Nieuwsbrief 3 maart 2022

Inkomstenbelasting

Toelichting werkwijze Belastingdienst ten aanzien van arrest box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een toelichting gegeven aan de Tweede kamer over de wijze waarop de Belastingdienst omgaat met het arrest van de Hoge Raad over de belastingheffing in box 3. Omdat het kabinet pas later dit voorjaar een definitief besluit neemt over de gevolgen van dit arrest, kan met de uitkomst daarvan nog geen rekening gehouden worden bij de aangiftecampagne 2021. In het aangifteprogramma 2021 zijn de gevolgen van het arrest niet verwerkt. De aangifte dient op de gebruikelijke manier te worden gedaan. Bij het vaststellen van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over 2021 zal rekening worden gehouden met het arrest. De Belastingdienst houdt de aangiftes met box 3 apart tot de automatisering is aangepast en een juiste aanslag kan worden opgelegd. De aangiftetermijn 2021 zal niet worden verlengd tot een aangepast aangifteprogramma beschikbaar is.

Ook in de voorlopige aanslag 2022 is nog geen rekening gehouden met de gevolgen van het arrest. De voorlopige aanslag 2022 voor mensen met inkomen in box 3 kan daardoor te hoog zijn. Voor zover dat het geval is, zal dit bij de definitieve aanslag worden hersteld. De Belastingdienst wil een invorderingspauze bieden voor mensen, die de voorlopige aanslag 2022 (deels) niet betalen. Dat betekent dat er geen (dwang)invorderingsmaatregelen zullen worden genomen als de voorlopige aanslag 2022 niet wordt betaald. De invorderingspauze geldt alleen voor mensen met inkomen in box 3.


Lees meer  
 

Toezeggingen box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft in de Tweede Kamer toezeggingen gedaan over de belastingheffing in box 3 naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van december 2021. In een brief gaat hij in op een toezegging over een tegenbewijsregeling en op een toezegging over de belasting op kapitaalinkomen in enkele andere landen.

Tegenbewijsregeling

Vorig jaar is juridisch advies ingewonnen over de mogelijkheid van een tegenbewijsregeling voor belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld. Een tegenbewijsregeling voor een afgebakende groep belastingplichtigen staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel. Op basis van het advies is het vorige kabinet tot de conclusie gekomen dat de invoering van een dergelijke tegenbewijsregeling onwenselijk is. Een tegenbewijsregeling voor alle belastingplichtigen met box 3-vermogen is niet uitvoerbaar voor de Belastingdienst. Dat vraagt om een individuele beoordeling van ruim twee miljoen dossiers.

Internationale vergelijking lasten op kapitaalinkomsten

Onder belastingen op kapitaalinkomsten van huishoudens vallen inkomsten uit vermogen belast in box 1, box 2 en box 3 en een deel van de kansspelbelasting. De categorie belastingen op de omvang van vermogen bestaat uit de overdrachtsbelasting, OZB, verhuurderheffing, bankbelasting, heffing voor het Europese depositogarantiestelsel, de schenk- en erfbelasting en een deel van de motorrijtuigenbelasting. De belastingdruk hiervan laat zich lastig vergelijken tussen landen. Het simpelweg vergelijken van tarieven is geen optie vanwege verschillende inkomensdrempels en grondslagdefinities en afwijkende belastingstelsels.

Het aandeel van de belasting op kapitaalinkomsten van huishoudens in de totale belastingmix in Nederland is lager dan in het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Duitsland. Het aandeel van de belasting op de omvang van vermogen in Nederland is hoger dan in Duitsland en Noorwegen, maar lager dan in het Verenigd Koninkrijk.

Rechtsherstel

De staatssecretaris heeft eerder aangegeven dat het kabinet verschillende opties voor rechtsherstel in kaart brengt. Er is nog niet besloten wat de doelgroep is voor het herstel of wat de vormgeving en wijze van uitvoering wordt van het rechtsherstel. Uiterlijk 1 april komt de staatssecretaris met een richtingennotitie over de hersteloperatie. Daarna volgt een discussie met de Tweede Kamer over de te maken keuzes. Afhankelijk van de gemaakte keuzes kan het rechtsherstel in de uitvoering nader vormgegeven worden.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Huisarts is omzetbelasting verschuldigd over werkzaamheden voor stichting

De Wet op de omzetbelasting kent een vrijstelling voor diensten op het vlak van de gezondheidskundige verzorging van de mens door beoefenaren van een medisch of paramedisch beroep.

De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was of ondersteunende diensten, die een huisarts verrichtte voor een stichting, die zorgplannen opstelt voor de eerstelijns zorg, onder de vrijstelling van omzetbelasting vallen.

Volgens het hof is de stichting ondernemer voor de omzetbelasting. De stichting verricht zelfstandig coördinerende handelingen, waarvoor zij zorgverleners inschakelt. Ook de zorgverleners zijn ondernemer, omdat zij naast de werkzaamheden voor de stichting, zelfstandig aan de patiënt zorghandelingen verrichten. Gelet op de feiten en omstandigheden kunnen de activiteiten van de stichting en de activiteiten van de huisarts niet worden gezien als één samengestelde prestatie.

Voor de toepassing van de medische vrijstelling is geen rechtstreekse rechtsbetrekking tussen de dienstverrichter en de patiënt vereist. Wel is dan vereist dat de verrichte dienst de bescherming van de gezondheid of genezing door middel van diagnose en behandeling tot doel heeft, of een wezenlijk deel is van een procedé dat in zijn geheel beschouwd een therapeutisch doel heeft.

