Loonbelasting
Uiterste moment aanwending oudedagsverplichting voor lijfrente
Bij de invoering van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, is in de Wet op de loonbelasting de mogelijkheid opgenomen om een aanspraak op oudedagsverplichting aan te wenden voor de verkrijging van een lijfrente, een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht.
De staatssecretaris van Financiën heeft, vooruitlopend op een voorgenomen wetswijziging, een besluit met een goedkeuring voor het uiterste moment waarop een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente. De Wet IB 2001 schrijft voor dat de termijnen van een lijfrente, waarvan de koopsom of premie aftrekbaar is, uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrente wordt uitgekeerd vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. Dat betekent dat een lijfrente uiterlijk dan moet zijn aangekocht. De goedkeuring houdt in dat dit niet geldt wanneer een oudedagsverplichting wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. De voorgenomen wetswijziging krijgt terugwerkende kracht tot 1 april 2017.
Inkomstenbelasting
Conclusie A-G over toepassing eigenwoningregeling bij gedeeltelijke eigendom
De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.
De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.
Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.
De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad concludeert tot verwerping van het beroep in cassatie. De A-G meent dat de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van het 35% aandeel in het eigendomsrecht van de totale woning het recht hebben om de woning voor 35% te bewonen en gerechtigd zijn tot 35% van de waardeverandering van het geheel. Volgens de A-G gaat de waardeverandering van hun aandeel in de woning de belastingplichtige en zijn echtgenote voor 100% aan. Het oordeel van het hof geeft volgens de A-G niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Verschil in behandeling van een- en tweeverdieners
Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als gelijke gevallen ongelijk behandeld worden en voor die ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde doel. Bij het beantwoorden van de vragen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen verschillend te behandelen, komt de fiscale wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.
In een procedure voor de Rechtbank Gelderland was in geschil of het onderscheid in belastingheffing tussen een- en tweeverdieners verboden discriminatie oplevert. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De belanghebbende, een eenverdiener, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een- en tweeverdieners gelijke gevallen zijn.
De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat voor het onderscheid in fiscale behandeling tussen een- en tweeverdieners een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.
Uitkering uit pensioenverzekering overleden zus belast als loon
Tot het belastbare inkomen uit werk en woning behoort niet alleen loon uit eigen dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking maar ook loon uit vroegere dienstbetrekking van een ander.
Iemand ontving een uitkering uit een oude pensioenverzekering van zijn overleden zus. Volgens de polis kwam de uitkering toe aan een eventuele partner en/of kinderen en bij ontbreken daarvan aan de werkgever. Het dienstverband was geëindigd en de polis was premievrij geworden in verband met arbeidsongeschiktheid van de zus. Omdat de werkgever niet meer bestond heeft de verzekeraar besloten de overlijdensuitkering aan de erfgenamen te doen. Op de uitkering is door de verzekeraar loonheffing ingehouden. Met het nettobedrag heeft de belanghebbende schulden uit de nalatenschap van de zus voldaan. Belanghebbende heeft de uitkering niet in zijn aangifte opgenomen.
De belanghebbende heeft de pensioenverzekering niet in zijn aangifte verwerkt. Naar zijn mening had de uitkering in 2004 moeten worden belast bij het premievrij maken. Op dat moment zou de pensioenregeling onzuiver zijn geworden. Hof Den Bosch acht aannemelijk dat het premievrij maken van de pensioenregeling wegens arbeidsongeschiktheid van de zus voortvloeide uit de polisvoorwaarden. Een wijziging van de pensioenregeling wegens arbeidsongeschiktheid is niet aannemelijk gemaakt. Volgens de verzekeraar is de restbegunstiging na 2004 blijven bestaan. Naar het oordeel van het hof is de kwalificatie van de pensioenregeling in 2004 niet veranderd.
Scenario's herstel niet-bezwaarmakers box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer mogelijke scenario’s geschetst voor rechtsherstel inzake box 3 voor belastingplichtigen van wie de definitieve aanslagen al vaststonden op 24 december 2021.
