Nieuwsbrief 3 januari 2025

Loonbelasting

Aandachtspunten 2025 loonheffingen

Gebruikelijk loon

Op werknemers met een aanmerkelijk belang (meestal de dga en diens partner) in de vennootschap waarvoor zij werken is de gebruikelijkloonregeling van toepassing. Op grond van deze regeling dient het loon van een dergelijke werknemer in 2025 ten minste € 56.000 te bedragen. Dit bedrag is niet gewijzigd ten opzichte van 2024

Inkomensgrenzen 30%-regeling

Voor werknemers met een specifieke deskundigheid, die uit het buitenland zijn aangeworven, kan op verzoek de 30%-regeling worden toegepast. Het loon van de werknemer dient in 2025 ten minste € 46.660 te bedragen. Voor een werknemer met een specifieke deskundigheid, die nog geen 30 jaar is, geldt een lager bedrag van € 35.468 per jaar.

Met ingang van 2024 is de 30%-regeling voor nieuwe gevallen beperkt tot het norminkomen van de Wet normering topinkomens. Dat bedraagt € 246.000.

Werkkostenregeling

Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers. De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt 2% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Voor het meerdere van de loonsom boven € 400.000 bedraagt de vrije ruimte 1,18%.

Waarde van maaltijden en huisvesting
Voor door de werkgever verstrekte maaltijden dient een bijtelling per maaltijd plaats te vinden van € 3,95. Dit geldt zowel voor ontbijt, lunch als voor diner. Voor door de werkgever verstrekte huisvesting of inwoning dient een bijtelling plaats te vinden van € 6,80 per dag.

Thuiswerken
Aan werknemers, die thuiswerken, kan een vrijgestelde vergoeding van € 2,40 per thuisgewerkte dag worden gegeven.

Reiskosten
Voor zakelijke reizen met gebruik van eigen vervoer van de werknemer kan een vrijgestelde vergoeding worden gegeven van maximaal € 0,23 per kilometer.

Handhaven op schijnzelfstandigheid

Per 1 januari 2025 kan de Belastingdienst weer volledig handhaven op schijnzelfstandigheid. Opdrachtgevers, die opdrachtnemers inhuren voor werk dat zij niet als zelfstandige uitvoeren, kunnen dan met terugwerkende kracht tot 1 januari 2025 correcties opgelegd krijgen. Boetes worden over 2025 niet opgelegd. Over de periode vóór 1 januari 2025 kan de Belastingdienst alleen correcties opleggen bij kwaadwillendheid of als een eerder door de Belastingdienst gegeven aanwijzing niet is opgevolgd.


Lees meer  
 

Ondernemingswinst

 

Milieulijst 2025 vastgesteld

De staatssecretaris van I en W heeft de Milieulijst 2025 vastgesteld. De Milieulijst omvat de bedrijfsmiddelen, die bij investering in 2025 in aanmerking komen voor de Vamil (willekeurige afschrijving milieu-investeringen) en de MIA (investeringsaftrek milieu-investeringen 2009). De Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. De RVO heeft per 1 januari 2025 de behandeling van de bezwaar- en beroepsprocedure van de MIA en de Vamil overgenomen van de Belastingdienst.


Lees meer  
 

Energielijst 2025

De minister van Klimaat en Groene Groei heeft de Energielijst 2025 vastgesteld. Deze lijst bevat de bedrijfsmiddelen, die bij investering in 2025 in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA). De lijst bevat geen bedrijfsmiddelen waarvan de terugverdientijd beduidend korter is dan vijf jaar. Bedrijven en instellingen zijn verplicht om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Deze verplichte maatregelen worden niet via de EIA gesubsidieerd.

Voor investeringen in zonnepanelen voor elektriciteitsopwekking is niet langer verplicht dat deze aangesloten zijn op een kleinverbruikersaansluiting (maximaal 3 x 80 ampère). Investeerders met een zon-PV-installatie achter een grootverbruikersaansluiting, die geen aanspraak kunnen maken op de SDE++, komen onder voorwaarden in aanmerking voor de EIA.

In 2025 is een budget van € 431 miljoen beschikbaar voor de EIA. Het budget voor 2026 is vastgesteld op € 460 miljoen.

