Inkomstenbelasting
Niet-verhuurde woning in box 3
Een inwoner van Zweden is eigenaar van een woning in Nederland. De woning is puur voor eigen gebruik en wordt niet verhuurd. De opbrengst van de woning is nihil. De inspecteur is van mening dat voor de belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting niet moet worden uitgegaan van de werkelijke opbrengst, maar van het forfaitaire rendement volgens de Wet rechtsherstel box 3. Via een bezwaarschrift, dat door de inspecteur ongegrond is verklaard, komt de zaak voor bij de rechtbank. Hoe zit het nu? Als een woning niet aan een derde wordt verhuurd, is dan het forfaitair berekende voordeel uit sparen en beleggen in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Standpunt belanghebbende
De belanghebbende, die in Nederland geen ander vermogen heeft dan de woning, stelt onder verwijzing naar het Kerstarrest van de Hoge Raad dat de forfaitaire berekeningswijze van box 3 in strijd is met artikel 1 EVRM. Volgens de belanghebbende moet de heffing in box 3 gebaseerd worden op het werkelijk behaalde rendement, aangezien dit lager is dan het forfaitaire rendement. Dat werkelijk behaalde rendement bedraagt volgens de belanghebbende nul, omdat de woning alleen voor eigen gebruik wordt aangehouden.
Standpunt inspecteur
De inspecteur is van mening dat uit het Kerstarrest niet volgt dat een voordeel in box 3 niet forfaitair mag worden berekend. Naar zijn mening moet in deze forfaitaire benadering ook de ongerealiseerde vermogensaanwas in de heffing van box 3 worden betrokken.
Oordeel rechtbank
In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing onder omstandigheden tot gevolg kan hebben dat een belastingplichtige belasting moet betalen over een hoger rendement dan door hem feitelijk is behaald. Het forfaitaire stelsel is dan in strijd met artikel 1 EVRM. Omdat de belanghebbende geen rendement heeft behaald, is er volgens de rechtbank door de forfaitaire berekening geen sprake van rechtsherstel. Daarom verleent de rechtbank zelf rechtsherstel.
Compensatie moet aansluiten bij werkelijk rendement
Hof Den Bosch heeft in 2023 geoordeeld dat op rechtsherstel gerichte compensatie moet aansluiten bij het werkelijke rendement en dat niet meer kan worden belast dan het feitelijk genoten rendement uit rente, dividend, huur, royalty’s en andere direct gerealiseerde vermogensopbrengsten. Dit geldt als de wet geen compensatie biedt zoals in dit geval. Met ongerealiseerde vermogenswinsten hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat men van lucht moeilijk de rekeningen kan betalen. De rechtbank sluit aan bij dit oordeel van het hof.
Wat betekent dit voor u?
Als u een woning bezit, die u niet verhuurt, bevestigt deze zaak dat u niet belast zou moeten worden op basis van een forfaitair rendement maar op basis van uw werkelijk behaalde resultaat. Bevindt u zich in een vergelijkbare situatie? Neem dan contact met ons op om uw opties te bespreken.
Niet gerealiseerde koersverliezen blijven buiten beschouwing bij compensatie box 3
De belastingheffing in box 3 leidt voor mensen, die worden geconfronteerd met een heffing naar een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan het werkelijk behaalde rendement, tot een inbreuk op het recht op ongestoord genot van zijn eigendom. In het Kerstarrest heeft de Hoge Raad aanleiding gezien om belanghebbenden in voorkomende gevallen adequate rechtsbescherming te bieden tegen de geconstateerde schending van hun fundamentele rechten. Deze rechtsbescherming vergt een op rechtsherstel gerichte compensatie, waarvan de rechter de omvang in het algemeen slechts naar redelijkheid zal kunnen vaststellen. De Wet rechtsherstel box 3 blijkt dezelfde fundamentele onjuistheid te bevatten.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in navolging van Hof Den Bosch geoordeeld dat alleen het werkelijk behaalde directe rendement in de belastingheffing moet worden betrokken. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende in 2018 een werkelijk rendement van € 110.027 heeft gerealiseerd. De Belastingdienst had aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een voordeel uit sparen en beleggen van € 203.252. Op basis van het Besluit rechtsherstel box 3 is de aanslag ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 188.400.
