Inkomstenbelasting
Ontslagvergoeding in Nederland belast
Een werknemer van een Nederlandse werkgever is enige tijd uitgeleend aan een Luxemburgse dochtermaatschappij van zijn werkgever. Het belastingverdrag met Luxemburg dateert van 1968. Volgens de Hoge Raad moet het begrip werkgever in belastingverdragen, die voor 22 juli 2010 zijn gesloten, materieel uitgelegd worden. Bij inlening van personeel over de grens moet aan de hand van het belastingverdrag worden beoordeeld wie werkgever is. De inlenende onderneming kwalificeert als materiële werkgever wanneer de werknemer in een gezagsverhouding tot de inlenende onderneming staat en de werkzaamheden voor rekening en risico van de inlenende onderneming worden verricht. Aan de laatste voorwaarde is volgens de Hoge Raad alleen voldaan als de salariskosten van de werknemer geïndividualiseerd worden doorbelast aan de inlenende onderneming.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de werknemer geen recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor zijn werkzaamheden in Luxemburg. De werknemer heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkgever zijn salariskosten geïndividualiseerd heeft doorbelast aan de Luxemburgse dochtermaatschappij. Dat gold ook voor de van de Nederlandse werkgever ontvangen ontslagvergoeding. De rechtbank stelt vast dat Nederland het heffingsrecht heeft over het volledige loon van de werknemer gedurende de laatste twaalf maanden van zijn dienstbetrekking. Toerekening van de belastingheffing over de ontslagvergoeding aan Luxemburg is daarom niet aan de orde.
Omzetcorrecties bv leiden tot winstuitdeling aan bestuurder
Volgens vaste jurisprudentie is van een winstuitdeling sprake bij een vermogensverschuiving van een vennootschap naar de aandeelhouder, die wordt gedekt door in de vennootschap aanwezige winst, mits zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich van die vermogensverschuiving bewust is geweest. De bewijslast voor een winstuitdeling ligt bij de inspecteur.
Een boekenonderzoek bij een bv heeft geleid tot de constatering dat niet aan de bewaarplicht van de administratie is voldaan en dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de kasadministratie is gemanipuleerd. Tijdens het boekenonderzoek is een theoretische omzetberekening gemaakt, die heeft geleid tot omzetcorrecties over de jaren 2014 tot en met 2017. De Belastingdienst heeft aan de bv een naheffingsaanslag omzetbelasting en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd.
Het boekenonderzoek was aanleiding voor een onderzoek naar de aangiften inkomstenbelasting van de bestuurder en indirect aandeelhouder, die verantwoordelijk was voor de administratie van de bv. Omdat de bestuurder niet voldeed aan het verzoek om afschriften van zijn privébankrekening te verstrekken, heeft de Belastingdienst de afschriften bij de bank opgevraagd. Daaruit bleek dat de bestuurder in de jaren 2014 tot en met 2017 regelmatig contante bedragen op zijn bankrekening heeft gestort. De Belastingdienst heeft de bedragen van de omzetcorrecties bij de bv aangemerkt in die jaren als winstuitdelingen aan de bestuurder. Deze zijn verwerkt in navorderingsaanslagen inkomstenbelasting.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur winstuitdelingen aannemelijk heeft gemaakt. Het hof baseert dat op de omzetcorrecties bij de bv en de afwezigheid van een aannemelijke onderbouwing van de herkomst van de kasstortingen op de privébankrekening.
Volgens het hof zijn de navorderingsaanslagen en de vergrijpboetes over de jaren 2014 tot en met 2017 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd.