In de energielijst 2025 zijn de omschrijvingen van enkele bedrijfsmiddelen aangescherpt om beter aan te sluiten bij marktontwikkelingen. Zo zijn de SCOP-eisen voor warmtepompen in de gebouwde omgeving verhoogd, en is de omschrijving ‘warmtepomp proces’ uitgebreid met een extra temperatuurstap, waardoor ook warmtepompen voor hogere temperaturen in aanmerking komen.

Het verdienmodel voor technieken die bijdragen aan netbalancering wordt steeds aantrekkelijker. Bij sommige technologieën is de terugverdientijd inmiddels minder dan vijf jaar. Om deze reden zijn de omschrijvingen voor 'intelligent lokaal energienetwerk' (smart grid) en netbalancering door actieve sturing van installaties uit de regeling verwijderd.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Au pair geen fiscaal partner

De Kennisgroep inkomstenbelasting niet-winst van de Belastingdienst heeft een standpunt gepubliceerd over de aanwezigheid van fiscaal partnerschap met een au pair. In de casus is de belastingplichtige gescheiden en woont hij samen met zijn minderjarige kinderen en een au pair uit het buitenland. De au pair verblijft in de woning van de belastingplichtige. Allen staan ingeschreven op hetzelfde adres in de basisregistratie personen (BRP). De belastingplichtige heeft een verzoek ingediend om niet als fiscaal partner van de au pair te worden aangemerkt.

De conclusie is dat er geen sprake is van fiscaal partnerschap. De au-pairovereenkomst kan worden gezien als een schriftelijke huurovereenkomst, omdat de au pair in ruil voor kost en inwoning en zakgeld lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht. Dit voldoet aan de definitie van een huurovereenkomst volgens het civiele recht. Bovendien wordt de woonruimte op zakelijke gronden ter beschikking gesteld aan de au pair.

De Kennisgroep gaat hiermee in tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden Nederland, die oordeelde dat een au-pairovereenkomst niet kan worden aangemerkt als huurovereenkomst. Er is volgens de Kennisgroep geen aanleiding om het begrip huurovereenkomst dusdanig strikt uit te leggen. In de inkomstenbelasting is geen fiscale definitie opgenomen van het begrip huurovereenkomst. Daarom kan er aansluiting worden gezocht bij het civiele recht.


Lees meer  
 

Nadere invulling van begrip "werkelijk rendement"

De Hoge Raad heeft kort voor het einde van 2024 enkele arresten gewezen over de samenstelling van het werkelijk behaalde rendement in box 3. Een van de arresten betreft de vraag hoe moet worden omgegaan met een tweede woning, die niet wordt verhuurd en in het kalenderjaar niet is verkocht. Hof Den Haag heeft voor deze woning geen inkomen in aanmerking genomen omdat in de optiek van het hof de ongerealiseerde waardeverandering van een tweede woning niet tot het werkelijke rendement behoort.

Niet-gerealiseerde waardeveranderingen

Onder verwijzing naar zijn arrest van 6 juni 2024 herhaalt de Hoge Raad dat positieve en negatieve waardeveranderingen van vermogensbestanddelen in box 3 tot het werkelijke rendement behoren. Dat geldt ook als die waardeveranderingen nog niet zijn gerealiseerd. Voor vermogensbestanddelen, die het gehele jaar tot het vermogen van de belastingplichtige behoren, geldt als uitgangspunt dat het gaat om het verschil tussen de waarde aan het begin en aan het einde van het jaar. Voor een woning betekent dit het verschil tussen de WOZ-waarde voor het volgende kalenderjaar en de WOZ-waarde voor het kalenderjaar.

Als de tweede woning in de loop van het jaar wordt gekocht of verkocht, dient de wijziging van de WOZ-waarde tijdsevenredig te worden toegerekend aan de periode in dat jaar waarin de woning behoorde tot het vermogen in box 3 van de betrokkene. Een verschil tussen de koop- of verkoopprijs en de WOZ-waarde van een tweede woning beïnvloedt wel de waarde van het totale vermogen in box 3, maar behoort niet tot het werkelijke rendement in box 3.

