Algemeen
Fiscale gedragscode VNO-NCW
VNO-NCW heeft een fiscale gedragscode opgesteld, die door ongeveer 40 grote Nederlandse bedrijven wordt onderschreven. Daarover zijn vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën. Bedrijven, die de gedragscode onderschrijven, zeggen toe zich niet alleen te gaan gedragen naar de letter maar ook naar de geest van de wet. Zij worden transparant over hun belastingstrategie en over hun lobbyactiviteiten. De staatssecretaris merkt op dat het bedrijfsleven niet de enige partij is, die op het thema van een maatschappelijk verantwoorde belastingpraktijk stappen zet. Ook de beroepsgroep van belastingadviseurs ontplooit initiatieven om het maatschappelijke perspectief van fiscale vraagstukken te bespreken met cliënten en om de kwaliteit te bewaken en misstanden tegen te gaan. De staatssecretaris laat een ambtelijke verkenning uitvoeren naar de kwaliteit en het gedrag van belastingadviseurs.
Wetenschappers combineren hun werk aan de universiteiten vaak met werkzaamheden in de adviespraktijk of bij de overheid. De staatssecretaris vindt van belang dat in ieder geval transparant wordt gemaakt wanneer wetenschappers deze werkzaamheden combineren. De staatssecretaris wijst op het belang van de onafhankelijkheid van wetenschappers in adviescommissies op het gebied van de fiscaliteit. Alleen als de relevante deskundigheid elders niet aanwezig is en de risico’s op het gebied van belangenverstrengeling beperkt zijn, moeten adviesopdrachten mogelijk blijven.
Inkomstenbelasting
Gevolgen uitspraak op massaal bezwaar voor andere procedures
Bezwaarschriften tegen de belastingheffing in box 3 voor het jaar 2017 zijn door de staatssecretaris van Financiën aangewezen als massaal bezwaar. Deze aanwijzing betrof de rechtsvraag of deze belastingheffing als regeling in strijd is met het recht op het ongestoord genot van eigendom, zoals dat is verwoord in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM en in artikel 14 van het EVRM. In zijn arrest van 2 juli 2021 heeft de Hoge Raad bepaald dat die aanwijzing als massaal bezwaar meebrengt dat de rechter in andere zaken dan de voor beantwoording van deze rechtsvraag geselecteerde zaken geen oordeel mag geven over de in de aanwijzing als massaal bezwaar genoemde rechtsvraag. De rechter mag in die zaken alleen beoordelen of de box 3-heffing een individuele buitensporige last heeft meegebracht. De staatssecretaris van Financiën heeft op 4 februari 2022 uitspraak inzake het massaal bezwaar gedaan. In het arrest van 20 mei 2022 heeft de Hoge Raad zijn beslissing van 2 juli 2021 genuanceerd. De feitenrechter, die na de uitspraak op het massaal bezwaar over het individuele bezwaar moet beslissen, mag de gevolgen van die uitspraak in zijn beoordeling betrekken. Ten aanzien van een voor 4 februari 2022 gedane uitspraak van de feitenrechter blijft de beperking van het arrest van 2 juli 2021 onverkort gelden. Dat betekent dat voor zaken, die niet zijn geselecteerd voor de behandeling van het massaal bezwaar, in cassatie alleen het oordeel inzake het individuele bezwaar aan de orde kan komen.
In een van dergelijke zaken heeft de Hoge Raad geoordeeld dat Hof Amsterdam bij de beoordeling of zich een individuele buitensporige last voordeed de juiste maatstaf heeft gehanteerd. Het oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
Arbeidsrecht
Invoering uniform wettelijk minimumuurloon
De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel aangenomen dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wijzigt. De wijziging betreft de invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon. De huidige wet kent geen wettelijk minimumuurloon, maar gaat uit van een maandloon. Dit maandloon wordt teruggerekend naar week- en dagbedragen. Afhankelijk van het gebruikelijke aantal uren per werkweek varieert het huidige uurloon. Het wetsvoorstel moet aan dat verschil in uurloon een einde maken. In het wetsvoorstel is het minimumuurloon gebaseerd op een 36-urige werkweek. De beoogde datum van invoering is 1 januari 2024.
