Nieuwsbrief 29 september 2022

Belastingplan

Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening


De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de instelling van een tijdelijk prijsplafond voor energie voorgesteld. Een prijsplafond heeft als voordeel dat het risico op een verdere prijsstijging niet voor rekening komt van de afnemer. Het prijsplafond geldt voor gas en voor elektriciteit, maar slechts tot een bepaalde omvang. Het kabinet stelt een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2. 400 kWh voor elektriciteit voor. Bij deze volumegrenzen valt minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond. Het kabinet denkt voor het markttarief aan een tariefplafond van maximaal € 1,50 voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Als de prijsontwikkelingen voor gas of elektriciteit meevallen kunnen de plafonds worden verlaagd. Volgens de energiebedrijven is de invoering van prijsplafonds per 1 januari 2023 mogelijk.

De minister merkt op dat het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen. Het kabinet werkt met energieleveranciers aan een afspraak over situaties waarin contracten de komende winterperiode niet mogen worden opgezegd.

Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheden voor de introductie van een specifieke subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb.

In 2022 is er een energietoeslag van € 1.300 voor mensen die leven van 120% van het sociaal minimum. In de Miljoenennota is opgenomen dat dit in 2023 ook wordt gedaan. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om € 500 hiervan al in 2022 uit te keren.


Lees meer  
 

Moties bij Algemene Beschouwingen

Bij de Algemene Beschouwingen na Prinsjesdag heeft de Tweede Kamer een reeks moties aangenomen. Het betreft onder meer oproepen tot het verruimen van de werkkostenregeling, het vergemakkelijken van doorwerken na de AOW-leeftijd en het bieden van compensatie voor de energielasten van het energie-intensieve mkb. In aanvulling op deze laatste motie is gevraagd om gerichte ondersteuning voor scholen, culturele instellingen, maatschappelijke voorzieningen en verenigingen.

Een motie voor de invoering van een extra schijf winstbelasting van 49,5% boven winsten van € 1 miljoen is verworpen.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap

 

Door het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap moet het bovenmatig lenen van geld uit de eigen vennootschap worden ontmoedigd. Door geld te lenen kan de houder van een eigen (besloten) vennootschap het betalen van belasting langdurig uitstellen of in sommige gevallen afstellen. Het kabinet stelde aanvankelijk een grens van € 500.000 aan toelaatbare schulden voor. Later is dit bedrag verhoogd naar € 700.000. Over de leningen van de eigen vennootschap die dat bedrag te boven gaan wordt volgens het wetsvoorstel inkomstenbelasting in box 2 geheven. Eigenwoningschulden blijven buiten beschouwing bij de beoordeling van het bedrag aan schulden.

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen. Amendementen om het maximumbedrag te verlagen en om de uitzondering van eigenwoningschulden te schrappen zijn verworpen.


Lees meer  
 

Niet voldaan aan inschrijvingseis

De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting in de inkomstenbelasting. Voor de IACK komen belastingplichtigen in aanmerking met een arbeidsinkomen boven een bedrag van € 5.219 als zij in een kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden met een kind, dat jonger is dan 12 jaar op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Als de belastingplichtige in het betreffende kalenderjaar een partner heeft, geldt als extra voorwaarde dat de belastingplichtige van de twee partners het laagste arbeidsinkomen heeft.

Volgens de wetsgeschiedenis gold oorspronkelijk als vereiste dat het kind tot het huishouden moest behoren. Om redenen van vereenvoudiging is de eis van tot het huishouden behoren veranderd in de inschrijvingseis. Volgens de rechtbank Den Haag heeft de wetgever daarmee niet bedoeld om een strengere eis te stellen of om de korting te onthouden aan een belastingplichtige terwijl aannemelijk is dat het kind het hele jaar tot zijn huishouden heeft behoord. De wetgever heeft daarbij kennelijk niet gedacht aan gevallen waarin inschrijving op een woonadres onmogelijk is. De rechtbank kende de IACK toe aan een belastingplichtige die met haar dochter gedurende acht maanden op hetzelfde briefadres had staan ingeschreven.

In hoger beroep heeft Hof Den Haag anders geoordeeld. Door de inschrijving op een briefadres gedurende acht maanden in het kalenderjaar is niet voldaan aan het inschrijvingsvereiste. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de wettekst geen ruimte biedt om af te wijken van dit duidelijke criterium.


Lees meer  
 

Toelichting op niet bieden van rechtsherstel aan niet-bezwaarmakers

Het kabinet heeft besloten om geen rechtsherstel te bieden aan de niet-bezwaarmakers voor de belastingheffing in box 3. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris een toelichting op dit besluit gegeven.

