Nieuwsbrief 16 november 2024

Belastingplan

 

Antwoorden minister SZW op vragen Belastingplan 2025

De minister van SZW heeft vragen beantwoord die zijn gesteld tijdens het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2025.

Wetsvoorstel wijziging van de Wet op het kindgebonden budget

De bedragen van het kindgebonden budget worden verhoogd ter bestrijding van kinderarmoede. Bij het stijgen van het inkomen worden de bedragen van het kindgebonden budget afgebouwd. In 2028 wordt het afbouwpercentage verhoogd met 1,75 procentpunt. Hierdoor zal de marginale druk toenemen voor huishoudens met een inkomen op het afbouwtraject en voor huishoudens die door de steilere afbouw geen recht meer hebben op kindgebonden budget.

Aftrekposten in de inkomstenbelasting werken door naar de hoogte van toeslagen, aangezien het inkomen door aftrekposten daalt. Dat is het gevolg van het draagkrachtprincipe, dat zowel voor de inkomstenbelasting als voor het recht op toeslagen geldt. Iets doen aan de doorwerking van aftrekposten op het toetsingsinkomen voor toeslagen is een fundamentele wijziging omdat wordt afgestapt van het draagkrachtprincipe. De minister erkent dat dit voordelen kan hebben, zoals een eenvoudiger stelsel. Bij de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel zal dit punt worden betrokken. 
Een extra knikpunt in de regeling van het kindgebonden budget kan ervoor zorgen dat de regeling beter gericht is op gezinnen, die deze toeslag nodig hebben. De minister wijst erop dat een extra knikpunt leidt tot een toename van de complexiteit van de regeling. Het kabinet streeft juist naar vereenvoudiging.

Afbouw algemene heffingskorting

Het afbouwpunt van de algemene heffingskorting in de loon- en inkomstenbelasting is gekoppeld aan het referentiemaandloon van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Dit referentiemaandloon is gebaseerd op een 36-urige werkweek. Iemand, die 40 uur per week werkt en het minimumloon ontvangt, heeft een hoger jaarinkomen en wordt geconfronteerd met afbouw van de algemene heffingskorting. Met de indexatie van het minimumloon per 1 juli van een kalenderjaar wordt geen rekening gehouden. Dat zou kunnen door het afbouwpunt voor de heffingskorting iets hoger te leggen. De minister wijst naar andere koppelingen aan de hoogte van het minimumloon. Die zijn op een vergelijkbare manier vormgegeven.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

 

Paardenaccommodatie als onderdeel van de eigen woning?

In hoger beroep bij het hof was de vraag of de hypotheekschuld voor de paardenaccommodatie van de belanghebbende onderdeel is van de eigenwoningschuld. Dat zou tot gevolg hebben dat de rente over dat deel van de schuld aftrekbaar is. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid van de woning vormt, waardoor de daarop betrekking hebbende rente aftrekbaar is. De Wet IB 2001 geeft geen definitie van wat een aanhorigheid is. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat een bouwwerk een aanhorigheid bij de woning vormt als het:

  1. behoort bij de woning;
  2. daarbij in gebruik is; en
  3. daaraan dienstbaar is.

De inspecteur betwist dat de accommodatie een aanhorigheid bij de woning is en stelde hoger beroep in.

Feiten en achtergrond

De belanghebbende in deze procedure bezit een woning met een paardenaccommodatie. Die accommodatie is gebouwd op drie percelen en bestaat uit stallen, een binnen- en buitenbak en een appartement voor de dochter van de belanghebbende. De belanghebbende heeft de financiering van de bouw van deze accommodatie als eigenwoningschuld aangemerkt en de rente over de financiering in aftrek gebracht.

Standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende is van mening dat de paardenaccommodatie een aanhorigheid bij de eigen woning vormt en daarom onder de eigenwoningregeling valt. De accommodatie bevindt zich direct achter de woning, is bereikbaar via de tuin en wordt hobbymatig gebruikt door de echtgenote en de dochter van de belanghebbende. Dit maakt de paardenaccommodatie naar zijn mening dienstbaar aan de woning. De belanghebbende heeft daarom de rente van de hypotheekschuld, die op de accommodatie betrekking heeft, als eigenwoningrente in aftrek gebracht.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur betoogt dat de paardenaccommodatie geen aanhorigheid van de woning is, zodat de eigenwoningregeling daar niet op van toepassing is. De accommodatie is volgens de inspecteur een zelfstandig bouwwerk, dat functioneert als manege en niet dienstbaar is aan de woning. De inspecteur wijst op de opzet en omvang van de accommodatie, de zelfstandige voorzieningen en het feit dat het complex bedrijfsmatig gebruikt zou kunnen worden. Daarom accepteert de inspecteur de renteaftrek niet.