Investeringen in tweede woning

Met het oog op de rechtszekerheid en de rechtseenheid gaat de Hoge Raad ten overvloede in op de invloed van nadere investeringen in een tweede woning. De waardestijging van de woning als gevolg van een nadere investering vormt geen rendement. Een mogelijke waardeverandering, die het gevolg is van kosten van onderhoud van de onroerende zaak behoort wel tot het werkelijke rendement, aldus de Hoge Raad. Voor het onderscheid tussen kosten van onderhoud en nadere investeringen in een onroerende zaak verwijst de Hoge Raad naar de rechtspraak over kosten van onderhoud van een monumentenpand. Kosten van onderhoud betreffen werkzaamheden om de zaak in bruikbare staat te herstellen of te houden. Wanneer verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing betreffen, moeten de kosten daarvan worden gesplitst in onderhoud en verbetering, tenzij de verbouwing zo ingrijpend is dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. In dat geval is van onderhoud geen sprake.

Geen voordeel wegens eigen gebruik

De Hoge Raad houdt bij de vaststelling van het werkelijke rendement geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik van de tweede woning. Dat voordeel behoort wel tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3, maar om de omvang daarvan vast te kunnen stellen moet de wetgever keuzes maken.


Lees meer  
 

Ongerealiseerde waardeverandering van een natuurterrein

De Hoge Raad heeft in een procedure over de Wet rechtsherstel box 3 een arrest gewezen over de berekening van de ongerealiseerde waardeverandering van een natuurterrein. Voor natuurterreinen geldt een vrijstelling in box 3. Deze vrijstelling is echter beperkt tot terreinen, die geen landbouwgrond zijn. Het feitelijke gebruik van een natuurterrein is bepalend voor toepassing van de vrijstelling.

De procedure betreft een door het Rijk onteigende polder, die in 2014 de bestemming “natuur” heeft gekregen. Een groot deel van de polder bestond uit cultuurgrond in agrarisch gebruik. In het kader van de onteigening is aan de voormalige eigenaar een schadeloosstelling toegekend. De Belastingdienst heeft bij de aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2016 de polder gewaardeerd volgens de normwaarden voor landbouwgronden. Voor het jaar 2017 is Belastingdienst voor de waarde van de polder uitgegaan van de ontvangen schadeloosstelling.

Volgens Hof Den Bosch had voor het jaar 2017 uitgegaan moeten worden van het werkelijk behaalde rendement op het vermogen in box 3. Omdat de waardemutatie van de polder in het jaar 2017 onduidelijk was, kon volgens het hof geen rekening worden gehouden met ongerealiseerde vermogensmutaties in dat jaar. De inspecteur is uitgegaan van een voordeel vanwege het eigen gebruik van in de polder gelegen woningen en terreinen. Dat voordeel heeft de inspecteur forfaitair bepaald. Het hof heeft geen rekening gehouden met een voordeel vanwege eigen gebruik.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Dat hof moet onderzoeken of het werkelijke rendement van de belanghebbende in box 3 in 2017 lager was dan het in aanmerking genomen forfaitaire rendement. Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de omvang van het werkelijke rendement op de belanghebbende rusten.


Lees meer  
 

Tarieven, heffingskortingen en bedragen inkomstenbelasting 2025

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2025 als volgt.

tariefschijf  inkomen op jaarbasis            belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd  idem,     AOW-leeftijd en ouder

 1                           €             0 tot € 38.441                                                   35,82%                                                                                                                         17,92%

 2                           € 38.441 tot € 76.817                                                  37,48%                                                                                                                         37,48%

 3                           € 76.817 of meer                                                              49,5%                                                                                                                           49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 2 van € 40.502.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2025 bedraagt de AOW-leeftijd 67 jaar.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.068 en wordt boven een inkomen van € 28.406 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,337% van het meerdere inkomen. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.536 en bedraagt de afbouw 3,17%. Vanaf een inkomen van € 76.817 is de algemene heffingskorting nihil.

Met ingang van 2025 is de algemene heffingskorting afhankelijk van het inkomen in de boxen 1, 2 en  3 samen.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.599 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.802. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 43.071. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 39.957. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,257%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 129.078.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting start op nihil bij een arbeidsinkomen van € 6.145 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.986 bij een inkomen van € 32.224 of hoger.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 909.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 2.035 tot een inkomen van € 45.308. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 58.875. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 531.

Tarief box 2

Sinds 2024 kent box 2 een progressief tarief.

