Nieuwsbrief 25 augustus 2022

Inkomstenbelasting

Uitvoering rechtsherstel box 3

De Belastingdienst heeft alle belastingplichtigen, die een bezwaarschrift tegen de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2020 hebben ingediend, bericht gestuurd. Dat is gedaan in het kader van de rechtsherstelactie.

Op 22 augustus is de Belastingdienst gestart met de verzending van aanslagen inkomstenbelasting 2021 aan mensen met inkomen in box 3. Deze aanslagen worden gefaseerd verstuurd. Volgens planning worden de laatste definitieve aanslagen inkomstenbelasting over 2021 half december verstuurd. De aanslagen worden opgelegd op basis van de spaarvariant als dat gunstiger is voor de belastingplichtige dan het oude stelsel. Personen, die in de aangifte over 2021 de verdeling van inkomen of aftrek van zorgkosten of giften willen aanpassen, kunnen hun aangifte online aanpassen. Op de website van de Belastingdienst is een nieuwe versie van het aangifteprogramma beschikbaar.

Nog niet duidelijk is of aan de groep belastingplichtigen, die geen bezwaarschrift hebben ingediend tegen de box-3 heffing een vorm van tegemoetkoming kan worden geboden.


Lees meer  
 

Investeringen in gastenkamers B&B

Ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Voor de toepassing van de investeringsaftrek gelden woonhuizen en woonschepen niet als bedrijfsmiddelen.

De vraag in een procedure was of gastenkamers in het B&B-deel van een pand als woonhuis zijn aan te merken. Als dat het geval is, hebben de exploitanten van de B&B geen recht op KIA voor de investeringen die zij hebben gedaan in de gastenkamers. De rechtbank is van oordeel dat de gastenkamers naar aard en inrichting geen woningen zijn en ook niet zijn bestemd om als woning te worden gebruikt. Gelet op de beperkte ruimte in de gastenkamers en de minimale faciliteiten is niet aannemelijk dat de gasten langere tijd in de kamers verblijven en deze, al dan niet tijdelijk, als woning kunnen gebruiken.

De inspecteur haalde een arrest van de Hoge Raad uit 2019 aan ter onderbouwing van het standpunt dat de gastenkamers woongedeelten zijn. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de daar feitelijk beschreven appartementen in een B&B zijn aan te merken als woningen. De rechtbank merkt op dat in die zaak de gastenkamers beschikten over een afzonderlijke toegang en een eigen kookgelegenheid met de mogelijkheid voor een zelfstandig verblijf. De feiten in deze zaak wijken af van die in het arrest.

De inspecteur heeft ten onrechte de KIA gecorrigeerd. De rechtbank heeft de opgelegde navorderingsaanslag vernietigd.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Terugvragen in 2021 betaalde buitenlandse btw

Ondernemers, die in 2021 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2021 moet vóór 1 oktober 2022 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:

  • geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
  • de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.


Lees meer  
 

Conclusie A-G over intracommunautaire driehoekstransactie

De Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie EU (A-G) heeft een conclusie gewijd aan een procedure over een zogenaamde intracommunautaire driehoekstransactie. Dat is een ABC-transactie waarbij ondernemers in drie lidstaten zijn betrokken. De ABC-transactie houdt in dat een goed wordt verkocht door ondernemer A aan ondernemer B, die het doorverkoopt aan ondernemer C. De levering vindt vervolgens plaats door A aan C.

De reguliere wijze van verwerking voor de omzetbelasting is als volgt. De eerste transactie is een vrijgestelde intracommunautaire levering, die wordt gevolgd door een intracommunautaire verwerving door ondernemer B in het land van bestemming, gevolgd door een binnenlandse levering door B aan C. Tot op het tijdstip waarop wordt aangetoond dat de verwerving in het land van bestemming met btw is belast, moet B in het land waar hij is gevestigd belasting betalen over een intracommunautaire verwerving.