Oordeel van het hof

Het hof bevestigt het standpunt van de inspecteur en oordeelt dat de accommodatie, hoewel deze hobbymatig wordt gebruikt, door de opzet en omvang daarvan een zelfstandig functionerend bouwwerk is, onafhankelijk van de woning. De accommodatie beschikt over een binnenbak, een buitenbak, 13 stallen, een eigen oprit en parkeerplaatsen. Dit maakt het mogelijk om de accommodatie bedrijfsmatig te gebruiken. Het feit dat de belanghebbende het complex hobbymatig gebruikt, doet hier niet aan af. De accommodatie vormt geen aanhorigheid bij de woning. De inspecteur heeft de renteaftrek terecht gecorrigeerd.

Conclusie

Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.

Advies

Dit arrest onderstreept het belang van een objectieve beoordeling van aanhorigheden en de zelfstandigheid van bijgebouwen. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie en maakt u in privé gebruik van omvangrijke bijgebouwen, dan is het verstandig om duidelijkheid te krijgen over de fiscale status en mogelijke beperkingen in renteaftrek. Neem daartoe contact met ons op.


Lees meer  
 

Werkelijk rendement box 3 negatief door verlies op cryptovaluta

Hof Amsterdam heeft een uitspraak van de rechtbank over de belastingheffing in box 3 vernietigd. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de belanghebbende aannemelijk heeft weten te maken dat het totale werkelijke rendement op haar bezittingen over het jaar 2018 negatief was. Dat bleek uit de overgelegde overzichten van de waarde van de beleggingen in cryptovaluta en de door de belanghebbende gegeven toelichting daarop. Het hof heeft het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil.


Lees meer  
 

Sociale verzekeringen

 

Premie 2025 pensioenregeling payrollkrachten

In het Besluit allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt een adequate pensioenregeling voor payrollkrachten voorgeschreven. Een payrollwerkgever kan op twee manieren aan dit voorschrift voldoen. Hij kan zijn payrollwerknemers onderbrengen bij de pensioenregeling van de opdrachtgever waar de payrollkrachten werkzaam zijn of een eigen adequate pensioenregeling aanbieden. Deze eigen adequate pensioenregeling moet aan enkele voorwaarden voldoen. Eén van deze voorwaarden is dat de collectieve werkgeverspremie ten minste gelijk is aan een normpremie, die wordt gebaseerd op de gemiddelde werkgeverspremie voor het basispensioen bij alle Nederlandse pensioenfondsen. Deze premie wordt jaarlijks geactualiseerd. Voor 2025 wordt een collectieve werkgeverspremie voorgeschreven van 15% van de pensioengrondslag.


Lees meer  
 

Evaluatie automatische overdracht kleine pensioenen

Met ingang van 1 januari 2019 heeft een pensioenuitvoerder het recht om kleine pensioenen zonder instemming over te dragen aan de pensioenuitvoerder waar de ex-deelnemer inmiddels pensioen opbouwt. Een klein pensioen geeft recht op een uitkering die minder dan € 592,51 bruto per jaar (2024) bedraagt. Doel van dit recht op waardeoverdracht is dat meer kleine pensioenen de pensioenbestemming bereiken. Een tweede doel is een beperking van de uitvoeringskosten voor pensioenuitvoerders.

Kleine pensioenen, die voor 1 januari 2018 premievrij zijn geworden, vallen niet onder de reikwijdte van deze wet. Voor deze kleine aanspraken geldt dat de destijds bestaande regels voor tussentijdse afkoop zijn blijven bestaan. Wel konden deze kleine pensioenen tot eind 2023 tijdens een eenmalige actie voor overdracht worden aangeboden.

In de Wet waardeoverdracht klein pensioen is toegezegd om drie jaar na de inwerkingtreding een evaluatie uit te voeren. In 2023 is nog een aanvulling op deze wet in werking getreden. De evaluatie is uitgesteld tot na de inwerkingtreding van de aanvulling, maar heeft inmiddels plaatsgevonden. Uit de evaluatie volgt dat de Wet Waardeoverdracht kleine pensioenen doelmatig en doeltreffend is.