De Hoge Raad heeft op 20 mei 2022 een arrest gewezen, waaruit volgt dat er geen juridische verplichting bestaat om deze groep belastingplichtigen rechtsherstel te bieden. Ambtshalve vermindering van een onjuiste aanslag gebeurt niet wanneer de onjuistheid volgt uit een arrest dat is gewezen als de aanslag al onherroepelijk vaststaat.
De staatssecretaris noemt de volgende mogelijke scenario’s in zijn brief:
- geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers;
- volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers; of
- gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers.
Scenario 1: Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
De staatssecretaris wijst erop dat dit scenario als onrechtvaardig kan worden beschouwd. Ook voor deze belastingplichtigen geldt dat zij belasting hebben betaald op grond van een box 3-stelsel dat in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen. Dit kan leiden tot verminderd vertrouwen in de overheid en tot veel reacties bij de Belastingdienst, waaronder een toename van bezwaren in de toekomst ter behoud van rechten.
Scenario 2: Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers
In dit scenario wordt de groep niet-bezwaarmakers op dezelfde wijze gecompenseerd als de groep bezwaarmakers. Dit kost de staat € 4,1 mld. In dit scenario wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine spaarders. De Tweede Kamer heeft in een motie de regering opgeroepen om kleine spaarders als eerste in aanmerking te laten komen voor compensatie. Volledig rechtsherstel kan grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd.
Scenario 3: Gedeeltelijk rechtsherstel
Binnen het scenario van gedeeltelijk rechtsherstel zijn meerdere alternatieven denkbaar, zoals:
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met maximering herstelbedrag;
- rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot een maximum aan vermogen;
- uitkering van een vast of variabel bedrag;
- verhoging van het heffingvrije vermogen.
De staatssecretaris benadrukt dat beperking van de groep die in aanmerking komt voor rechtsherstel juridische risico’s kent. Er zijn argumenten voor een beperking van de compensatie tot spaarders en tot mensen met minder hoge vermogens, maar het is onzeker of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Alle vormen van gedeeltelijk rechtsherstel dragen het risico van klachten en procedures.
De budgettaire effecten, uitvoerings- en andere gevolgen van de verschillende opties worden nader uitgewerkt. Het kabinet verwacht in augustus een keuze te maken en de uitkomsten met Prinsjesdag te presenteren. Definitieve besluitvorming vindt daarna plaats. Belastingplichtigen hoeven op dit moment geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel.
Omzetbelasting
Geen laag tarief voor sportlessen via app
Het lage tarief van de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. Deze bepaling is gebaseerd op de bepaling in de Europese btw-richtlijn, die de lidstaten van de EU de mogelijkheid biedt om het lage tarief toe te passen op het verlenen van het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties.
Het Hof van Justitie EU heeft in dat kader overwogen, dat het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties moet worden uitgelegd als het recht om accommodaties te gebruiken, die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd met het doel van sportbeoefening voor ogen.
Hof Den Haag is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van een app aan abonnees, in combinatie met aanwijzingen voor de inrichting van de ruimte waarin een abonnee sport beoefent, niet kan worden uitgelegd als het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie. Als de ruimte waarin de abonnee zijn oefeningen doet al kwalificeert als een sportaccommodatie, is het recht om hiervan gebruik te maken niet door de exploitant van de app aan de abonnee verleend. De abonnee bepaalt zelf waar hij zijn oefeningen doet, in een ruimte waarvan hij op basis van een andere titel het gebruiksrecht of de eigendom heeft.
Voordrachtenvrijstelling voor cursorisch onderwijs
Er geldt een vrijstelling van omzetbelasting voor het verzorgen van onderwijs door scholen en instellingen. Uitgezonderd van de vrijstelling is onderwijs met een vrijetijdskarakter of dat dient om vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer te verwerven. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU moeten vrijstellingen, als uitzonderingen op de regel dat prestaties in beginsel belast zijn, strikt worden uitgelegd.