Ondernemer B kan gebruik maken van een vereenvoudigde regeling, waardoor hij zich in het land van bestemming niet hoeft te registreren. Ook hoeft hij geen intracommunautaire verwerving aan te geven, omdat de omzetbelasting wordt verlegd naar de laatste onderneming in de keten. Op de factuur moet vermeld worden dat de belastingschuld wordt verlegd.

In de procedure, die nu bij het Hof van Justitie EU aanhangig is, ontbreekt de vermelding op de factuur van ondernemer B dat de omzetbelasting is verlegd. Op de factuur is vermeld dat het een van btw vrijgestelde intracommunautaire driehoekstransactie betreft. Volgens de A-G is die vermelding onvoldoende om de vereenvoudigde regeling toe te kunnen passen. De tweede ondernemer in de driehoekstransactie heeft de keuze om de vereenvoudigde regeling toe te passen. Die keuze heeft gevolgen voor de uiteindelijke afnemer van de levering. Door de keuze voor de vereenvoudigde regeling wordt de afnemer degene die de omzetbelasting moet voldoen aan de belastingdienst. De vermelding „btw verlegd” op de factuur is nodig om hem hiervan op de hoogte te stellen. Een factuur waarop niet afzonderlijk btw is vermeld, geeft slechts aan dat de leverancier ervan uitgaat dat hij geen btw hoeft te innen van zijn afnemer. Het ontbreken van een btw-bedrag op een factuur betekent niet automatisch dat de belastingschuld naar de afnemer wordt verlegd.

Door het ontbreken van een factuur met de vermelding dat de belastingschuld naar de afnemer wordt verlegd, geldt de normale behandeling van de ketentransactie. Dat betekent dat ondernemer B in het land van bestemming van de goederen een intracommunautaire verwerving dient aan te geven en, zolang niet is aangetoond dat dit is gebeurd, ook in het land waar hij is gevestigd een intracommunautaire verwerving aan te geven. Vervolgens dient ondernemer B ook de levering aan ondernemer C in het land van bestemming aan de btw te onderwerpen.


Lees meer  
 

Arbeidsrecht

Verzoek vernietiging opzegging te laat

De kantonrechter heeft de bevoegdheid om op verzoek de opzegging van een arbeidsovereenkomst te vernietigen. Een dergelijk verzoek moet bij de kantonrechter worden ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Deze termijn kan niet worden gestuit, geschorst of verlengd omdat werknemer en werkgever zo snel mogelijk duidelijkheid moeten hebben over de vraag of er nog rechten en verplichtingen tussen hen bestaan. Dat betekent dat een te laat ingediend verzoek om de opzegging te vernietigen niet inhoudelijk wordt behandeld.

De kantonrechter heeft in een procedure geoordeeld dat een verzoek om vernietiging van de opzegging te laat is gedaan. Het maakte daarvoor niet uit of wordt uitgegaan van de datum van opzegging, van de dag waarop de arbeidsovereenkomst volgens de uitdienstbrief is beëindigd of van de dag waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen. In alle gevallen was de termijn van twee maanden ruim verstreken. Hof Arnhem-Leeuwarden is het in hoger beroep met het oordeel van de kantonrechter eens.

De werknemer voerde in hoger beroep aan dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor zijn verzoek om vernietiging van de opzegging wel ontvankelijk zou moeten zijn. Naar zijn mening heeft de werknemer met zijn als opzegging aangemerkte e-mail aan de werkgever zich ziekgemeld. Pas naar aanleiding van een bericht van de werkgever van bijna een jaar later zou hij zich hebben gerealiseerd dat zijn arbeidsovereenkomst beëindigd was. Gelet op alle feiten en omstandigheden concludeerde het hof dat het besef dat zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd al veel eerder moet zijn ontstaan.