De Hoge Raad heeft de vraag of compensatie moet worden verleend aan belastingplichtigen van wie de aanslag al onherroepelijk vaststond op het moment van het Kerstarrest ontkennend beantwoord.

Een aanslag staat onherroepelijk vast als de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken of als geen verdere rechtsmiddelen zijn ingesteld. De enige mogelijkheid voor aanpassing is een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De inspecteur vermindert de aanslag niet als de onjuistheid van de aanslag volgt uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk vast is komen te staan. Volgens de Hoge Raad hoeft op grond daarvan geen compensatie te worden geboden aan mensen van wie de aanslagen op 24 december 2021 onherroepelijk vaststonden. Hoewel politiek anders besloten zou kunnen worden, is dat om budgettaire redenen niet gedaan. Volledig rechtsherstel kost € 4,1 miljard. Meer dan de helft daarvan zou terechtkomen bij belastingplichtigen met een vermogen in box 3 van meer dan € 200.000.

De vormen van rechtsherstel, die meer gericht zijn op kleine spaarders, kosten minder, maar zijn ingewikkeld en juridische kwetsbaar. Het bieden van een gemaximeerd rechtsherstel in de vorm van een vast bedrag voor iedere belastingplichtige geeft aan belastingplichtigen met een gelijk vermogen maar met een hoger aandeel spaargeld minder compensatie dan belastingplichtigen met een lager aandeel spaargeld. Dit zou aanleiding kunnen vormen voor nieuwe procedures.

Het kabinet legt de prioriteit bij het ondersteunen van de koopkracht van de meest kwetsbare huishoudens.


Lees meer  
 

Inkomenscorrectie door onverklaarbare investeringen

Wanneer een belastingplichtige de vereiste aangifte niet heeft gedaan, volgt omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat het beroep tegen een uitspraak op bezwaar ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is. Dat de vereiste aangifte niet is gedaan moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Dat houdt in dat de inspecteur moet stellen en zo nodig aannemelijk maken dat sprake is van gebreken in de aangifte die ertoe leiden dat volgens de aangifte aanzienlijk minder belasting is verschuldigd dan in werkelijkheid. Het bedrag van de belasting dat door de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven dient aanzienlijk te zijn. Ten tijde van het doen van de aangifte moet de belastingplichtige hebben geweten of moest hij zich ervan bewust zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.

De inspecteur stelde zich in een procedure op het standpunt dat een belastingplichtige de vereiste aangifte voor het jaar 2014 niet heeft gedaan. In dat jaar heeft hij geïnvesteerd in negen appartementen. Deze investeringen kon de belastingplichtige niet hebben voldaan uit het opgegeven inkomen of het beschikbare vermogen. Dat betekent dat de belastingplichtige meer inkomen moet hebben genoten dan hij in zijn aangifte heeft verantwoord. Volgens de door de inspecteur gemaakte vermogensvergelijking kon de belastingplichtige slechts € 7.898 verklaarbaar uitgeven. De rechtbank concludeert daarom dat de belastingplichtige in 2014 meer dan € 700.000 ogenschijnlijk uit het niets heeft verkregen en betaald voor de appartementen.

Over de herkomst van de middelen heeft de belastingplichtige geen plausibele verklaring gegeven. De rechtbank vond daarom aannemelijk dat de middelen zijn ontvangen uit inkomen dat niet is aangegeven. De rechtbank is van oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Daarom is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. De schatting, die de inspecteur van het inkomen van de belastingplichtige heeft gemaakt, is volgens de rechtbank niet onredelijk. De belastingplichtige slaagde er vervolgens niet in om te doen blijken dat de uitspraak op bezwaar van de inspecteur onjuist is.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Herzieningsregeling niet bedoeld voor herstel van verzuimde aftrek

Een ondernemer mag de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem in het tijdvak van aangifte in rekening is gebracht, in aftrek brengen, voor zover hij de goederen en diensten, waarop de belasting betrekking heeft, gebruikt voor belaste handelingen. De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening is gebracht. Wanneer op het tijdstip van ingebruikneming blijkt, dat in verband met een afwijkend gebruik te veel of te weinig belasting in aftrek is gebracht, wordt de aanvankelijke aftrek herzien. De wet op de omzetbelasting voorziet niet in de mogelijkheid om het recht op aftrek van voorbelasting uit te oefenen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte over het tijdvak waarin dit recht is ontstaan.