Inkomen in box 2

van tot                                                             tarief

 € 0                      € 67.804                           24,5%

 € 67.804                                                        31,0%

Tarief box 3

Het tarief voor de belastingheffing over de inkomsten uit sparen en beleggen bedraagt voor 2025 36%.

Forfaitaire rendementen box 3

Sinds 1 januari 2023 bestaan er drie categorieën vermogensbestanddelen met elk een eigen forfaitair rendementspercentage. De definitieve forfaits voor banktegoeden en schulden voor 2024 worden in het eerste kwartaal van 2025 vastgesteld. Voor het opleggen van voorlopige aanslagen wordt gebruik gemaakt van voorlopige forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden. Voor banktegoeden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar op deposito’s met een opzegtermijn van maximaal drie maanden. Voor 2025 bedraagt dit 1,03%. Voor schulden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken. Voor 2025 bedraagt dit 2,47%. Voor de categorie overige bezittingen is het definitieve rendement voor 2025 vastgesteld op 6,04%.

Ondernemers

De zelfstandigenaftrek bedraagt in 2025 € 2.470. Dit was in 2024 nog € 3.750.

De mkb-winstaftrek voor ondernemers is verlaagd van 13,31% naar 12,7% van de winst.


Lees meer  
 

Bijstellingregeling directe belastingen 2025

De staatssecretarissen van Financiën hebben de Bijstellingsregeling directe belastingen 2025 gepubliceerd. De regeling geeft uitvoering aan de indexeringsvoorschriften van de Wet IB 2001, de Wet LB 1964, de Wet Vpb 1969, de Successiewet 1956, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965, de Belastingplannen 2024 en 2025 en de Wet IB BES.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

 

Conclusie AG over uitleg 'in wezen nieuwbouw'

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of een ingrijpende verbouwing van een kantoorpand kan worden aangemerkt als 'in wezen nieuwbouw' voor de toepassing van de samenloopvrijstelling van overdrachtsbelasting en omzetbelasting. De belanghebbende, die aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon heeft gekocht, stelt dat de verbouwing van het pand zo ingrijpend is geweest dat het als nieuwbouw moet worden beschouwd, waardoor de verkrijging vrijgesteld zou zijn van overdrachtsbelasting.

De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat het pand, ondanks de aanzienlijke investeringen en verbeterde verhuurmogelijkheden, constructief niet ingrijpend was gewijzigd. De fundering en het bouwskelet zijn grotendeels intact gebleven, waardoor geen nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan. Hof Amsterdam bevestigde dit oordeel en baseerde zich op eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat alleen significante wijzigingen in de bouwkundige constructie kunnen leiden tot de conclusie dat een verbouwing zo ingrijpend is dat in wezen nieuwbouw is ontstaan.

In cassatie herhaalt de belanghebbende haar standpunt, verwijzend naar recente rechtspraak van het Hof van Justitie EU, met name de arresten Kozuba en Promo 54. Volgens de belanghebbende volgt uit deze arresten dat de Nederlandse invulling van het begrip 'vervaardiging' te strikt is en dat ook minder ingrijpende verbouwingen als nieuwbouw kunnen worden aangemerkt.

De AG wijst erop dat de arresten Kozuba en Promo 54 niet specifiek betrekking hebben op de vraag die in deze zaak voorligt. De AG ziet geen reden voor de Hoge Raad om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen. Naar zijn mening blijft de Nederlandse invulling van 'in wezen nieuwbouw' binnen de kaders van het EU-recht.

De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.


Lees meer  
 

Goedkeurend besluit kleineondernemersregeling

In Nederland gevestigde ondernemers kunnen per 1 januari 2025 de kleineondernemersregeling (KOR) toepassen in andere lidstaten van de EU. Een ondernemer dient de inspecteur hiervan in kennis te stellen. Daarbij moet de ondernemer omzetgegevens van het kalenderjaar verstrekken. Vervolgens moet een ondernemer ieder kalenderkwartaal een overzicht van leveringen van goederen en verrichte diensten in Nederland en in andere lidstaten aanleveren. Als een deel van de informatie, die in de eerste kwartaalrapportage moet worden verstrekt, al in de voorafgaande kennisgeving is verstrekt, hoeft dat niet nogmaals te gebeuren.


Lees meer  
 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.