Extra verhoging minimumloon per 2023
In het coalitieakkoord is afgesproken dat het minimumloon in 2024 en 2025 met in totaal 7,5% stijgt, los van de halfjaarlijkse indexatie. Deze indexatie is het gevolg van de ontwikkeling van het gemiddelde contractloon. Mede in verband met de huidige hoge inflatie heeft het kabinet besloten om een deel van de verhoging al per 1 januari 2023 door te voeren. De extra verhoging van 7,5% wordt daardoor in drie stappen uitgevoerd. De verhoging van het minimumloon in 2023 wordt, tegelijkertijd met de reguliere indexatie, geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in plaats van een wetswijziging. Alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen stijgen mee. De volgende verhogingen per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 worden wel via een wetswijziging geregeld. Dat wordt gedaan om doorwerking in bovenminimale regelingen (zoals loongerelateerde uitkeringen) te voorkomen.
De verhoging van het minimumloon heeft gevolgen voor de arbeidskorting. Deze regeling kent verschillende opbouw- en afbouwtrajecten, waarvan de grenzen zijn afgeleid van de hoogte van het minimumloon. Het laatste opbouwtraject begint bij het minimumloon. Bij volledige doorwerking van de verhoging van het minimumloon wordt de maximale arbeidskorting pas bij een hoger inkomen bereikt. Dat is niet gewenst. De inkomensgrenzen in de arbeidskorting worden vanaf 1 januari 2023 vastgesteld op de hoogten die deze zouden hebben gehad zonder de bijzondere verhoging. Hierdoor ontvangt een minimumloonverdiener een hogere arbeidskorting dan bij doorwerking van de minimumloonsverhoging het geval zou zijn. Dit zal worden geregeld in het Belastingplan 2023.
Recht op doorwerken na bereiken AOW-gerechtigde leeftijd?
In de CAO van de Rijksoverheid is bepaald dat arbeidsovereenkomsten eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Volgens de CAO is doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk als dat met de werkgever wordt overeengekomen. De werknemer dient een verzoek daartoe minimaal drie maanden voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in.
Van een werkneemster van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is het verzoek om door te mogen werken na de AOW-gerechtigde leeftijd afgewezen. De werkneemster vordert bij de kantonrechter schadevergoeding van de Staat. Het verzoek om door te mogen werken is tijdig gedaan. Het verzoek hing samen met de vervroeging van de AOW-gerechtigde leeftijd van de verzoekster als gevolg van het Pensioenakkoord. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hanteerde als beleid dat dergelijke verzoeken worden gehonoreerd, met dien verstande dat de verlenging werd beperkt tot de periode van vervroeging van de AOW-gerechtigde leeftijd van vier of acht maanden en tot de jaren 2020 en 2021. Volgens dit beleid mag de verlenging niet doorlopen in 2022. De verzoekster is op 23 november 2021 op een leeftijd van 66 jaar en 4 maanden met pensioen gegaan. Het verzoek betrof het doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, dus tot 23 juli 2022.
De kantonrechter oordeelt dat de Staat op grond van het beleid de werkneemster had moeten toestaan door te werken tot 1 januari 2022, in plaats van tot 23 november 2021. Dat betekent dat zij voor de periode van 23 november tot en met 31 december 2021 recht heeft op doorbetaling van haar salaris, inclusief emolumenten, onder aftrek van hetgeen zij over die periode aan AOW- en pensioenuitkering heeft ontvangen. Of de werkneemster ook recht heeft op betaling van de gevorderde uitkering in het kader van een 40-jarig dienstjubileum en een andere bijzondere beloning kan de kantonrechter zonder nadere informatie niet beoordelen. Dat is afhankelijk van de tijdstippen waarop het recht daarop zou ontstaan. Als deze tijdstippen vallen voor 1 januari 2022 heeft de werkneemster daar recht op, anders niet.
Sociale verzekeringen
Geen fictieve dienstbetrekking
Het Rariteitenbesluit wijst arbeidsverhoudingen, die geen civielrechtelijke dienstbetrekking zijn, aan als fictieve dienstbetrekkingen. Hof Amsterdam heeft in een procedure geoordeeld dat alleen een arbeidsverhouding in de zin van het Rariteitenbesluit bestaat als voldaan is aan de eis dat deze maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof zijn freelance werkende dames, die op internet erotisch getinte diensten aanbieden, niet fictief in dienstbetrekking bij de exploitant van het digitale platform. De rechtsverhouding tussen de dames en de exploitant wijkt op wezenlijke punten af van wat gebruikelijk is bij een dienstbetrekking, aldus het hof. Op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van de sekswerkersregeling in het Rariteitenbesluit kunnen de dames niet als sekswerkers worden aangemerkt.