In antwoord op vragen van de Hoge Raad heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat een belastingplichtige een verzuimd recht op aftrek van voorbelasting niet alsnog kan effectueren met toepassing van de herzieningsregeling bij de ingebruikneming. Onder verwijzing naar dit arrest heeft de Hoge Raad een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd. Het hof was van oordeel dat de herzieningsregeling wel kon worden benut ter correctie van de verzuimde aftrek. Dat oordeel geeft volgens de Hoge Raad blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De procedure heeft betrekking op een ondernemer die bij de aankoop van enkele percelen grond in 2006 geen gebruikt heeft gemaakt van zijn recht op aftrek. Pas in het kader van het beroep tegen een aan de ondernemer opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting in verband met de levering van enkele percelen in 2015 heeft de ondernemer verzocht om het recht op aftrek uit 2006 alsnog te kunnen uitoefenen.

De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn van behandeling van het beroep in cassatie is overschreden met minder dan zes maanden. Wat betreft de naheffingsaanslag leidt dit niet tot toekenning van een vergoeding voor immateriële schade omdat de belanghebbende daar niet om heeft gevraagd. Ook wat betreft de boete ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat de opgelegde boete lager is dan € 1.000, is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM de verdragsschending voldoende gecompenseerd.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Stijging minimumloon per 1 januari 2023

Het minimumloon gaat op 1 januari 2023 in één keer omhoog met 10,15%. De ministerraad heeft ingestemd met een voorstel daartoe. De verhoging bestaat uit een bijzondere verhoging van 8,05% naast de reguliere halfjaarlijkse indexatie op basis van de contractloonstijging. Bij een 36-urige werkweek komt het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 uit op € 12,40 bruto per uur. Bij een 38- of 40-urige werkweek is het minimumloon per uur lager.

Op grond van een door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel verandert dit per 1 januari 2024. Met ingang van die datum geldt er een wettelijk minimumuurloon.


Lees meer  
 

Overige heffingen

Kamervragen salderingsregeling elektriciteit

Wie met zonnepanelen meer elektriciteit opwekt dan hij op dat moment gebruikt, kan het meerdere leveren aan de energieleverancier. Op grond van de wettelijke salderingsregeling wordt het verschil tussen geleverde en afgenomen stroom door de energieleverancier gefactureerd aan de afnemer. De minister voor Klimaat en Energie heeft Kamervragen beantwoord over de werking van deze salderingsregeling. Volgens de wettelijke regeling berekent de energieleverancier het verbruik door de afgenomen elektriciteit te verminderen met de geleverde hoeveelheid. Levert een klant meer dan hij afneemt, dan betaalt de energieleverancier de klant een vergoeding, die volgens de wet redelijk moet zijn.

Uit de wet volgt niet over welke periode de saldering van hoeveelheden dient plaats te vinden. De intentie van de salderingsregeling is dat de hoeveelheden op jaarbasis gesaldeerd moeten worden. Op die manier kan een in de zomer opgewekt overschot gesaldeerd worden met de hogere afname in de winter.

Bij de Tweede Kamer is een wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Wet belastingen op milieugrondslag in behandeling. Dat wetsvoorstel houdt in dat de salderingsregeling in de periode van 2025 tot 2031 stapsgewijs wordt afgebouwd tot nul. De minister komt met een nota van wijziging waarin wordt vastgelegd dat op jaarbasis gesaldeerd moet worden. In de nota van wijziging wordt ook opgenomen dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de berekening van de jaarlijkse leveringskosten. Op die manier kan het tarief voor een overschot aan door de klant geleverde elektriciteit worden bepaald.


Lees meer  
 

Formeel recht

Vergoeding immateriële schade alleen op verzoek

Wanneer de redelijke termijn voor de behandeling van een procedure in belastingzaken is overschreden, heeft de belanghebbende in beginsel recht op vergoeding van immateriële schade. In procedures, die betrekking hebben op de bpm, wordt immateriële schade alleen vergoed op verzoek van de belanghebbende bij de rechter.

Volgens de Hoge Raad is het voorschrift dat een verzoek om vergoeding van immateriële schade moet worden gedaan niet in strijd met de Unierechtelijke beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Het voorschrift geldt zonder onderscheid voor procedures waarin het gaat om aanspraken ontleend aan het nationale recht en procedures waarin het gaat om aanspraken ontleend aan het recht van de Europese Unie. Hoewel het recht op berechting binnen een redelijke termijn is geregeld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vloeit daaruit niet voort dat de rechter zonder een verzoek daartoe schadevergoeding wegens het overschrijden van die termijn moet toekennen. De Hoge Raad wijst erop dat ook bij een rechterlijke instantie van de EU een verzoek is vereist voor het verkrijgen van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.