,46%. Deze rendementen worden na afloop van een kalenderjaar definitief vastgesteld. De werkelijke rendementspercentages voor 2023 zijn nog niet bekend.
Omzetbelasting
Wijziging besluit fiscaal vertegenwoordiger
Een buitenlandse ondernemer, die Nederlandse btw verschuldigd is, kan hier een fiscaal vertegenwoordiger aanstellen. De fiscaal vertegenwoordiger treedt dan namens de ondernemer op en treedt in diens plaats met betrekking tot het doen van btw-aangifte, het voldoen van btw en het indienen van de opgaaf intracommunautaire prestaties. De staatssecretaris heeft een besluit over de fiscaal vertegenwoordiger aangepast.
De richtlijnen voor het vaststellen van zekerheid bij fiscaal vertegenwoordigers zijn gewijzigd. Voorheen werd de zekerheid bij de algemeen fiscaal vertegenwoordiger in beginsel gesteld op het gemiddelde btw-bedrag dat per kwartaal op aangifte werd voldaan. Met ingang van 1 januari 2023 wordt de zekerheid gesteld op de gemiddelde maandelijks verschuldigde btw, zonder rekening te houden met eventuele aftrekbare btw of met toepassing van nultarieven of vrijstellingen. Bij beperkt fiscaal vertegenwoordigers was dit reeds het geval. Bij deze berekeningswijze wordt ook de btw meegerekend die door de buitenlandse ondernemer wordt verlegd.
In een bijlage bij het besluit is de berekening van de zekerheid aan de hand van voorbeelden geïllustreerd.
Verder zijn in de tekst van het besluit redactionele wijzigingen aangebracht.
Vennootschapsbelasting
Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage
De Wet tijdelijke solidariteitsbijdrage is in het Staatsblad geplaatst. De wet introduceert voor het jaar 2022 een extra heffing op overwinsten van Nederlandse ondernemingen die zich bezighouden met de winning van koolwaterstoffen, mijnbouw, de raffinage van aardolie of de vervaardiging van cokesovenproducten. Er is sprake van overwinst als de in 2022 genoten belastbare winst meer bedraagt dan 120% van de referentiewinst. De referentiewinst is de gemiddelde belastbare winst over de vier voorafgaande boekjaren. De solidariteitsbijdrage bedraagt 33% van de overwinst.
Subsidies
Gewijzigde regeling STAP-budget
De minister van SZW heeft de Subsidieregeling STAP-budget gewijzigd. De wijzigingen betreffen de vaststelling van het subsidieplafond en de aanvraagtijdvakken voor 2023 en de verdeling van het beschikbare bedrag over de aanvraagtijdvakken van dat jaar. Per aanvraagtijdvak wordt een deel van het budget beschikbaar gesteld voor personen, die de aanvraag niet digitaal kunnen indienen.
In verband met het geven van voorrang aan het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik is ervoor gekozen het subsidieaanvraagtijdvak van januari over te slaan. Dat betekent dat er in 2023 vijf in plaats van zes aanvraagtijdvakken zijn. Het eerste aanvraagtijdvak van 2023 start op 28 februari plaats van op 1 maart.
Het subsidieplafond voor 2023 bedraagt € 170 miljoen. Als in een aanvraagtijdvak subsidiegeld overblijft, wordt dat doorgeschoven naar het volgende tijdvak.
Overige heffingen
Wet minimum CO2-prijs industrie
De Wet minimum CO2-prijs industrie is op 1 januari 2023 in werking getreden. De wet brengt wijzigingen aan in de Wet belastingen op milieugrondslag. De belasting bedraagt € 41,75 per ton CO2-equivalent. De belasting wordt berekend over de industriële jaarvracht van een industriële installatie in het belastingtijdvak. Voor zover van toepassing wordt deze jaarvracht verminderd met het aantal dispensatierechten voor de industriële installatie in hetzelfde belastingtijdvak.
Formeel recht
Bedragen forfaitaire proceskostenvergoeding verhoogd per 1 januari 2023
De bedragen van de forfaitaire proceskostenvergoeding in het bestuursrecht zijn geïndexeerd per 1 januari 2023. Deze indexering heeft onmiddellijke werking en kent dus geen overgangsrecht. Dit betekent dat de bestuursrechter, die na de inwerkingtreding van het indexeringsbesluit een proceskostenvergoeding toekent, de nieuwe tarieven toepast. Als de rechter na deze inwerkingtreding toetst of een lagere rechter de proceskosten juist heeft berekend, moet dat gebeuren aan de hand van de tarieven, die golden op het moment waarop die lagere rechter zijn beslissing nam.
De vergoeding per punt voor zaken in beroep en in hoger beroep, die de Wet woz of de bpm betreffen, is verhoogd van € 541 naar € 597. In andere zaken is de vergoeding per punt verhoogd van € 759 naar € 837.
In bezwaar en administratief beroep is de vergoeding verhoogd van € 269 naar € 296 per punt voor besluiten inzake belastingen en premieheffing of premievervangende belasting. In overige gevallen is de vergoeding verhoogd van € 541 naar € 597.
Reactie plaatsen
Reacties