Volgens de onderzoekers draagt het herhalen van de overdrachtsmogelijkheid voor pensioenen van voor 2018 bij aan het vergroten van de doeltreffendheid en doelmatigheid. De minister van SZW wil bezien of het mogelijk is om het onderscheid van kleine pensioenen ontstaan vóór en ná 2018 op te heffen. Om dat te realiseren moet de wet worden gewijzigd.


Lees meer  
 

Subsidies

 

Verlenging SLIM-regeling

De minister van SZW heeft de Regeling tot verlenging en wijziging van de SLIM-regeling ter kennisneming aangeboden aan de Tweede Kamer. De regeling heet voluit Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector. De SLIM-regeling wordt voortgezet tot 1 januari 2030.

Andere administratieve vormgeving

Ter verlaging van de administratieve lasten voor ondernemers worden verleende subsidies van minder dan € 25.000 ambtshalve vastgesteld. Er hoeft geen verzoek tot vaststelling meer te worden ingediend. Ook hoeft er geen evaluatieverslag te worden gemaakt. Het bijhouden van een administratie is voor subsidies tot € 25.000 niet langer vereist. Voor subsidies aan individuele mkb-ondernemingen geldt dat de helft van het subsidiebedrag als voorschot wordt verstrekt. Ook bij subsidieaanvragen van samenwerkingsverbanden kan op het moment van subsidieverlening een voorschot worden verleend.

Ander subsidiepercentage

Het subsidiepercentage voor kleine mkb-ondernemingen gaat omlaag naar 60 en is daarmee gelijk voor alle ondernemingen.

Aanpassing subsidiabele activiteiten

Twee activiteiten komen niet langer voor SLIM-subsidie in aanmerking. De eerste betreft praktijkleerplaatsen ten behoeve van een beroepsopleiding bij een erkend leerbedrijf. Hiervoor kan een beroep gedaan worden op de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. Deze regeling wordt verlengd tot en met 2031. De tweede betreft het vervallen van het aparte hoofdstuk voor grootbedrijven uit de sector landbouw, horeca en recreatie. Uit de monitoring van de SLIM-regeling is gebleken dat deze mogelijkheid niet veel benut is.

Activiteiten zijn niet subsidiabel wanneer zij alleen ten goede komen aan de bestuurders van een onderneming of aan degene, die de onderneming drijft.

Bij subsidies van € 125.000 of meer moet de aanvrager een financieel verslag voegen met een controleverklaring van een accountant. Ook de kosten van het opstellen van deze verklaring komen voortaan in aanmerking voor vergoeding op grond van de SLIM-regeling.


Lees meer  
 

Overige heffingen

 

Toelaatbaarheid tweede aanslag afvalstoffenheffing

In een zaak tussen het college van B en W van de gemeente Sint-Michielsgestel en een inwoner van de gemeente (de belanghebbende) stond de toelaatbaarheid van een tweede aanslag voor de afvalstoffenheffing centraal. De rechtsvraag is of de gemeente de afvalstoffenheffing en rioolheffing op verschillende grondslagen mag heffen, waarbij zowel vaste als variabele delen per periode in rekening worden gebracht.

De kern van het geschil

De belanghebbende is van mening dat de gemeente in strijd met de gemeentelijke verordening en de Wet milieubeheer handelt door de afvalstoffenheffing en de rioolheffing op te splitsen in een vast en een variabel deel, elk met een eigen grondslag. Volgens de belanghebbende is dit niet toegestaan, omdat de wetgeving voorschrijft dat een belasting binnen één heffing op een enkele, consistente grondslag gebaseerd moet zijn. Met andere woorden: een belasting zou niet tegelijk een vaste en een variabele component mogen bevatten, omdat dit in strijd is met de eis van uniformiteit binnen dezelfde heffing.

De gemeente stelt daarentegen dat het wel is toegestaan om de afvalstoffenheffing en rioolheffing op te splitsen in een vast en variabel deel, elk met een eigen grondslag en deze gezamenlijk op één aanslagbiljet te vermelden. Volgens de gemeente is deze werkwijze niet in strijd met de gemeentelijke verordening of de Wet milieubeheer, aangezien de wet ruimte biedt om binnen één belastingsoort verschillende grondslagen te hanteren, mits dit duidelijk is vastgelegd. De gemeente beroept zich op eerdere jurisprudentie, waarin de Hoge Raad heeft toegestaan dat voor eenzelfde belastbaar feit meerdere aanslagen mogelijk zijn als deze gebaseerd zijn op verschillende grondslagen. De gemeente is bovendien van mening dat de Gemeentewet voldoende ruimte biedt om variabele en vaste componenten van een heffing samen te voegen op één aanslagbiljet, zelfs wanneer deze componenten betrekking hebben op verschillende tijdvakken of tijdstippen.

