
Inkomstenbelasting
Van hooischuur naar hoofdpijndossier
Een dga heeft een voormalige hooischuur bij zijn woning verbouwd tot kantoorruimte. Deze ruimte stelt hij vervolgens ter beschikking aan zijn eigen bv. De dga doet geen aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017. De inspecteur stelt de aanslag ambtshalve vast. Dit leidt tot discussie over het resultaat uit overige werkzaamheden. De dga stelt dat het resultaat uit overige werkzaamheden berust op een onjuiste schatting van de inspecteur. Hij betwist daarnaast de toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast, de aanwezigheid van een nieuw feit, interne compensatie en de foutenleer. De inspecteur verdedigt de aanslag met een beroep op deze leerstukken. Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanslag correct is vastgesteld.
Standpunt van de dga
De dga voert aan dat het resultaat uit overige werkzaamheden te hoog is vastgesteld. Daarnaast stelt hij dat de inspecteur geen recht heeft op omkering en verzwaring van de bewijslast. Hij betoogt dat hij na ontvangst van de aanslag alsnog een aangiftebiljet IB/PVV 2017 heeft ingediend en dat dit, samen met het tijdig indienen van een bezwaarschrift, moet gelden als een tijdige aangifte. Verder betwist hij het bestaan van een nieuw feit, dat navordering rechtvaardigt. Ook meent hij dat de inspecteur zich ten onrechte beroept op interne compensatie en de foutenleer.
Standpunt van de inspecteur
De inspecteur stelt dat de dga geen aangifte IB/PVV 2017 heeft ingediend binnen de in de aanmaning daartoe gestelde termijn, waardoor de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Hij verdedigt de aanslag bovendien met een beroep op interne compensatie, waarmee hij beoogt de correcties binnen de aanslag te verschuiven om zo de aanslag in stand te houden. Daarnaast meent de inspecteur dat sprake is van een nieuw feit, dat navordering rechtvaardigt. Tot slot stelt de inspecteur dat de foutenleer terecht is toegepast bij de vaststelling van het resultaat uit overige werkzaamheden.
Oordeel van het hof
Het hof oordeelt dat de dga geen aangifte heeft ingediend binnen de in de aanmaning daartoe gestelde termijn. Alhoewel belanghebbende na ontvangst van de aanslag IB/PVV 2017 alsnog een aangifte heeft ingediend, geldt dat door het overschrijden van alle termijnen die indiening niet kan gelden als het indienen van de vereiste aangifte. De tijdige indiening van het bezwaarschrift doet volgens het hof niet af aan deze conclusie. Het hof stelt tevens vast dat de dga niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag te hoog is. De inspecteur heeft zijn schatting van het inkomen voldoende onderbouwd en deze schatting is redelijk. Bovendien bevestigt het hof dat de inspecteur zich terecht op interne compensatie en de foutenleer beroept. Het hoger beroep is daarom ongegrond verklaard.
Conclusie
Deze zaak benadrukt het belang van een tijdige en juiste aangifte, vooral wanneer sprake is van inkomsten uit overige werkzaamheden. Bij te late indiening kan de Belastingdienst de bewijslast omkeren en een schatting maken, die vaak lastig te betwisten is.
Omzetbelasting
Besluit onderwijsvrijstelling btw geactualiseerd
De omzetbelasting kent een vrijstelling voor het verzorgen van onderwijs. De vrijstelling geldt ook voor nauw met vrijgesteld onderwijs samenhangende leveringen en diensten. In het Besluit onderwijsvrijstelling omzetbelasting van de staatssecretaris van Financiën komen de reikwijdte van de vrijstelling en het beleid op dit gebied aan de orde. De staatssecretaris heeft het besluit geactualiseerd.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
- Als gevolg van een arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2020 wordt het verzorgen van openbaar onderwijs per die datum niet meer aangemerkt als het handelen als overheid.
- Voor de toepassing van de vrijstelling voor het onderwijs door internationale, buitenlandse en ambassadescholen volstaat toezicht door een buitenlandse autoriteit of door een erkende accreditatieorganisatie.
- Het afnemen van examens kan ook vallen onder de onderwijsvrijstelling, mits de ondernemer die de examens afneemt kwalificeert als onderwijsinstelling. De vrijstelling geldt alleen voor examens ter toelating of afsluiting van vrijgesteld onderwijs.