Lees meer  
 

Toepassing relatiebeding

In een arbeidsovereenkomst kan een non-concurrentiebeding zijn opgenomen. In het Burgerlijk Wetboek wordt dit omschreven als een beding tussen werkgever en werknemer, dat de werknemer beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn. Algemeen wordt aangenomen dat deze omschrijving ook van toepassing is op een relatiebeding. Ook dat beding beperkt de werknemer om op zekere wijze werkzaam te zijn, door te voorkomen dat hij zakelijke relaties van de (voormalige) werkgever benadert en bedient. Wil een relatiebeding geldig zijn, dan moet het aan de wettelijke vereisten voor een non-concurrentiebeding voldoen.

In een procedure voor de kantonrechter was in geschil of een werknemer het overeengekomen relatiebeding zou schenden door in dienst te treden van een andere werkgever om daar potentieel concurrerende werkzaamheden te verrichten. Volgens de kantonrechter heeft het overeengekomen beding alleen betrekking op relaties van de werkgever en niet ook op diens concurrenten. De kantonrechter diende vervolgens de vraag te beantwoorden of de beoogde werkgever een relatie van de huidige werkgever is. De huidige werkgever heeft dat aan de hand van de overgelegde stukken en de gegeven toelichting vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. De beoogde werkgever heeft schriftelijk verklaard geen enkele samenwerking met de huidige werkgever aan te willen gaan na de beëindiging van de relatie in 2019. Het relatiebeding bepaalt niet hoe lang een partij nog als een relatie in de zin van het beding moet worden aangemerkt. Volgens de kantonrechter is het relatiebeding onredelijk breed geformuleerd en benadeelt het de werknemer onredelijk in de vrijheid van arbeidskeuze.

Naar het oordeel van de kantonrechter is van een overtreding van het relatiebeding geen sprake als de werknemer per direct bij de beoogde werkgever in dienst treedt. Voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure het relatiebeding zal worden beperkt tot relaties voor wie de werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt in de twee jaar voordat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Daarop vooruitlopend heeft de kantonrechter het relatiebeding geschorst.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Compensatie transitievergoeding

Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet opzeggen zolang de werknemer wegens ziekte niet kan werken. Dat opzegverbod bij ziekte eindigt na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Wanneer vervolgens de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd aan de werknemer. De werkgever komt in aanmerking voor compensatie van de transitievergoeding door het UWV. De compensatie is niet per definitie gelijk aan de betaalde transitievergoeding. De compensatie bedraagt namelijk niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar of het lagere bedrag aan loon dat de werkgever gedurende dat tijdvak aan de werknemer heeft betaald.

Het UWV heeft de aanvraag van een werkgever voor compensatie van de aan een ex-werkneemster betaalde transitievergoeding afgewezen, omdat de werkneemster niet 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. Het UWV baseerde dat op de beoordeling van de werkneemster in het kader van de aanvraag van een WIA-uitkering. Die aanvraag is afgewezen omdat de werkneemster niet arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de werkgever is door het UWV ongegrond verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV ten onrechte de compensatie van de transitievergoeding heeft geweigerd. Er is voldaan aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst na twee jaar is beëindigd omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.

De werkgever heeft het volledige loon doorbetaald gedurende 104 weken arbeidsongeschiktheid. Verder heeft de werkgever succesvolle inspanningen verricht in het kader van re-integratie van de werkneemster in het tweede spoor. Volgens de rechtbank mocht het UWV het besluit op grond van de WIA-beoordeling niet als doorslaggevend voor de afwijzing van de compensatie aanmerken.


Lees meer  
 

Overige heffingen

Naheffing parkeerbelasting op basis dagtarief toch niet in strijd met Gemeentewet?

Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur. Er geldt een uitzondering voor het geval aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.

De parkeerverordening van de gemeente Diemen bepaalt dat aan de belastingplicht op aangewezen locaties alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart. Een dagkaart kost € 25. De heffingsambtenaar heeft van iemand, die geen parkeerbelasting had voldaan, het dagtarief nageheven. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de parkeertijd met minder dan een uur overschreden. Volgens de rechtbank Amsterdam is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, in strijd met de Gemeentewet.