De rechtbank heeft het standpunt van de belanghebbende, dat ook rekening gehouden moet worden met ongerealiseerde waardeveranderingen in zijn beleggingen, afgewezen. Dat is in overeenstemming met de uitspraak van Hof Den Bosch uit maart 2023. Het hof heeft in die uitspraak overwogen dat ongerealiseerde vermogenswinsten niet passen binnen de term werkelijk behaald rendement, die de Hoge Raad in het Kerstarrest heeft gebruikt.
Omzetbelasting
Onzorgvuldigheid kost fiscaal vertegenwoordiger vergunning
Een Nederlandse ondernemer, die actief is als fiscaal adviseur en dienstverlening voor Chinese bedrijven, is zijn vergunning als fiscaal vertegenwoordiger kwijtgeraakt vanwege betrokkenheid bij een omvangrijke btw-fraude. De ondernemer verzorgde de invoeraangiften in Nederland en organiseerde het daaropvolgende vervoer naar andere EU-lidstaten. De Belastingdienst stelde vast dat hierbij voor ongeveer € 12 miljoen aan btw niet is afgedragen. Dit leidde tot het intrekken van de vergunning.
Aanleiding en beschuldigingen
De Belastingdienst trok de vergunning van de ondernemer in na aanwijzingen dat de Chinese ondernemingen, die hij vertegenwoordigde, betrokken waren bij omvangrijke btw-fraude. De ondernemer zou willens en wetens hebben meegewerkt aan praktijken, waarbij Chinese handelaren goederen in Nederland invoerden en vervolgens transporteerden naar andere EU-lidstaten zonder de btw af te dragen. Bij deze transacties werd veelal een Brits btw-nummer gebruikt, terwijl de goederen feitelijk nooit naar het Verenigd Koninkrijk vervoerd werden. De Nederlandse ondernemer was daarvan op de hoogte, aangezien hij het vervoer van de goederen naar andere lidstaten van de EU verzorgde en de opgaven deed van intracommunautaire transacties naar het Verenigd Koninkrijk.
Juridische procedure
Na de intrekking van zijn vergunning ging de ondernemer in bezwaar. Dit werd door de inspecteur ongegrond verklaard, waarna de ondernemer zijn zaak voorlegde aan de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de ondernemer niet adequaat heeft gehandeld door er niet voor te zorgen dat de door hem opgegeven intracommunautaire leveringen (ICL) gevolgd werden door de vereiste intracommunautaire verwervingen (ICV). Dit nalaten was volgens de rechtbank een bewuste actie om goederen buiten het zicht van de Belastingdienst te houden. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit voldoende grond op voor het intrekken van de vergunning.
Standpunt ondernemer
In hoger beroep stelde de ondernemer dat hij zorgvuldig had gehandeld en betwistte hij het bewijs van betrokkenheid bij btw-fraude. Hij voerde aan dat er geen concrete aanwijzingen waren dat in andere EU-lidstaten geen btw was afgedragen.
Uitspraak hof
Het hof bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en lichtte toe dat de handelswijze van de ondernemer leidde tot grootschalige fictieve leveringen op Britse btw-nummers, terwijl de ondernemer wist dat de goederen niet naar het Verenigd Koninkrijk werden vervoerd. Deze bewuste misleiding en het niet afdragen van € 12 miljoen aan btw was voor het hof voldoende reden om de intrekking van de vergunning te rechtvaardigen.
Conclusie
Deze zaak onderstreept de strenge aanpak van de Nederlandse Belastingdienst bij het tegengaan van btw-fraude binnen de EU. Het hof heeft met zijn uitspraak een duidelijk signaal afgegeven over de verantwoordelijkheden van fiscale vertegenwoordigers om de regels na te leven en de noodzaak van transparantie in internationale handelstransacties. De consequenties voor de ondernemer benadrukken het belang van een zorgvuldige en regelconforme bedrijfsvoering binnen het fiscale domein.