Omzetbelasting
Geen aftrek voorbelasting voor pensioenfonds
Ondernemers voor de omzetbelasting hebben recht op aftrek van de voorbelasting, die drukt op de kosten die zij hebben gemaakt voor belaste prestaties. Voor zover de ondernemer vrijstelde prestaties verricht, bestaat geen recht op aftrek van voorbelasting. Handelingen ter zake van verzekering en herverzekering en daarmee samenhangende diensten van assurantiemakelaars en verzekeringstussenpersonen zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
De vraag in een procedure voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is of de pensioenuitvoeringsdiensten, die een ondernemingspensioenfonds verricht, al dan niet zijn aan te merken als vrijgestelde verzekeringshandelingen. Het pensioenfonds stelt dat de pensioenuitvoeringsdiensten vergelijkbaar zijn met werkzaamheden die betrekking hebben op pensioenadministratie. Die werkzaamheden zijn belast.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om vrijgestelde prestaties. De werkzaamheden van het pensioenfonds bestaan uit het innen en administreren van premiebetalingen, communicatie met de deelnemers over hun pensioen(opbouw), toezien op juiste pensioenuitkering en de zorg voor externe rapportages. Op grond van vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU is kenmerkend voor handelingen ter zake van verzekering dat de ondernemer tegen betaling van premie zich verbindt de verzekerde bij het intreden van het verzekerde risico de overeengekomen uitkering te doen. Uit deze omschrijving volgt dat ook anderen dan verzekeringsmaatschappijen verzekeringshandelingen kunnen verrichten. Volgens de rechtbank heeft de door het pensioenfonds geleverde dienst alle kenmerken van het begrip verzekering, zoals gedefinieerd door het Hof van Justitie EU.
Vennootschapsbelasting
Ambtshalve aanslag voor in Duitsland gevestigde GmbH
Een in het buitenland gevestigde rechtspersoon kan in Nederland belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting. Dat is het geval als de rechtspersoon in Nederland een onderneming drijft. De uitnodiging tot het doen van aangifte aan een niet in Nederland gevestigde vennootschap kan worden verstuurd naar het adres van de vennootschap of naar de woning of het kantoor van een in Nederland wonende vertegenwoordiger van de vennootschap.
De Belastingdienst heeft aan een in Duitsland gevestigde GmbH over 2019 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, omdat de GmbH geen aangifte heeft gedaan. De GmbH was uitgenodigd om aangifte te doen. Deze uitnodiging was verstuurd naar het woonadres in Nederland van de bestuurster van de GmbH. De woning is in 2015 aangekocht door de GmbH en in 2019 verkocht aan de huisgenoot van de bestuurster. De aanslag is opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 130.000. Dat bedrag is gebaseerd op het verschil tussen de aan- en verkoopprijs van de woning. Tegelijk met de aanslag is een boete opgelegd en is belastingrente in rekening gebracht.
De GmbH heeft ook over de jaren 2015 tot en met 2018 geen aangiften Vpb ingediend. Over deze jaren heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen en verzuimboeten opgelegd. Omdat de GmbH niet de vereiste aangifte heeft gedaan, is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Dat houdt in dat het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de vaststelling van de belastbare winst van de Nederlandse onderneming van de GmbH.
De GmbH heeft niet aangetoond dat de inspecteur de aanslag te hoog heeft vastgesteld. Er is geen enkel bewijs geleverd voor de stelling dat de woning is verbouwd. De kosten van de verbouwing verhogen volgens de GmbH de kostprijs van de woning en verlagen daarmee de behaalde vervreemdingswinst.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete conform de wettelijke regels en toepasselijke voorschriften is opgelegd. Omdat de GmbH ook in de jaren 2015 tot en met 2018 geen aangiften Vpb heeft ingediend, heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij stelselmatig heeft verzuimd de vereiste aangiften te doen. De opgelegde verzuimboete is daarom passend en geboden.
Arbeidsrecht
Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding in consultatie
Het Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding is op 4 maart 2024 gepubliceerd voor internetconsultatie. De consultatie duurt zes weken. Belanghebbenden kunnen reageren op het wetsvoorstel op https://www.internetconsultatie.nl/moderniseringvanhetconcurrentiebeding
Een concurrentiebeding is een beding dat werknemer beperkt in hun arbeidsmobiliteit. Naar schatting heeft meer dan een derde van alle werknemers een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst staan. De voorgestelde modernisering van het concurrentiebeding houdt onder meer in dat de duur wordt beperkt tot maximaal één jaar. Verder moet een werkgever altijd motiveren welke zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen er zijn om het concurrentiebeding op te leggen. De werkgever wordt verplicht de werknemer een vergoeding te betalen als hij een beroep doet op het concurrentiebeding.
De minister heeft toegezegd te onderzoeken of een salarisdrempel kan worden ingevoerd voor het overeenkomen van een concurrentiebeding. Die drempel zou moeten liggen op 1,5 keer modaal.