- Elektronisch, op afstand of online verzorgd onderwijs kan worden beschouwd als ‘het overbrengen van kennis en/of vaardigheden door een leerkracht’ mits de mogelijkheid tot interactie tussen docent en leerling aanwezig is.
- Onder voorwaarden is de vrijstelling van toepassing op door externe ondernemers verrichte onderwijsactiviteiten, die deel uitmaken van het curriculum van regulier vrijgesteld onderwijs.
- Gebarentaalonderwijs wordt aangemerkt als een vorm van taalonderwijs.
- Scriptiebegeleiding valt onder voorwaarden onder de vrijstelling. Tekstservice valt niet onder de vrijstelling.
Dekkinngsalternatieven vervallen verlaagd tarief op cultuur etc.
De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer een aantal alternatieven gegeven voor het vervallen van het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport per 1 januari 2026. De Tweede Kamer wil deze tariefverhoging niet. De staatssecretaris wijst erop dat de maatregel doorgaat als er geen draagvlak is voor een alternatieve dekking. Het overgangsrecht treedt dan per 1 juli in werking.
De alternatieven, die de staatssecretaris noemt, zijn het afschaffen van het verlaagde tarief voor andere posten, een verhoging van het lage of het normale tarief, en een combinatie daarvan.
De staatssecretaris merkt op, dat de verlaagde btw-tarieven over het algemeen negatief zijn geëvalueerd en dat afschaffen een vereenvoudiging inhoudt. Een verhoging van het lage btw-tarief maakt de dagelijkse boodschappen duurder. Door een verhoging van het lage tarief komen de tarieven dichter bij elkaar te liggen. De stap naar een uniform btw-tarief, met een uitzondering voor voedingsmiddelen, is volgens de staatssecretaris te groot om in één keer te maken. Voor andere categorieën dan voedingsmiddelen, restaurantdiensten en genees- en hulpmiddelen zou tijdelijk een middentarief moeten gelden. Vanwege de vereiste aanpassingen in de automatisering is het op zijn vroegst vanaf 2027 mogelijk om een extra btw-tarief in te voeren.
Levering perceel grond met monumentale theekoepel
De levering van een bestaande onroerende zaak is vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting, tenzij de levering een bouwterrein betreft. Als de levering één perceel betreft, dat een gebouw omvat en onbebouwde grond, moet worden beoordeeld of dat perceel als geheel een gebouw met het erbij behorende terrein vormt. De vraag is of het onbebouwde gedeelte van het perceel naar maatschappelijke opvattingen behoort bij dan wel dienstbaar is aan het gebouw op dat perceel.
Als dat niet het geval is, moet worden beoordeeld of het perceel als geheel moet worden aangemerkt als onbebouwde grond. Dat doet zich voor als het gebouw ten opzichte van het onbebouwde gedeelte van het perceel verwaarloosbaar is.
Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat een perceel grond met daarop een monumentale theekoepel, een pad, een fietsenstalling en een verharding voor parkeren in zijn geheel kwalificeert als onbebouwde grond. Het hof baseert dat oordeel op verhoudingsgewijs zeer geringe oppervlakte van de totale bebouwing en de ondergeschikte aard van de bebouwing. Het perceel had een oppervlakte van 2.350 m2. De fietsenstalling, het pad en de parkeerplaats en de theekoepel besloegen circa 66 m2. Op 270 m2 van het perceel mocht bebouwing worden gerealiseerd. De levering van dit perceel is belast met omzetbelasting.
Omdat het perceel in zijn geheel als bouwterrein kwalificeert, heeft het hof het subsidiaire standpunt dat slechts 270 m2 als bouwterrein zou moeten worden aangemerkt, afgewezen.
Vennootschapsbelasting
Excessieve rente op aandeelhoudersleningen doorbreekt fbi-status
Een bv betwist haar uitsluiting van het fbi-regime en stelt dat de rente op aandeelhoudersleningen zakelijk is. De inspecteur bestrijdt dit standpunt. Daarnaast meent de inspecteur dat de rente van 10% op de aandeelhoudersleningen onzakelijk hoog is. De centrale vragen die de rechter moet beantwoorden, zijn: voldoet de bv aan de fbi-vereisten? Zo niet, is de rente op de aandeelhoudersleningen dan fiscaal aftrekbaar?