Arbeidsrecht
Onbekwaamheid werknemer geen dringende reden voor ontslag op staande voet
Ontslag op staande voet is een uiterste maatregel en moet daarom aan strenge voorwaarden voldoen. Het ontslag moet berusten op een dringende reden, waardoor van de werkgever niet kan worden gevraagd de dienstbetrekking te laten voortduren. Het ontslag moet onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer onder vermelding van de dringende reden, die de aanleiding vormt voor het ontslag.
Een werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter over de rechtsgeldigheid van het aan een werknemer gegeven ontslag op staande voet. Evenals de kantonrechter is het hof van oordeel dat de voor een ontslag op staande voet vereiste dringende reden ontbreekt. De werkgever heeft onbekwaamheid en ongeschiktheid van de werknemer aangevoerd als reden voor ontslag. Dat is geen geldige reden voor een ontslag op staande voet. De werkgever heeft zich verder beroepen op werkweigering van de werknemer. Uit de door de werkgever gegeven voorbeelden blijkt niet dat de werknemer heeft geweigerd om taken uit te voeren, maar enkel dat hij taken niet heeft uitgevoerd. Ook dit levert geen dringende reden voor een ontslag op staande voet op.
De kantonrechter heeft de werknemer een billijke vergoeding toegekend, bestaande uit de inkomensschade van de werknemer over de resterende periode van het arbeidscontract voor bepaalde tijd. Op deze inkomensschade heeft de kantonrechter de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding in mindering gebracht.
Het hof is echter van oordeel dat het niet juist is om de transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging in mindering te brengen op de billijke vergoeding. Ook bij een regelmatig einde van de arbeidsovereenkomst zou de werknemer recht hebben op de transitievergoeding. Door de vergoedingen in mindering te brengen op de billijke vergoeding zou de werknemer onvoldoende gecompenseerd worden voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Hetzelfde geldt voor de gefixeerde schadevergoeding. Volgens het hof moet worden voorkomen dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen omdat dit voor hen voordeliger zou zijn dan het in stand houden daarvan.
Sociale verzekeringen
UWV heeft terecht geen loonsanctie opgelegd
Wanneer bij de behandeling van de aanvraag voor een uitkering op grond de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak van verplichte loondoorbetaling. De verlenging bedraagt maximaal 52 weken. Bij de aanvraag voor een WIA-uitkering dient een re-integratieverslag te worden gevoegd. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de verrichte re-integratie-inspanningen.
Een voormalige werkneemster bestreed het besluit van het UWV om aan haar ex-werkgever geen loonsanctie op te leggen. Volgens de werkneemster heeft de werkgever niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldaan en zijn daardoor kansen gemist. Volgens de werkneemster heeft zij belang bij deze procedure, omdat zij schade heeft geleden door het bestreden besluit. Die schade bestaat uit het mislopen van opbouw van pensioen, doorbetaling van de overwerkvergoeding en uitbetaling van de dertiende maand en niet-genoten vakantie-uren.
Volgens het UWV is terecht geen loonsanctie opgelegd omdat de ex-werkgever voldoende inspanningen heeft verricht. De ex-werkgever heeft een spoor 2-traject ingezet voor de duur van negen maanden. Er heeft geen aanvullend arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden door de ex-werkgever naar de mogelijkheden in spoor 1, omdat de werkneemster heeft aangegeven om gezondheidsredenen niet meer terug te willen keren bij de ex-werkgever. Ten slotte is de werkneemster met grote regelmaat door de bedrijfsarts gezien en zijn alle voorgestelde interventies door de ex-werkgever uitgevoerd. De ex-werkgever stelt zich op het standpunt dat hij de re-integratieverplichtingen heel serieus heeft genomen en dat er een gedegen re-integratietraject heeft plaatsgevonden.
Op basis van het dossier is de rechtbank van oordeel dat het UWV terecht geen loonsanctie heeft opgelegd. Het beroep van de ex-werkneemster is ongegrond.
Reactie plaatsen
Reacties