Nieuwsbrief 5 juli 2024

Loonbelasting

 

Wijzigingen in de Wet tegemoetkomingen loondomein

De wijzigingen in de Wet tegemoetkomingen loondomein treden grotendeels per 1 januari 2025 in werking. Per die datum vervalt het lage-inkomensvoordeel en worden de bedragen van het loonkostenvoordeel oudere werknemer verlaagd. Verder wijzigt per 1 januari 2025 het loonkostenvoordeel herplaatsen arbeidsgehandicapte werknemer en treedt het overgangsrecht voor verschillende onderdelen in werking.

De afschaffing van het loonkostenvoordeel oudere werknemer treedt per 1 januari 2026 in werking.


Lees meer  
 

Inkomstenbelasting

Werkelijk behaald rendement box 3 niet nihil door stijging WOZ-waarde

Bij de behandeling van een bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2020 heeft de inspecteur berekend dat het voordeel uit sparen en beleggen op basis van de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan op grond van de forfaitaire regeling van de Wet IB 2001. Dat betekent dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel van toepassing is. De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest geoordeeld dat bij degene, die door het forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan het werkelijke rendement, een schending optreedt van het recht op ongestoord genot van eigendom.

Bij de behandeling van het beroep tegen de uitspraak op het bezwaarschrift overweegt de rechtbank dat het werkelijke rendement niet alleen de voordelen, die worden getrokken uit vermogensbestanddelen in box 3 omvat, maar ook de waardeveranderingen van zulke vermogensbestanddelen. Daartoe behoort ook de ongerealiseerde waardestijging van de onroerende zaak van de belanghebbende in de procedure. De rechtbank volgt de stelling van de belanghebbende, dat in 2020 met de onroerende zaak een rendement van nihil is behaald, niet. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist door te wijzen op de stijging van de WOZ waarde.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.


Lees meer  
 

Omzetbelasting

Onderzoek naar verlaagd btw-tarief reparatie huishoudelijke apparatuur

Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën onderzocht wat de mogelijkheden zijn om het verlaagde btw-tarief toe te passen op meer reparatiediensten. Sinds de inwerkingtreding van de btw-tarievenrichtlijn in 2022 mogen lidstaten een verlaagd tarief toepassen op de reparatie van huishoudapparaten. Van deze mogelijkheid maakt Nederland momenteel geen gebruik.

Uit een recent uitgevoerde evaluatie blijkt dat het verlaagde btw-tarief deels doeltreffend is, maar over het algemeen niet doelmatig is om de beoogde doelen te bereiken. Een reden daarvoor is dat ondernemers niet verplicht zijn om een btw-verlaging door te berekenen in hun prijzen.

Het uitgangspunt voor nieuwe fiscale regelingen is dat eerst moet worden bezien of overheidsingrijpen wenselijk is en zo ja, of een fiscale subsidie het meest geschikte instrument is. Hierbij spelen de doelmatig- en doeltreffendheid van een beoogde maatregel een rol. De staatssecretaris geeft aan dat elke nieuwe fiscale regeling of uitbreiding daarvan haaks staat op het streven naar vereenvoudiging van fiscale wetgeving. Daarom ligt het in de rede de reparatie van huishoudelijke apparaten via andere maatregelen te stimuleren dan via een verlaagd btw-tarief.

De staatssecretaris wijst er op dat de btw-richtlijn geen definitie omvat van het begrip 'huishoudapparaten'. Dat betekent dat er een eenduidige, juridisch houdbare en uitvoerbare definitie moet komen om rechtsonzekerheid te voorkomen. Vanwege de ontbrekende afbakening kan op dit moment geen inschatting gemaakt worden van het budgettaire effect van een uitbreiding van het verlaagde btw tarief op reparatiediensten.


Lees meer  
 

Schadeverzekeraar probeert onder verlegde btw uit te komen

Een schadeverzekeraar biedt onder meer autoverzekeringen aan, die binnen de EU de wettelijke aansprakelijkheid bij deelname aan het verkeer dekken. Deze verzekeringen zijn in Nederland vrijgesteld van btw. Bij schade binnen de EU ontvangt de verzekeraar voor de schadeafhandeling een factuur met verlegde btw. Aangezien de verzekeraar vrijgestelde diensten verricht, kan zij deze btw niet verrekenen. Om de btw-druk te verzachten probeert de verzekeraar onder de heffing van verlegde btw uit te komen. Welk geitenpaadje de verzekeraar heeft bedacht, leest u in dit artikel.