In cassatie bestrijdt de staatssecretaris het oordeel van het hof dat geen sprake is van fictieve dienstbetrekkingen. Naar zijn mening heeft het hof een eigen toets aangelegd bij de vraag of de arbeidsverhouding naar maatschappelijke opvattingen gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. Ook heeft het hof volgens de staatssecretaris de dames ten onrechte niet als sekswerker in de zin van het Rariteitenbesluit aangemerkt.
In navolging van de A-G in zijn conclusie heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het hof is terecht nagegaan of de arbeidsverhouding tussen de dames en de exploitant maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. De rechter moet nagaan of de besluitgever binnen zijn door de formele wetgever aan hem gedelegeerde bevoegdheid is gebleven. De door het hof gegeven opsomming van omstandigheden waaruit volgt dat de arbeidsverhouding maatschappelijk te weinig op een dienstbetrekking lijkt om daarmee gelijkgesteld te worden is voldoende onderbouwing.
Successiewet
Verhuur onderneming verhindert toepassing bedrijfsopvolgingsregeling niet
De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van Hof Den Bosch over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Deze regeling houdt in dat bij de verkrijging van ondernemingsvermogen door schenking of krachtens erfrecht onder voorwaarden een vrijstelling geldt van schenk- of erfbelasting. Een van de voorwaarden betreft de eis dat de verkregen onderneming wordt voorgezet gedurende vijf jaar.
De procedure heeft betrekking op de verkrijging in 2014 van alle aandelen in een holding door schenking. Een dochtermaatschappij was eigenaar van een benzinestation, dat werd verhuurd aan een kleindochtervennootschap van de holding. In de loop van 2015 werd de exploitatie van het benzinestation verhuurd aan een derde voor een periode van vijf jaar. Na afloop van de huurperiode is het benzineservicestation verkocht aan de exploitant.
Volgens Hof Den Bosch is voldaan aan het voortzettingsvereiste. De bedrijfsopvolgingsregeling sluit voor wat betreft het voortzettingsvereiste bij het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 aan. Voor de inkomstenbelasting leidt de verhuur van een aanvankelijk zelf gedreven onderneming niet tot een staking of een overdracht van die onderneming. Het hof zag geen aanleiding om te veronderstellen dat dit voor de bedrijfsopvolgingsregeling anders zou zijn.
De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad is van mening dat het niet past om voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling aan de verhuur van de onderneming meer bezwarende fiscale consequenties te verbinden dan er zouden zijn binnen de inkomstenbelasting.
De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.
Subsidies
Subsidieregeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers
De minister voor langdurige zorg heeft de subsidieregeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers gepubliceerd. Deze regeling is bedoeld om werknemers, die in het begin van de coronapandemie langdurig ziek zijn geworden, te behouden voor de zorgsector. Werkgevers in de zorgsector kunnen deze subsidie aanvragen als:
- voor een werknemer na het tweede ziektejaar een verlengde loondoorbetaling van minimaal zes maanden is afgesproken;
- de werknemer in de periode van 1 maart tot en met 31 december 2020 langdurig ziek is geworden;
- het UWV deze vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling heeft bevestigd.
De subsidie bedraagt € 1.100 per werknemer per maand van verlengde loondoorbetaling. Het eerste aanvraagtijdvak loopt van 15 juni tot en met 31 juli 2022. Werkgevers, die subsidie hebben ontvangen, moeten bij het UWV melding maken van wijziging van de periode van vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling. Als de ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, heeft de werkgever een administratieplicht.
Ondernemingsrecht
Elektronische deponering jaarrekening ook voor grote bedrijven
De minister van EZK heeft de internetconsultatie van een wijziging van het Besluit elektronische deponering handelsregister geopend. De meeste organisaties deponeren hun jaarrekening bij het handelsregister via standard business reporting (SBR). Grote bedrijven en hun middelgrote dochterondernemingen hoeven momenteel nog niet via SBR te deponeren. Die uitzondering wordt in het ter consulatie gelegde besluit opgeheven. De SBR standaard is aangepast om ook het deponeren van een jaarrekening in het Europese formaat via SBR mogelijk te maken. Dit om te voorkomen dat bij de inwerkingtreding van komende Europese regelgeving op een ander formaat moet worden overgestapt. Ook micro en kleine rechtspersonen kunnen desgewenst dit Europese formaat gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld nuttig zijn als zij als onderdeel van een groep ervoor willen kiezen om het Europese formaat te hanteren.
De online service voor micro en kleine rechtspersonen om hun gegevens in te voeren en te deponeren bij het handelsregister blijft bestaan.
Reactie plaatsen
Reacties