Voor toepassing van de medische vrijstelling volstaat niet dat degene, die diensten tegen vergoeding verricht, is aangewezen als zorginstelling of zorgaanbieder. Het hof is van oordeel dat de activiteiten van de stichting niet een inherent en onafscheidbaar deel vormen van een gezondheidskundige behandeling van een patiënt. De medische vrijstelling is daarom op de diensten van de huisarts voor de stichting niet van toepassing.

De activiteiten van de stichting vallen wel onder de vrijstelling van omzetbelasting voor sociaal-culturele prestaties. Werkzaamheden, die een samenwerkingsverband verricht in het kader van de organisatie van de eerstelijnszorg, vallen onder deze vrijstelling wanneer het samenwerkingsverband een schakel is tussen de zorgverzekeraar en de eerstelijnszorgverleners. De stichting ontving van de zorgverzekeraars één vast bedrag per patiënt per jaar en verdeelde deze bedragen over de betrokken eerstelijnszorgverleners. De werkzaamheden die de huisarts verricht voor de stichting vallen niet onder deze vrijstelling.


Lees meer  
 

Naheffing aftrek voorbelasting bij achteraf onterechte belaste levering

Ondernemers kunnen ervoor kiezen om de levering van een onroerende zaak, die ten minste twee jaar voor die levering voor het eerst in gebruik is genomen, in de heffing van omzetbelasting te betrekken. Voorwaarde is dat de afnemer de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden waarvoor hij een (nagenoeg) volledig recht op aftrek van voorbelasting heeft. Of aan deze voorwaarde wordt voldaan, wordt beoordeeld aan de hand van het gebruik door de afnemer in het boekjaar van de levering en het boekjaar dat daarop volgt. Dat betekent dat pas aan het einde van deze termijn kan worden vastgesteld dat terecht is gekozen voor een belaste levering. Op het tijdstip van levering is deze voorwaardelijk belast. Is niet voldaan aan de voorwaarde, dan wordt deze levering alsnog beschouwd als vrijgesteld. Dat heeft tot gevolg dat de leverancier de toegepaste aftrek van voorbelasting moet herzien.

Volgens de Hoge Raad voorziet de wet er niet in dat de ondernemer de omzetbelasting, die hij als gevolg van een nadien gebleken te hoog toegepaste aftrek niet als verschuldigd op aangifte heeft voldaan, alsnog op aangifte moet voldoen. Dat laat onverlet dat de inspecteur omzetbelasting die op aangifte behoort te worden voldaan en die geheel of gedeeltelijk niet is betaald van de ondernemer kan naheffen. De bevoegdheid tot naheffing geldt ook voor zover voor aftrek in aanmerking komende omzetbelasting na een daartoe strekkend verzoek achteraf ten onrechte is terugbetaald.
De omstandigheid dat de ondernemer ten tijde van de levering en gedurende de referentieperiode ervan is uitgegaan dat de afnemer zou voldoen aan de voorwaarde van belast gebruik, maakt dat niet anders.

Volgens de Hoge Raad is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat deze naheffingsregeling in overeenstemming is met de btw-richtlijn 2006.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

Geen recht op compensatie transitievergoeding volgens rechtbank

Bij de beëindiging van een dienstbetrekking op initiatief van de werkgever moet sinds 1 juli 2015 aan de werknemer een transitievergoeding worden betaald. Volgens een arrest van de Hoge Raad is de werkgever ook een transitievergoeding verschuldigd als een slapend dienstverband wordt beëindigd, ook al gebeurt dat op verzoek van de werknemer. Een dienstverband is slapend als de werknemer langdurig arbeidsongeschikt is en het opzegverbod tijdens ziekte is vervallen. De werkgever heeft in die gevallen recht op compensatie van de transitievergoeding. De compensatie wordt betaald door het UWV.

Over het recht op compensatie in gevallen waarin de wachttijd van 104 weken bij arbeidsongeschiktheid voor 1 juli 2015 is verstreken, maar de arbeidsovereenkomst na die datum is beëindigd, wordt door de rechtbanken verschillend geoordeeld. Volgens de rechtbank Den Haag is in die gevallen aan de voorwaarden voor het recht op compensatie voldaan. De compensatie kan niet hoger zijn dan de betaalde transitievergoeding en bedraagt niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de reguliere termijn van het opzegverbod wegens ziekte. Anders dan het UWV stelt, heeft volgens de rechtbank het feit dat het reguliere opzegverbod wegens ziekte is geëindigd voor 1 juli 2015 niet tot gevolg dat de werkgever geen recht heeft op compensatie.

De rechtbank Overijssel is een andere opvatting toegedaan. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de wetgever ook bij de beëindiging van reeds lang slapende dienstverbanden de compensatieregeling heeft willen toepassen. Dat volgt volgens de rechtbank uit de beperking van de terugwerkende kracht van het recht op compensatie tot 1 juli 2015. De rechtbank meent dat uit het Xella-arrest van de Hoge Raad volgt, dat een werkgever in beginsel alleen gehouden is een slapend dienstverband te beëindigen als hij aanspraak kan maken op compensatie van de transitievergoeding. In de door de rechtbank beoordeelde situaties was dat niet het geval.


Lees meer  
 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.