Casus

De verzekeraar is wettelijk verplicht om in andere lidstaten van de EU een schaderegelaar aan te stellen. Wanneer met een motorvoertuig, dat bij de verzekeraar is verzekerd, schade wordt veroorzaakt in een andere lidstaat, wikkelt de schaderegelaar de schade af. De verzekeraar ontvangt van de schaderegelaar een factuur met verlegde btw. De verzekeraar heeft deze btw aangegeven en afgedragen, waarna de verzekeraar tegen de afdracht van btw een bezwaarschrift heeft ingediend. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Voor de rechtbank was in geschil of de factuur van de schaderegelaar onder de vrijstelling van btw voor schadeverzekeringen valt. Indien dat het geval is, bespaart de verzekeraar 21% btw op elke schade binnen de EU. De rechtbank heeft de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd.

  1. Vormen de schadeafwikkeling, die de schaderegelaar binnen de EU voor de verzekeraar uitvoert, en de verzekering één ondeelbare dienst? De rechtbank wil weten of het mogelijk is een dienst, die door een ondernemer aan zijn afnemer wordt verricht, met een dienst, die de afnemer als ondernemer aan een andere afnemer verricht, voor de heffing van omzetbelasting als één dienst aan te merken.
  2. Zo nee, is de schadeafwikkeling aan te merken als een bijkomende prestatie bij de verzekering als hoofdprestatie, die het fiscale lot van de hoofdprestatie volgt en dus is vrijgesteld?

Oordeel Hoge Raad

Op grond van de Btw-richtlijn moet elke prestatie in beginsel op zichzelf worden beoordeeld. Eenieder die, ongeacht de plaats en het resultaat daarvan, zelfstandig een economische dienst verricht, is belastingplichtig voor de btw. De Hoge Raad oordeelt dat de functionaliteit en de uitvoerbaarheid van de btw in gevaar komen wanneer prestaties, die verschillende ondernemers aan verschillende afnemers verrichten, als één ondeelbare economische prestatie zouden worden aangemerkt. De verzekeraar vist derhalve achter het net en zal de btw over de schadeafhandeling binnen de EU moeten blijven afdragen.


Lees meer  
 

Vennootschapsbelasting

 

Geen belastingplicht voor Immobilien-Sondervermögen in Nederland

Een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen investeert wereldwijd in onroerende zaken. In 1997 heeft dit beleggingsfonds voor het eerst in Nederland geïnvesteerd in Nederlandse onroerende zaken. Volgens de inspecteur is het fonds in Nederland buitenlands belastingplichtig. Daarom heeft hij aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd voor de jaren 1997 tot en met 2010. Het fonds gaat in bezwaar en beroep. Uiteindelijk belandt de zaak bij de Hoge Raad. De centrale vraag is of een Immobilien-Sondervermögen, dat in Nederland investeert in onroerende zaken, belastingplichtig is in Nederland.

Achtergrond

Een Immobilien-Sondervermögen is in Duitsland vrijgesteld van de Körperschaftsteuer en de Gewerbesteuer. Een dergelijk fonds is naar Duits recht een afgescheiden vermogen zonder rechtspersoonlijkheid. In Duitsland vindt de heffing over inkomsten uit de door het fonds gehouden onroerende zaken niet plaats op het niveau van het Sondervermögen, maar op het niveau van de deelnemers in dat fonds. Of het fonds de inkomsten daadwerkelijk uitkeert, is voor de heffing niet van belang. De inkomsten worden belast bij de fondsdeelnemers. Echter, uitkeringen gerelateerd aan vastgoedinkomsten waarover het heffingsrecht op grond van door Duitsland gesloten verdragen ter voorkoming van dubbele belasting is toegewezen aan het land waar de onroerende zaken zich bevinden, worden niet in de Duitse belastingheffing betrokken. De vastgoedinkomsten uit Nederland worden dus niet in Duitsland belast.

Geschil voor het hof

Voor het hof was in geschil of belanghebbende op grond van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) belastingplichtig is in Nederland. Het fonds betoogde dat dit niet het geval is.

Oordeel van het hof

Het hof verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020 en oordeelde dat het fonds belastingplichtig is in Nederland. Volgens het hof is sprake van een doelvermogen zoals genoemd in de Wet Vpb. Naar het oordeel van het hof is alleen dan geen sprake van een doelvermogen als bewijzen van deelgerechtigdheid zijn uitgegeven en het vermogen toebehoort aan de houders van deze bewijzen. Dan is van een afgescheiden vermogen geen sprake. Die situatie doet zich volgens het hof niet voor bij dit fonds.