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank geeft de bv op alle punten gelijk en oordeelt dat zij voldoet aan de fbi-vereisten. Een onzakelijk hoge rente betekent niet per definitie dat geen sprake is van normaal vermogensbeheer. Daarnaast verwijt de rechtbank de inspecteur dat hij de wettelijke financieringstoets verkeerd heeft toegepast. Kortlopende schulden die niet zijn aangegaan voor de financiering van vastgoed moeten buiten beschouwing blijven. Omdat de rechtbank oordeelt dat het fbi-regime van toepassing is, komt zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zakelijkheid van de rente.
Oordeel van het gerechtshof
Het hof oordeelt anders en stelt dat de bv in geen enkel jaar recht had op het fbi-regime. In 2014-2016 was de statutaire doelomschrijving te ruim. Hoewel dit in 2016 werd aangepast, voldeed de bv in 2017 alsnog niet aan de overige fbi-voorwaarden. Nu het fbi-regime niet van toepassing is, beoordeelt het hof alsnog de zakelijkheid van de rente op de aandeelhoudersleningen. Het hof acht aannemelijk dat onder de overeengekomen leningsvoorwaarden geen externe financiering verkregen zou kunnen worden, of hooguit tegen een winstdelende rente. Er is dus sprake van een onzakelijke lening. Met toepassing van de borgstellingsanalogie stelt het hof de zakelijke rente uiteindelijk vast op 2,43%.
Conclusie
Onzakelijke renteafspraken met aandeelhouders kunnen leiden tot een hogere belastingheffing en het verlies van fiscale voordelen. Dit arrest illustreert dat de fiscale gevolgen aanzienlijk kunnen zijn als een vastgoedbelegging niet voldoet aan de fbi-vereisten. Een gedegen fiscale en juridische structurering van vastgoedbeleggingen is dan ook essentieel. De statuten en feitelijke activiteiten moeten naadloos aansluiten op het beoogde fiscale regime.
Bezwaarschriften belastingrente Vpb aangewezen als massaal bezwaar
De staatssecretaris van Financiën merkt de bezwaarschriften tegen de belastingrente voor de vennootschapsbelasting en de bronbelasting, de solidariteitsbijdrage, de minimumbelasting en het winstaandeel, die vanaf respectievelijk 1 oktober 2020, 1 januari 2022, 1 januari 2024 en 1 januari 2025 in rekening is gebracht, aan als massaal bezwaar. Dit betekent dat deze bezwaarschriften collectief worden behandeld om een efficiënte en eenduidige afhandeling te waarborgen.
De aanleiding voor dit besluit is de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 7 november 2024, waarin werd geoordeeld dat het hogere belastingrentepercentage van 8% voor de vennootschapsbelasting onverbindend is. De Belastingdienst heeft naar aanleiding van deze uitspraak een groot aantal bezwaarschriften ontvangen.
De massaalbezwaarprocedure houdt in dat de wettelijke termijn voor het beslissen op de bezwaarschriften wordt opgeschort. Om een antwoord te krijgen op die rechtsvragen zal de Belastingdienst één of meer (proef)procedures selecteren. De uitkomst van deze procedures zal gelden voor alle bezwaren die onder de massaalbezwaarprocedure vallen. De staatssecretaris benadrukt dat de aanwijzing alleen geldt voor bezwaren die dezelfde rechtsvragen betreffen als in de aanwijzing geformuleerd. Bezwaren die ook betrekking hebben op de onderliggende belastingaanslag zullen gesplitst worden.
Voor de beantwoording van de rechtsvragen is van belang wat de Hoge Raad zal beslissen in de lopende cassatieprocedure. Deze procedure ziet strikt genomen op belastingrente die in rekening is gebracht over de periode 1 juli 2022 tot en met 26 augustus 2023. Afhankelijk van de uitkomst kan het nodig zijn om een tweede proefprocedure te starten voor de periode na 1 januari 2024, wanneer de systematiek voor het bepalen van het belastingrentepercentage is gewijzigd.
Sociale verzekeringen
Verder uitstel bedrag ineens
Bij de Eerste Kamer is het wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens in behandeling. De minister van SZW heeft de nota naar aanleiding van het verslag naar de Kamer gestuurd. In de nota gaat de minister in op vragen en opmerkingen van de verschillende fracties in de Eerste Kamer.
Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen hebben deelnemers in een pensioenregeling de keuze om hetzij op de pensioeningangsdatum hetzij in februari van het jaar na het jaar waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, een deel van het pensioenkapitaal ineens te laten uitkeren. Het wetsvoorstel beperkt de doelgroep, die de betaling van het bedrag ineens kan uitstellen tot deelnemers, van wie de pensioeningangsdatum ligt in de maand waarin zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken of op de eerste dag van de daaropvolgende maand. Deze beperking vermindert de complexiteit en de uitvoeringskosten.