Een onderwijsinstelling bood naast haar reguliere onderwijsactiviteiten tegen vergoeding HOVO-cursussen aan. Dat is een vorm van cursorisch onderwijs binnen universiteiten en hogescholen voor iedereen vanaf vijftig jaar. Volgens de rechtbank is dat geen algemeen vormend onderwijs, omdat het onderwijs niet is gericht op de ontwikkeling van een persoon binnen de maatschappij, maar op de ontwikkeling van een persoon op zich. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is aannemelijk dat de HOVO-cursussen gericht zijn op ontwikkeling in de privésfeer. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom de vrijstelling van omzetbelasting niet van toepassing op deze cursussen.
In hoger beroep voert de instelling aan dat de voordrachtenvrijstelling van toepassing is. Deze vrijstelling geldt voor voordrachten, die strekken tot bevordering van wetenschap of algemene ontwikkeling en worden verzorgd door publiekrechtelijke lichamen, stichtingen of verenigingen.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan een reeks hoorcolleges worden aangemerkt als het geven van ‘een voordracht’. Voor de toepassing van de voordrachtenvrijstelling is niet van belang of het een enkele voordracht of een reeks van voordrachten betreft. Het feit dat een aantal cursussen qua onderwerp en inhoud overeenkomsten vertoont met het reguliere en van btw vrijgestelde onderwijs maakt niet dat de voordrachtenvrijstelling niet zou kunnen worden toegepast. Volgens het hof is niet van belang dat in een aantal gevallen cursusmateriaal ter voorbereiding op de in de voordrachten behandelde stof wordt aangeboden. Het cursusmateriaal is bedoeld om de voordrachten toegankelijker en aantrekkelijker te maken. De mogelijkheid voor cursisten om vragen te stellen tijdens de hoorcolleges ontneemt daaraan niet het karakter van een voordracht.
Het hof is van oordeel dat de HOVO-cursussen zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van de voordrachtenvrijstelling. Eerder oordeelde Hof Amsterdam in gelijke zin.
Besluit vaste inrichting omzetbelasting gewijzigd
De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over vaste inrichtingen voor de omzetbelasting gewijzigd. De wijzigingen houden verband met het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Danske Bank (C-812/19).
Aan het besluit is toegevoegd een uitleg van het begrip ‘fiscale eenheid’. Dit begrip is beperkt tot fiscale eenheden die zich bevinden in een lidstaat van de Europese Unie.
Uitgangspunt is dat tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting geen prestaties plaatsvinden in het economisch verkeer omdat zij samen één ondernemer voor de omzetbelasting vormen. Er geldt een uitzondering voor de situatie waarin het hoofdhuis of de vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid in een lidstaat. Prestaties tussen een tot zo’n fiscale eenheid behorend hoofdhuis of vaste inrichting en een buiten die lidstaat gevestigde vaste inrichting respectievelijk hoofdhuis zijn dan onderworpen aan de heffing van btw. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat een fiscale eenheid in een lidstaat territoriaal is begrensd. Dit houdt in dat tot een fiscale eenheid in een lidstaat alleen kunnen behoren ondernemers die in die lidstaat zijn gevestigd en een vaste inrichting in diezelfde lidstaat van een ondernemer die buiten die lidstaat is gevestigd. Een arrest van de Hoge Raad uit 2002 over deze materie heeft in verband hiermee zijn belang verloren.
Het besluit treedt op 1 januari 2024 in werking om de betrokken ondernemers de gelegenheid te bieden om zich te kunnen voorbereiden op de wijziging.
Vennootschapsbelasting
Belastingheffing van Nederlandse bv onder verdrag met Malta
De feitelijke leiding van een naar Nederlands recht opgerichte bv was gelegen op Malta. De enige aandeelhouder van de bv woonde in Zwitserland. De bv is op Malta voor haar buiten Malta behaalde inkomsten slechts aan belasting onderworpen voor zover deze inkomsten zijn overgemaakt naar of ontvangen op Malta.