Oordeel van het hof

Het hof oordeelde dat de inwoner deels gelijk heeft. Het hof vond dat de gemeentelijke verordening niet duidelijk aangeeft of het om een heffing per tijdvak of per tijdstip gaat. Daardoor zou de gemeente onterecht zowel een vaste als een variabele heffing hebben opgelegd. Het variabele deel van de aanslag is volgens het hof onverbindend.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt echter anders. Volgens de Hoge Raad kan een heffing wel degelijk uit meerdere grondslagen bestaan, mits dit duidelijk is vastgelegd. Het feit dat de afvalstoffenheffing deels afhankelijk is van het aantal keren dat de container geleegd wordt (tijdstipheffing) en deels uit een vast bedrag (tijdvakheffing) bestaat, is toegestaan. De Hoge Raad verwijst hierbij naar eerdere jurisprudentie, waarin is bepaald dat een heffing op verschillende grondslagen mag worden opgelegd, zolang dit duidelijk genoeg wordt gecommuniceerd aan de belastingplichtige.
De Hoge Raad overweegt dat de Gemeentewet geen specifieke eisen stelt aan het combineren van heffingen op één aanslagbiljet, zoals het hof heeft aangenomen. De afvalstoffenheffing en rioolheffing kunnen dus samen op één biljet worden vermeld, zelfs als deze gebaseerd zijn op verschillende periodes of grondslagen.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Kostenopslag naheffing parkeerbelasting is geen straf

Recent heeft de rechtbank aan de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld over de kostenopslag bij naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De rechtbank wil weten of deze kostenopslag moet worden gezien als een 'criminal charge' (strafvervolging) in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en of de belastingrechter de verwijtbaarheid en proportionaliteit kan toetsen.

Achtergrond 

In de zaak ging het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 70,21, waarvan € 3,71 betrekking had op de parkeerbelasting en € 66,50 op de kostenopslag. De rechtbank vroeg zich af of deze kostenopslag, zoals in 1995 door de Hoge Raad werd bepaald, nog steeds als administratieve last kan worden gezien of dat deze nu als strafvervolging moet gelden. Ook wil de rechtbank weten of de belastingrechter de opslag op basis van de omstandigheden van het geval zou kunnen matigen.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad bevestigt wederom dat de kostenopslag géén strafvervolging vormt, maar een administratieve last is om de kosten van de naheffingsaanslag te dekken. Hierdoor heeft de belastingrechter geen ruimte om de opslag te beoordelen op verwijtbaarheid of proportionaliteit. De opslag behoudt hiermee zijn administratieve karakter en wordt niet gezien als een 'criminal charge'.

Uitzonderingen op de kostenopslag

Wel noemt de Hoge Raad drie uitzonderlijke situaties, waarin een kostenopslag onterecht zou zijn:
•    wanneer de belastingplichtige geen redelijke kans heeft gehad om te betalen;
•    als er geen redelijke termijn was voor betaling;
•    bij acute noodsituaties waarin betaling redelijkerwijs onmogelijk was.

Wat als de kostenopslag als strafvervolging zou gelden?

Indien de kostenopslag wél als straf (‘criminal charge’) wordt gezien, zou de belastingplichtige extra rechten hebben tijdens een proces. Denk aan het recht op een eerlijk proces, het recht op rechtsbijstand en een beoordeling van de opslag op redelijkheid. De rechter zou dan in individuele gevallen de kostenopslag kunnen verlagen of zelfs doorhalen. Voor gemeenten zou dit betekenen dat zij hun beleid moeten aanpassen, mogelijk met lagere kostenopslagen of meer uitzonderingen op de naheffingen.

Conclusie

Dit arrest van de Hoge Raad biedt duidelijkheid: de kostenopslag blijft een administratieve last. Individueel maatwerk is slechts mogelijk in uitzonderlijke situaties. Het systeem van vast kostenverhaal blijft daarmee grotendeels in stand.


Lees meer  

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.