Loonbelasting
Belastingheffing over nabetaling pensioen in jaar van ontvangst
Loon wordt in fiscale zin geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden.
In een procedure over een nabetaling van een invaliditeitspensioen stond vast, dat het pensioen over de jaren 2001 tot en met 2017 is ontvangen in 2018. De ontvangst in het jaar 2018 heeft tot gevolg dat het pensioen als loon in dat jaar belastbaar is geworden, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat zich een eerder genietingsmoment heeft voorgedaan. Omdat het pensioenfonds niet eerder dan in 2018 heeft erkend dat de belanghebbende recht had op pensioen, was het pensioen vóór 2018 niet inbaar.
Hof Den Bosch had begrip voor het feit dat de belanghebbende het volledig belasten van het invaliditeitspensioen in 2018 onredelijk en onbillijk vond, omdat hij daardoor zwaarder is belast dan wanneer hij de uitkering van jaar tot jaar zou hebben ontvangen. De middelingsregeling kan de gevolgen daarvan slechts gedeeltelijk wegnemen. Het hof mag wetgeving niet toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. Voor zover de belanghebbende een beroep wil doen op de hardheidsclausule van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet hij zich richten tot de minister van Financiën.
Het hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.
Motie versnelde invoering hogere onbelaste reiskostenvergoeding
De Tweede Kamer heeft in een motie het kabinet opgeroepen om de onbelaste reiskostenvergoeding eerder te verhogen dan in 2024 en 2025. Volgens de motie moet verhoging in 2023 haalbaar zijn. De opbrengst van het eerder afschaffen van de jubelton zou gebruikt kunnen worden om de onbelaste reiskostenvergoeding eerder te verhogen.
Wetsvoorstel aanpassing belastingheffing aandelenopties
Onderdeel van het Belastingplan 2022 was het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten. De behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is op verzoek van de staatssecretaris van Financiën aangehouden vanwege twijfels ten aanzien van de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Er is onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zowel de uitvoeringslasten als de generieke toepassing van de regeling te beperken. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek heeft de staatssecretaris besloten het wetsvoorstel inhoudelijk niet aan te passen. Wel wordt de datum van inwerkingtreding verschoven naar 1 januari 2023. De staatssecretaris verzoekt de Kamer het wetsvoorstel verder in behandeling te nemen.
Inkomstenbelasting
Hof past uitgangspunten kerstarrest box 3 toe
De Hoge Raad heeft in het zogenaamde kerstarrest geoordeeld dat het met ingang van 1 januari 2017 geldende forfaitaire stelsel van belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting op stelselniveau in strijd is met het recht op het ongestoorde genot van eigendom. De Hoge Raad heeft de belanghebbende rechtsherstel geboden door alleen het werkelijke rendement in de heffing te betrekken, voor zover dat lager is dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement.
Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure de in het kerstarrest geformuleerde uitgangspunten toegepast. Het hof merkt op dat de massaal bezwaarprocedure met de collectieve uitspraak op bezwaar voor de jaren 2017 tot en met 2020 ten einde is gekomen. In deze procedure is het werkelijke rendement vast te stellen op basis van de stukken van het geding. Volgens het hof is nog onduidelijk welk gevolg de inspecteur in dit geval aan de collectieve uitspraak verbindt, op welke wijze een eventuele vermindering van de aanslagen te zijner tijd wordt vormgegeven en of daartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend.
Het hof heeft het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2017 verminderd tot € 3.576, bestaande uit € 3.445 aan rente en € 131 aan dividenden en voor het jaar 2018 tot € 2.041, bestaande uit € 1.907 aan rente en € 134 aan dividend. Met een ongerealiseerd koersverlies op beleggingen per 31 december 2018 heeft het hof geen rekening gehouden.
Volgens de wettelijke regeling bedroeg het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in 2017 € 22.027 en € 19.300 in 2018.
Kerstarrest box 3 heeft geen gevolgen voor jaren vòòr 2017
De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau een schending van het recht op het ongestoorde genot van eigendom vormt als het nominaal zonder risico’s gemiddeld haalbare rendement voor deze jaren lager is dan 1,2%. In dat geval is sprake van een rechtstekort, dat door de wetgever hersteld dient te worden. Voor ingrijpen door de rechter is alleen plaats als een individuele belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Voor de jaren 2015 en 2016 geldt hetzelfde.