De aandeelhouder is over 2013 aan de bv € 53.485 aan rente verschuldigd geworden. De rente is niet overgemaakt naar Malta of aldaar ontvangen. De Belastingdienst heeft de aangifte vennootschapsbelasting voor 2013 gecorrigeerd met het bedrag van de rente. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is Nederland op grond van het belastingverdrag met Malta bevoegd om belasting te heffen over de rente, voor zover die rente niet is overgemaakt naar Malta of aldaar is ontvangen. Volgens het hof heeft de Belastingdienst terecht de aangifte gecorrigeerd.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de bv tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.
De rente op vorderingen van de bv is in het belastingverdrag exclusief ter heffing toegewezen aan Malta. Omdat deze op grond van de in Malta geldende wetgeving daar slechts worden belast voor zover zij zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zijn ontvangen, hoeft Nederland alleen een vermindering van Nederlandse belasting te geven voor zover die voordelen zijn overgemaakt naar Malta of aldaar zijn ontvangen. Dit houdt in dat deze voordelen, met inachtneming van de Nederlandse belastingwetgeving ter zake, mogen worden gerekend tot de in Nederland te belasten winst van de bv.
Het hof heeft terecht geoordeeld dat Nederland bevoegd is om belasting te heffen over de rente, voor zover de rente niet is overgemaakt naar Malta of aldaar is ontvangen.
Arbeidsrecht
Conclusie A-G: dienstbetrekking voor bezorgers Deliveroo
De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of de maaltijdbezorgers van Deliveroo werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Eerder in de procedure hebben de rechtbank en het gerechtshof die vraag bevestigend beantwoord. De A-G deelt deze opvatting en is van mening dat het arrest van het hof in stand kan blijven.
Bij de beantwoording van de vraag of de maaltijdbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben, draait het vooral om de invulling van het gezagscriterium. De A-G meent dat het gezagscriterium niet draait om de instructiebevoegdheid van de werkgever, maar om de positie die het werk organisatorisch inneemt in de onderneming. Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de werkgever, is veelal aan het gezagscriterium voldaan. Deze benadering sluit volgens de A-G aan bij het wettelijke criterium of het werk wordt verricht in dienst van een ander.
Of werk een wezenlijk onderdeel van de organisatie van de werkverschaffer vormt, kan worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen:
- Is sprake van het verrichten van kernactiviteiten?
- Hebben de werkzaamheden een structureel karakter?
- Wat is het organisatorisch kader waarbinnen de werkzaamheden worden verricht?
Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst als de werker als zelfstandig ondernemer kan worden beschouwd. In dat geval is het werk niet organisatorisch ingebed in de onderneming van de werkverschaffer. De A-G wijst erop dat hiervoor moet worden gekeken naar de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.
De A-G wijst er op dat de in de contracten met Deliveroo opgenomen bepaling dat de maaltijdbezorger vrij is om zich te laten vervangen, niet in de weg staat aan de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. Dat geldt ook voor de contractuele vrijheid van de bezorger om te werken wanneer hij dat wil.
Formeel recht
Niet doen van aangifte
Het opzettelijk niet doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte is, als dat ertoe leidt dat te weinig belasting wordt geheven, een strafbaar feit. Dit strafbare feit kan alleen worden begaan door iemand die aangifteplichtig is.
Een persoon, die belasting verschuldigd is maar niet is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is niet verplicht aangifte voor een belasting te doen en pleegt niet het strafbare feit van het niet doen van aangifte. Die belastingplichtige dient wel te verzoeken om een uitnodiging tot het doen van een aangifte. Laat die belastingplichtige dat na, dan kan hem een bestuursrechtelijke boete worden opgelegd. Dat nalaten is echter geen strafbaar feit, wat inhoudt dat die belastingplichtige om die reden niet strafrechtelijk kan worden bestraft. Slechts de persoon, die is uitgenodigd aangifte te doen is aangifteplichtig, zelfs als hij nadien niet belastingplichtig blijkt te zijn.
Reactie plaatsen
Reacties