Oordeel van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt echter anders. Volgens de Hoge Raad zijn niet in Nederland gevestigde doelvermogens, die Nederlands inkomen genieten, buitenlands belastingplichtig voor de Vpb. Een doelvermogen is een voor een bepaald doel afgezonderd vermogen, dat geen rechtspersoonlijkheid heeft en dat niet aan een (rechts)persoon toebehoort. Een dergelijk vermogen is een zelfstandige fiscale entiteit.

De Hoge Raad stelt dat een fonds niet als doelvermogen kan worden aangemerkt als het bewijzen van deelgerechtigdheid heeft uitgegeven, die de houders ervan aanspraak geven op een aandeel in het vermogen van het fonds. Een dergelijke aanspraak bestaat zodra eenheden zoals participaties of bewijzen van deelgerechtigdheid zijn gecreëerd en aan meerdere (rechts)personen zijn uitgegeven waarin de mate van gerechtigdheid in het gemeenschappelijke fonds wordt uitgedrukt. Dit geldt ook bij mede-eigendom van het vermogen van het fonds of bij economisch eigendom. Het fonds heeft participatiebewijzen uitgegeven, waarmee de fondsdeelnemers aanspraak kunnen maken op het fondsvermogen. Dat heeft tot gevolg dat het Sondervermögen geen doelvermogen is en niet belastingplichtig is in Nederland.

Conclusie

De Hoge Raad concludeert dat het Immobilien-Sondervermögen fonds niet belastingplichtig is in Nederland, omdat het niet voldoet aan de definitie van een doelvermogen van de Wet Vpb. Dit arrest verduidelijkt de belastingplicht van buitenlandse investeringsfondsen, die in Nederlandse onroerende zaken investeren.


Lees meer  
 

Autobelastingen

 

Auto met 556 km op de teller is nieuw voor bpm

De Belastingdienst heeft voor de heffing van bpm een in het buitenland gekochte auto aangemerkt als nieuw. De kilometerstand van de auto is door de RDW bij de keuring van de auto vastgesteld op 556 kilometer. De eigenaar heeft de auto in de aangifte bpm aangemerkt als gebruikt.

De rechtbank overwoog dat onder een nieuwe auto in de zin van de Wet bpm moet worden verstaan een auto, die na de vervaardiging niet of nauwelijks is gebruikt. De rechtbank heeft het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader voor de bepaling van de staat van een auto toegepast. Vanwege de lage kilometerstand en het ontbreken van gebruikssporen heeft de rechtbank de auto als nieuw aangemerkt.

De eigenaar herhaalt in hoger beroep zijn stelling dat het toetsingskader van de Hoge Raad in strijd is met het Unierecht. Hof Den Haag heeft dit standpunt afgewezen. De omstandigheid dat de auto niet als gebruikt kan worden aangemerkt, houdt in dat een vermindering van bpm niet aan de orde is. Dit oordeel houdt niet in dat het Unierecht is geschonden. Een soortgelijke auto op de binnenlandse markt komt bij registratie in het Nederlandse kentekenregister ook niet in aanmerking voor een vermindering van bpm.

Het hof ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU.


Lees meer  
 

Formeel recht

 

Kamerbrief beleidsopties belasting- en invorderingsrente

De staatssecretarissen van Financiën zijn de toezegging om voor de zomer van 2024 een integrale beleidsvisie voor het vaststellen van de rentepercentages voor belasting- en invorderingsrente op te stellen nagekomen. In een brief aan de Tweede Kamer schetsen zij verschillende beleidsopties, zonder een keuze te maken voor aanpassing van de bestaande systematiek.

Sinds 1 januari 2024 gelden de volgende rentepercentages:

  • belastingrente voor andere belastingen dan de vennootschapsbelasting 7,5%;
  • idem voor vennootschapsbelasting 10%;
  • rente voor toeslagen 4%;
  • invorderingsrente 4%.

De percentages voor de rente voor toeslagen en de invorderingsrente zijn vast. De belastingrente is gebaseerd op de ECB-rente met een opslag.

Voor de belastingrente schetsen de bewindslieden vier beleidsopties. Twee opties zijn gebaseerd op de ECB-depositorente met een beperkte opslag. Bij de tweede optie geldt een hogere opslag voor de Vpb. Optie 3 gaat uit van de wettelijke rente voor niet-handelstransacties, conform het oorspronkelijke systeem van de belastingrente. Optie 4 behelst een gelijk rentepercentage voor alle belastingen, dat zodanig wordt gekozen dat de keuze budgetneutraal is. Dit leidt tot een verlaging van de belastingrente voor de Vpb, maar een verhoging van de belastingrente voor andere belastingen.