In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden over de belastingheffing in box 3 over de jaren 2013 tot en met 2016 deed de belanghebbende een beroep op het zogenaamde kerstarrest van de Hoge Raad over de belastingheffing in box 3 na de stelselwijziging per 1 januari 2017. Naar het oordeel van het hof bevat dat arrest geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad is teruggekomen van zijn jurisprudentie voor het systeem, zoals dat gold tot en met 2016. Omdat de belanghebbende uitdrukkelijk heeft gesteld dat voor de jaren 2013 tot en met 2016 géén sprake was van een individuele en buitensporige last, is voor ingrijpen van de rechter geen plaats. Het hof heeft het hoger beroep afgewezen.
Opties rechtsherstel belastingheffing box 3
Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 van de inkomstenbelasting niet voldoet aan de eisen die het EVRM aan wetgeving stelt. Er ontbreekt een redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het stelsel en de rechtsongelijkheid die de vormgeving veroorzaakt. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer een uiteenzetting gegeven over het bieden van rechtsherstel voor de belastingheffing in box 3 over de jaren 2017 en later. De enige uitvoerbare en voor het kabinet acceptabele wijze van rechtsherstel gaat uit van de werkelijke vermogensmix van belastingplichtigen, met een nieuwe forfaitaire berekening. Als het nieuw berekende forfaitaire rendement lager is dan het oorspronkelijk berekende forfaitaire rendement krijgt de belastingplichtige geld terug.
Twee varianten
Er zijn twee varianten voor de nieuwe forfaitaire berekening. De eerste variant kent aparte forfaits voor spaargeld, schulden en overige bezittingen. Voor spaargeld wordt uitgegaan van een actuele spaarrente. Voor schulden wordt aangesloten bij de hypotheekrente. Voor de overige bezittingen wordt uitgegaan van het meerjarige gemiddelde rendement voor beleggingen.
De tweede variant kent een forfait voor alle vermogenscategorieën. Dit forfait wordt berekend aan de hand van de gemiddelde rendementen voor de verschillende vermogenscategorieën.
Partners kunnen de gezamenlijke rendementsgrondslag van box 3 onderling verdelen, mits in totaal 100% van die grondslag wordt aangegeven. Het rechtsherstel kan ertoe leiden dat een andere partnerverdeling tot meer teruggaaf leidt. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om in alle gevallen, waarin er door het geboden rechtsherstel geen optimale verdeling is, de verdeling aan te passen.
Aanvullend rechtsherstel
De staatssecretaris realiseert zich dat zich situaties kunnen voordoen waarin belastingplichtigen het niet eens zijn met het geboden rechtsherstel. Over de nieuwe forfaitaire berekening en over de behandeling van burgers, die aanvullend rechtsherstel willen, moeten keuzes worden gemaakt. Dat geldt ook voor de doelgroep voor het rechtsherstel. Voor de jaren 2017-2020 kan de doelgroep beperkt worden tot diegenen die tijdig bezwaar hebben gemaakt. Wie geen bezwaar heeft gemaakt, kan een verzoek om ambtshalve vermindering indienen. De doelgroep zou kunnen worden uitgebreid met de niet-bezwaarmakers.
Voor de jaren 2021 en 2022 komen alle belastingplichtigen in aanmerking voor rechtsherstel omdat de aanslagen over deze belastingjaren nog niet vaststaan. Voor deze belastingjaren moet de Belastingdienst de aanslagen in lijn met het arrest opleggen.
Komende jaren
In het verlengde van het rechtsherstel zal voor de jaren 2023 en 2024 de wet moeten worden aangepast. De bij het rechtsherstel gemaakte keuze voor een forfaitaire variant wordt dan omgezet in wetgeving. Belangrijk verschil ten opzichte van het rechtsherstel is dat de belastingheffing in de jaren 2023 en 2024 hoger zou kunnen uitkomen dan in het huidige box 3-stelsel het geval zou zijn geweest. Er is onderzocht of het mogelijk is per 2023 een vermogensbelasting in te voeren als alternatief voor het aangepaste forfaitaire rendementsstelsel. Automatiseringstechnisch is dat niet haalbaar.