Hof Amsterdam oordeelt in een vergelijkbare procedure anders. Volgens het hof is geen sprake van strijd met de Gemeentewet. De tariefstelling voor parkeren volgens de verordening houdt in dat indien zonder geldige parkeervergunning wordt geparkeerd, het tarief € 25 bedraagt. Dat tarief geldt ook als één uur of minder wordt geparkeerd. Volgens het hof kan bij naheffing van het dagtarief niet worden gezegd dat de naheffingsaanslag niet berekend is over een parkeerduur van één uur.


Lees meer  
 

Aanslag forensenbelasting te vroeg opgelegd

Forensenbelasting kan worden geheven van natuurlijke personen die in een gemeente, waar zij niet hun hoofdverblijf hebben, gedurende meer dan negentig dagen in een kalenderjaar de beschikking hebben over een gemeubileerde woning.

De rechtbank Noord-Nederland heeft enkele aanslagen forensenbelasting vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen voortijdig opgelegd. De handelwijze van de gemeente is als volgt. De aanslagen forensenbelasting worden aan het begin van het belastingjaar opgelegd. Indien bezwaar wordt gemaakt, verleent de gemeente uitstel van betalingIn november van het belastingjaar vraagt de gemeentelijke heffingsambtenaar de verhuurgegevens op van woningen waarvoor een aanslag is opgelegd. Als dan blijkt dat de recreatiewoning niet meer dan negentig dagen aan de eigenaar of zijn gezin ter beschikking heeft gestaan, wordt de aanslag ingetrokken.

Uit de gemeentelijke belastingverordening volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de materiële verschuldigdheid van de forensenbelasting worden vastgesteld en kan de aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen over 2021 waren er in dat kalenderjaar minder dan negentig dagen verstreken. Dit betekent dat de materiële verschuldigdheid van de forensenbelasting voor het jaar 2021 nog niet kon worden vastgesteld. Het opleggen van de aanslagen forensenbelasting is daarmee in strijd met de gemeentelijke belastingverordening. De verordening kent niet de mogelijkheid van voorlopige aanslagen forensenbelasting.


Lees meer  
 

Autobelastingen

Ferrari met 510 km op de teller is nieuw voor de bpm

Bij de registratie van een personenauto in Nederland is bpm verschuldigd. Dat geldt niet alleen voor nieuwe auto’s, maar ook voor uit het buitenland afkomstige gebruikte auto’s. Een gebruikte auto is een auto, die in het buitenland geregistreerd is geweest voor toelating op de weg en die daadwerkelijk in het buitenland op de weg is gebruikt. Een auto, die na de vervaardiging niet of nauwelijks op de weg is gebruikt, blijft voor de toepassing van de Wet bpm een nieuwe auto. Het feitelijke gebruik van een auto in het buitenland is af te leiden uit het aantal gereden kilometers. Dit moet worden beoordeeld op het tijdstip van registratie. Dat is het moment waarop het belastbare feit voor de bpm plaatsvindt.

Op grond van het Verdrag betreffende de Werking van de EU mag bij de registratie van een uit een andere lidstaat afkomstig voertuig niet méér bpm worden geheven dan de bpm die is begrepen in de waarde van gelijksoortige voertuigen die in Nederland in de handel zijn.

Een Ferrari F12 met een kilometerstand bij registratie van 510 is volgens Hof Arnhem-Leeuwarden terecht als nieuw aangemerkt door de Belastingdienst. De belanghebbende in de procedure heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto daadwerkelijk in het buitenland op de weg in gebruik is geweest. De kilometerstand vindt het hof onvoldoende om de auto als gebruikt aan te merken. Er is geen aanleiding om aan te nemen, dat de Ferrari voor de bpm niet op dezelfde wijze wordt behandeld als een op de Nederlandse handelsmarkt aangeboden nieuwe. Anders dan de belanghebbende stelt, is voor de beoordeling van de auto als nieuw of gebruikt niet van belang dat het een exclusieve of kostbare auto betreft.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.