Voor de toeslagen worden drie beleidsopties voorgesteld. De eerste is aansluiting bij de systematiek van de belastingrente. De tweede is een systematiek, die uitgaat van compensatie van de potentiële financieringskosten van de burger of de staat. De derde optie is het afschaffen van de rente voor toeslagen.

Met betrekking tot de invorderingsrente zijn vooral opties verkend voor het rentepercentage. De eerste beleidsoptie is aansluiten bij de rente op staatsobligaties. De invorderingsrente sluit in dat geval aan op de financieringskosten van de staat. De tweede beleidsoptie is aansluiten bij het percentage voor de belastingrente voor belastingen.
 


Lees meer  
 

Inzage in fiscaal dossier niet voor 1 januari 2026

Bij de behandeling van het Belastingplan 2024 is een amendement aangenomen dat belastingplichtigen het recht geeft op inzage in het eigen dossier. Dit amendement wijzigt de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer op 7 februari 2024 geïnformeerd over de praktische aanpak van de uitwerking van het recht op inzage van het eigen fiscale dossier met ingang van 31 december 2025. In dat kader is een verkenning uitgevoerd naar wat het geven van inzage aan burgers en bedrijven in hun dossiers precies inhoudt en welke informatiebehoefte belastingplichtigen hebben. Daaruit blijkt dat het realiseren van het inzagerecht een complex traject is. De verwachting is dat dit niet voor 1 januari 2026 te realiseren is. Wel kunnen op korte termijn al belangrijke stappen worden gezet. De uitkomsten van de verkenning worden betrokken bij de uitwerking en implementatie van het inzagerecht in het fiscaal dossier.


Lees meer  
 

Hoge Raad komt met nieuwe uitleg van gering financieel belang voor vergoeding immateriële schade

Een persoon probeerde een vergoeding voor immateriële schade te verkrijgen door te stellen dat de invorderingsrente te laag was vastgesteld. Uiteindelijk belandde de zaak bij de Hoge Raad, die een nieuwe aanpak introduceerde om procedures omwille van dergelijke schadevergoedingen te beperken.

Casus

De persoon had recht op € 1,20 aan invorderingsrente na een verlaging van de aanslag waterschapslasten, maar vond dat dit € 2,00 moest zijn. Hij ging in bezwaar en beroep. Vanwege drukte bij de rechterlijke macht duurde de procedure langer dan twee jaar, wat aanleiding is voor een mogelijke toekenning van een vergoeding voor immateriële schade. Deze schadevergoeding is vastgesteld op € 500 per half jaar waarmee de redelijke termijn van behandeling van twee jaar is overschreden. 

Oordeel rechtbank en hof

De rechtbank en het hof erkenden de termijnoverschrijding, maar kenden geen schadevergoeding toe vanwege het geringe financiële belang van € 0,80. De zaak werd vervolgens voorgelegd aan de Hoge Raad.

Huidige uitleg

De Hoge Raad heeft tot nu toe geoordeeld dat bij een zeer gering financieel belang geen sprake is van spanning en frustratie, waardoor geen immateriële schadevergoeding nodig is. Volgens de Hoge Raad kan bij een financieel belang van minder dan € 15 worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.

Nieuwe uitleg

De Hoge Raad heeft nu geoordeeld dat bij een financieel belang van minder dan € 1.000 geen immateriële schadevergoeding wordt toegekend, mits de termijnoverschrijding niet meer dan twaalf maanden bedraagt. Als bij een financieel belang van minder dan € 1.000 de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden wordt overschreden, dan beslist de belastingrechter op een verzoek om vergoeding van immateriële schade naar bevind van zaken. Het staat de belastingrechter ook dan vrij om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De nieuwe aanpak is bedoeld om onnodige procedures te vermijden en de efficiëntie van de belastingrechter te verbeteren. Hierdoor wordt voorkomen dat procedures worden gestart enkel om een schadevergoeding te verkrijgen bij een gering financieel belang. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij een zeer gering financieel belang geen sprake is van spanning en frustratie, waardoor geen immateriële schadevergoeding nodig is. In dit arrest verduidelijkt de Hoge Raad wat onder financieel belang wordt verstaan.

Praktische implicaties

Deze nieuwe aanpak van de Hoge Raad zal naar verwachting leiden tot een afname van het aantal procedures om immateriële schadevergoeding bij geringe financiële belangen. Hierdoor wordt de belastingrechter ontlast en wordt de efficiëntie van de rechtspraak verbeterd, terwijl belastingplichtigen duidelijkheid krijgen over wanneer zij wel of geen recht hebben op immateriële schadevergoeding.


Lees meer  

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.