Het kabinet gaat op zoek naar dekking voor de budgettaire derving. Het uitgangspunt hierbij is dat de derving in principe binnen de kabinetsperiode gedekt wordt en daarbij wordt ook gekeken naar het domein vermogen.
Contouren nieuw systeem box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de contouren geschetst van belastingheffing over het werkelijk rendement in box 3. Dat nieuwe stelsel krijgt de vorm van een vermogensaanwasbelasting. In een dergelijk stelsel wordt jaarlijks belasting geheven over de werkelijke opbrengsten en de groei of afname van het vermogen.
Vermogen
Uitgangspunt is dat het nieuwe stelsel geldt voor alle vermogensbestanddelen, die nu in box 3 vallen. Volgens de staatssecretaris is de overgang naar het nieuwe stelsel voor een groot deel van de vermogensbestanddelen mogelijk met ingang van 2025. De gegevens van spaar- en beleggingsproducten worden veelal jaarlijks door financiële instellingen aan de belastingplichtigen verstrekt. Voor onroerende zaken is in het coalitieakkoord afgesproken om de waardeontwikkeling aanvankelijk forfaitair te belasten. Wel moet zo snel mogelijk de overstap worden gemaakt naar belastingheffing op basis van het werkelijke rendement. De reden hiervoor is dat de benodigde gegevens niet of onvoldoende beschikbaar zijn om de waardeontwikkeling te belasten. De WOZ-waarde per 1 januari van het belastingjaar wordt pas na afloop van het belastingjaar vastgesteld. Dat is te laat om de belastbare waardemutatie in het belastingjaar te kunnen vaststellen. Opbrengsten als huur en pacht kunnen wel naar hun werkelijke waarde worden belast.
Kosten
Bij overstap naar belastingheffing over het werkelijke rendement past het om de kosten, die met de werkelijke inkomsten samenhangen, aftrekbaar te laten zijn. Om de administratieve lasten voor belastingplichtigen en de uitvoeringlasten voor de Belastingdienst binnen de perken te houden wordt onderzocht welke kosten wel en welke niet aftrekbaar moeten worden.
Verliesverrekening
Over de mogelijkheid van verliesverrekening in box 3 moet nog worden nagedacht. Het ligt voor de hand om verliesverrekening uitsluitend binnen de box toe te staan. Dit sluit aan bij de huidige regelingen voor verliesverrekening in box 1 en box 2. Wat de termijn voor de verliesverrekening in box 3 moet worden moet nog worden uitgezocht.
Heffingvrij vermogen, tarief en vrijstellingen
In het huidige stelsel wordt een forfaitair rendement berekend over de rendementsgrondslag voor zover deze meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. In het nieuwe stelsel wordt het heffingvrije vermogen vervangen door een heffingvrij inkomen per fiscale partner. De grondslag voor het nieuwe stelsel wordt het totale inkomen in box 3 voor zover dit het heffingvrije inkomen overschrijdt. Hoe hoog het heffingvrije inkomen wordt staat nog niet vast.
Voor de vormgeving van het tarief zijn meerdere opties denkbaar. Het kan een vast of een progressief tarief worden. Welke vorm en hoogte het tarief krijgt is nog niet vastgesteld.
Uitgangspunt bij de overgang naar het nieuwe stelsel is dat de huidige vrijstellingen worden gehandhaafd, tenzij er aanleiding is om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.
Omzetbelasting
Voorstel invoering nultarief btw op zonnepanelen
De levering en de installatie van zonnepanelen is belast met omzetbelasting tegen het algemene tarief van 21%. Particuliere zonnepaneelhouders kunnen de omzetbelasting terugvragen door zich te registreren als ondernemer en aangifte te doen voor de btw. Op grond van een arrest van het Hof van Justitie EU zijn zonnepaneelhouders btw-ondernemer als zij stroom tegen vergoeding aan het energiebedrijf leveren. In de praktijk levert dit voor de zonnepaneelhouders administratieve lasten en voor de Belastingdienst uitvoeringslasten op. Door beleid zijn deze zoveel mogelijk verminderd. Zo kunnen zonnepaneelhouders gebruik maken van de kleineondernemersregeling (KOR) waardoor zij geen aangifte hoeven te doen. Nadeel van deze regeling is dat zij geen aftrek van voorbelasting krijgen als zij later nieuwe zonnepanelen aanschaffen of laten installeren. Dat geldt overigens ook voor iemand die al ondernemer is voor de omzetbelasting en gebruik maakt van de KOR.