Verder wordt op grond van dit wetsvoorstel bij een keuze voor uitgestelde betaling van het bedrag ineens de periodieke uitkering van ouderdomspensioen op de pensioeningangsdatum verlaagd naar 90%. Op het uitgestelde betalingsmoment is dan geen herberekening van de pensioenaanspraken nodig. Dat verkleint de complexiteit voor uitvoerders.
Het uitgestelde betalingsmoment is in overleg met pensioenuitvoerders aangepast van februari naar januari van het jaar volgend op het jaar waarin de gepensioneerde AOW-gerechtigd wordt.
De regering erkent dat de keuze voor een bedrag ineens financiële gevolgen kan hebben, zowel positief als negatief, en dat het belangrijk is dat deelnemers goed geïnformeerd en begeleid worden bij het maken van deze keuze. Er wordt gewerkt aan een tool die deelnemers kan helpen de gevolgen van hun keuze beter te begrijpen. Daarnaast is er aandacht voor de gevolgen van een bedrag ineens voor inkomensafhankelijke regelingen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag. De regering geeft aan dat pensioenuitvoerders wettelijk verplicht zijn om deelnemers te informeren over de mogelijke gevolgen van hun keuzes en hen te begeleiden bij het maken van een weloverwogen keuze.
De beoogde datum van inwerkingtreding van 1 juli 2025 gaat niet gehaald worden. Pensioenuitvoerders hebben tijd nodig om de keuzemogelijkheid te implementeren. Deelnemers moeten tijdig worden geïnformeerd over de keuzemogelijkheid voor zij met pensioen gaan. De regering onderzoekt of uitstel wenselijk is en zo ja, naar welke datum. Uitstel naar 1 juli 2026 lijkt realistisch.
Subsidies
Tweede Kamer neemt wetsvoorstel Wet banenafspraak aan
De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet banenafspraak aangenomen. Dit wetsvoorstel moet het simpeler en aantrekkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. De banenafspraak houdt in dat werkgevers een bepaald percentage banen aan mensen met een ziekte of handicap moeten geven. Door het wetsvoorstel wordt de uitvoering van de banenafspraak eenvoudiger. Werkgevers behouden het loonkostenvoordeel voor een werknemer uit de doelgroep van de banenafspraak zolang de werknemer in dienst blijft. Nu krijgen werkgevers maximaal drie jaar loonkostenvoordeel. De administratieve lasten worden verlicht omdat werkgevers en werknemers geen verklaring meer hoeven aan te vragen bij het UWV om het loonkostenvoordeel te krijgen. Op termijn komt er één banenafspraak voor zowel overheidswerkgevers als marktbedrijven.
Er zijn twee amendementen op het wetsvoorstel aangenomen. Het ene amendement voert een verplichting in voor de minister van BZK om jaarlijks te rapporteren over het aantal gecreëerde banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij de overheid. Het andere amendement regelt dat voor de opheffing van het verschil tussen overheid en marktwerkgevers een Koninklijk Besluit met voorhang aan beide Kamers nodig is. Daardoor heeft het parlement vier weken de tijd om gehoord te worden.
Ondernemingsrecht
Tweede nota van wijziging voorstel Wijzigingswet beperking toegang UBO-registers
Bij de Tweede Kamer is het voorstel Wijzigingswet beperking toegang UBO-registers in behandeling. Het wetsvoorstel wijzigt de Handelsregisterwet 2007 en de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden. De minister van Financiën heeft de tweede nota van wijziging op dit wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd.
De in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen over toegang op grond van legitiem belang wordt met deze nota van wijziging aangevuld. Om te kunnen vaststellen of sprake is van een legitiem belang, moet onder andere de functie of het beroep van de aanvrager gecontroleerd worden. Partijen kunnen een certificaat ontvangen waarmee eenmalig of voor drie jaar doorlopende toegang wordt verleend. De voor het UBO-register verantwoordelijke entiteit krijgt de bevoegdheid om dit certificaat te verlenen of de toegang te weigeren, op te schorten of in te trekken.