Door een wijziging van de btw-richtlijn 2006 is het mogelijk geworden om op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van een woning het nultarief toe te passen. Het kabinet heeft een voorstel tot wijziging van de Wet OB 1968 ter consultatie gepubliceerd. De wijziging betreft de invoering van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen. Door de toepassing van het nultarief drukt er geen btw op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen. Particuliere zonnepaneelhouders hoeven geen btw terug te vragen. Voor de stroomleveringen aan het energiebedrijf kan in de meeste gevallen gebruik worden gemaakt van de KOR zonder aanmeldverplichting door de registratiedrempel voor ondernemers met een jaaromzet tot € 1.800.
Reageren kan tot 20 mei 2022 via https://www.internetconsultatie.nl/zonnepanelen.
Ondernemingsrecht
Handhaving UBO-register voorlopig op risicobasis
De Tweede Kamer heeft de regering in een motie gevraagd om in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie EU over de publieke toegankelijkheid van gegevens in het UBO-register geen boetes of taakstraffen op te leggen en alleen te handhaven bij significante risico’s voor witwassen of andere strafbare activiteiten. Verder wordt de regering gevraagd de uitspraak van het Hof van Justitie EU onverkort op te volgen.
De minister van Financiën merkt in een brief aan de Tweede Kamer op dat het niet voldoen aan de registratieplicht een overtreding is van de Handelsregisterwet en een economisch delict. Vanwege het grote aantal entiteiten, dat niet aan de registratieplicht heeft voldaan, zal de handhaving zoveel mogelijk op risicobasis plaatsvinden. Dat gebeurt in ieder geval tot de uitspraak van het Hof van Justitie EU is gedaan. Steekproefsgewijze handhaving zal pas daarna plaatsvinden.
Autobelastingen
Fijnstoftoeslag voor oude dieselauto waarvan uitstoot niet is geregistreerd
Sinds 1 januari 2020 wordt in de motorrijtuigenbelasting een toeslag geheven voor vervuilende dieselauto’s. De fijnstofuitstoot mag maximaal 5 mg per kilometer bedragen. Als de fijnstofuitstoot hoger is, is de toeslag van toepassing. Wanneer de datum van eerste toelating van een auto ligt vóór 1 september 2009 en de fijnstofuitstoot niet is vermeld in het kentekenregister is de fijnstoftoeslag verschuldigd, tenzij de houder van het kenteken bewijs levert dat de auto minder fijnstof uitstoot dan 5 mg per kilometer.
Aan de eigenaar van een oudere auto met dieselmotor zijn naheffingsaanslagen fijnstoftoeslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd. Van de auto is in het kentekenregister geen fijnstofuitstoot vastgelegd. Er zijn roetwaardemetingen voor de auto uitgevoerd, waarbij roetwaarden van 2,33 en 1,7 zijn vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet het bewijs heeft geleverd dat de auto een fijnstofuitstoot heeft van minder dan 5 mg per kilometer. Uit de resultaten van de roetwaardemetingen en de APK-keuringsbewijzen volgt dit niet.
Hof Den Haag oordeelde in hoger beroep dat voor de auto de fijnstoftoeslag verschuldigd is. De RDW heeft de gegevens in het kentekenregister niet aangepast, omdat uit de door de belanghebbende overgelegde gegevens niet kon worden afgeleid dat de fijnstofuitstoot onder de norm ligt. De uitkomst van de metingen is de absorptiecoëfficiënt. Deze uitkomst zegt niets over het al dan niet voldoen aan de norm. Het hof wees erop dat de norm in de Wet mrb betrekking heeft op fijnstof terwijl de norm van de APK ziet op roet. Fijnstof bestaat uit meer stoffen dan roet.
Reactie plaatsen
Reacties