Overige heffingen
Hoofdverblijf niet aannemelijk gemaakt: aanslag forensenbelasting terecht opgelegd
De Gemeentewet biedt gemeenten de mogelijkheid om een forensenbelasting te heffen. Dat is een belasting van natuurlijke personen, die op meer dan 90 dagen van het belastingjaar de beschikking hebben over een gemeubileerde woning, maar niet in de gemeente hun hoofdverblijf hebben. Waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
De gemeente Maastricht kent een forensenbelasting. De heffingsambtenaar heeft een aanslag forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2021 aan de eigenaar van een woning. De eigenaar had ook een woning in België. De woningeigenaar bestreed de aanslag met de stelling dat hij in Maastricht zijn hoofdverblijf had, ondanks dat hij niet daar maar in België stond ingeschreven.
In navolging van de rechtbank oordeelde Hof Den Bosch dat de woningeigenaar onvoldoende heeft onderbouwd dat zijn hoofdverblijf in Maastricht was gelegen. Hij maakte niet duidelijk hoeveel dagen per week hij en zijn partner gemiddeld in het belastingjaar in Maastricht verbleven. In de procedure gebruikte de woningeigenaar zijn adres in België als correspondentieadres. Het beperkte waterverbruik in de gemeente Maastricht over 2021 duidde evenmin op een langdurig verblijf aldaar.
Het hof merkt op dat de beleving van de woningeigenaar over het centrum van zijn persoonlijke activiteiten niet afdoet aan de vastgestelde feiten, die erop wijzen dat de woningeigenaar in 2021 zijn hoofdverblijf in België had. De aanslag forensenbelasting voor 2021 is terecht opgelegd.
Formeel recht
Te laat reageren van de gemeente heeft dwangsom tot gevolg
De rechtbank heeft een duidelijk signaal afgegeven over het belang van tijdige besluitvorming door gemeentelijke instanties. In de kern draaide deze zaak om een huiseigenaar die bezwaar maakte tegen een WOZ-beschikking en OZB-aanslag, waarop de gemeente structureel verzuimde te reageren. De rechtbank oordeelde dat het beroep wegens niet-tijdig beslissen kennelijk gegrond was en legde meerdere dwangsommen op.
Chronologisch verloop
De tijdlijn toont een opvallende nalatigheid: het bezwaar werd ingediend op 27 februari 2023, de wettelijke beslistermijn verstreek op 31 december 2023, waarna de belanghebbende op 22 januari 2024 een ingebrekestelling stuurde. Na het uitblijven van een reactie ook hierop, stelde de belanghebbende op 25 juni 2024 beroep in bij de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft drie krachtige sancties opgelegd aan de gemeente. Ten eerste werd een reeds verbeurde dwangsom van € 1.442 vastgesteld voor het niet tijdig beslissen. Ten tweede kreeg de gemeente een termijn van twee weken om alsnog te beslissen, met een nieuwe dwangsom van € 50 per dag bij overschrijding, met een maximum van € 7.500. Ten derde werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten (€ 113,38) en het griffierecht (€ 51).
Conclusie
De gemeente, vertegenwoordigd door de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, heeft zich in deze zaak buitengewoon passief opgesteld. Niet alleen werd de wettelijke beslistermijn overschreden, maar ook werd niet gereageerd op de ingebrekestelling en latere verzoeken van de rechtbank. Dit structurele gebrek aan respons heeft de positie van de gemeente in deze zaak onherstelbaar verzwakt.
De uitspraak van de rechtbank bevestigt dat bestuursorganen niet ongestraft kunnen talmen met het nemen van beslissingen. Door het opleggen van zowel een verbeurde als een voorwaardelijke dwangsom, plus een veroordeling in de proceskosten, maakt de rechtbank glashelder dat tijdige besluitvorming een fundamenteel recht is van de burger dat krachtig wordt beschermd.
Dwangsom
De wet beschermt tegen ambtelijke traagheid. Als de overheid niet op tijd beslist, ontstaat recht op een dwangsom. Deze gaat automatisch lopen als twee weken na de ingebrekestelling nog steeds geen besluit is genomen. Vanaf dat moment is het ook mogelijk om een besluit af te dwingen via de rechter door direct beroep in te stellen. Het is niet nodig om eerst bezwaar te maken. Verklaart de rechtbank het beroep gegrond, dan moet de overheidsinstelling binnen twee weken alsnog beslissen. Deze aanpak geldt voor alle overheidsorganen, inclusief de Belastingdienst.
Reactie plaatsen
Reacties