Geen grondslag voor demotie werknemer
Een procedure voor de kantonrechter had betrekking op de vraag of de werkgever terecht aan een werknemer de disciplinaire maatregel van demotie heeft opgelegd.
De kantonrechter heeft als eerste beoordeeld of er een grondslag was voor het opleggen van een disciplinaire maatregel. Zonder zo’n grondslag komt de kantonrechter niet toe aan de vraag of de verwijten van de werkgever aan het adres van de werknemer een rechtvaardiging vormen voor de getroffen maatregel. Grondslagen kunnen zijn een specifieke regeling in de arbeidsovereenkomst, de cao of een personeelsreglement of een eenzijdig wijzigingsbeding.
De kantonrechter stelde vast dat de cao, de arbeidsovereenkomst en het personeelsreglement geen bepaling bevatten, die het de werkgever toestaat disciplinaire maatregelen te nemen. Een eenzijdig wijzigingsbeding ontbrak. De werkgever verwees naar de cao als grondslag voor het besluit tot demotie. Daarin staat dat werknemers, die door eigen toedoen, wegens onbekwaamheid of op eigen verzoek worden geplaatst in een lagere functie, met ingang van de daaropvolgende maand in de bijpassende lagere salarisschaal worden ingedeeld. Volgens de kantonrechter biedt die bepaling van de cao geen grondslag voor demotie, maar regelt deze alleen de gevolgen van en het moment waarop een demotie ingaat. Een eenzijdig wijzigingsbeding kan daarin niet worden gelezen.
De kantonrechter verwijst naar een arrest van de Hoge Raad over cao-bepalingen, die een sanctie in het leven roepen. De Hoge Raad stelt bijzonder hoge eisen aan de duidelijkheid van dergelijke bepalingen vanwege de gevolgen voor de werknemer. Deze uitleg van de Hoge Raad verdraagt zich niet met een door de werkgever opgelegde demotie zonder dat daar een schriftelijk beding aan ten grondslag ligt.
De kantonrechter is van oordeel dat de grondslag voor het treffen van de disciplinaire maatregel ontbreekt. De werkgever moet de demotie ongedaan maken en de werknemer terugplaatsen in zijn oude functie met bijbehorend salaris. De werkgever is ook veroordeeld tot wedertewerkstelling van de werknemer in deze functie, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag.
Sociale verzekeringen
Geen recht op faillissementsuitkering
Voor de toepassing van de Werkloosheidwet (WW) geldt als werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Een werknemer, wiens werkgever verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, heeft recht op een faillissementsuitkering op grond van de WW.
Van een privaatrechtelijke dienstbetrekking is sprake als de betrokkene werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst. In een arbeidsovereenkomst verbindt de werknemer zich om in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, moet aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld. Daarbij wordt gekeken naar de rechten en verplichtingen, die partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. De bedoeling van partijen is niet van belang.
Het UWV heeft geen faillissementsuitkering toegekend aan een man, die werkte in het bedrijf van zijn zoon. Volgens de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen gezagsverhouding bestond tussen zoon en vader. Het ontbreken van een gezagsverhouding maakt dat niet is voldaan aan de criteria voor een dienstbetrekking.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank overgenomen. Belangrijke aspecten bij de beoordeling van het UWV waren dat de vader als enige de benodigde diploma’s had voor het bedrijf van de zoon en dat vader als werkgever zijn eigen arbeidsovereenkomst had ondertekend. Daarnaast werd geen toezicht of controle uitgeoefend op de kwaliteit en voortgang van zijn werkzaamheden en was hij volledig beschikkingsbevoegd over de bankrekening van het bedrijf. Wat vader heeft aangevoerd over de gang van zaken in een klein familiebedrijf als werkgever leidt niet tot het oordeel dat hij daarmee het bestaan van een gezagsverhouding aannemelijk heeft gemaakt.
Successiewet
Tijdstip opleggen aanslag schenkbelasting
De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat de bevoegdheid om een aanslag vast te stellen drie jaar na het tijdstip, waarop de belastingschuld is ontstaan, vervalt. Voor de schenkbelasting gaat de driejaarstermijn, als geen aangifte is gedaan, lopen op de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand. De wettekst schrijft niet voor, dat wordt aangesloten bij het eerste overlijden van een van hen. Het is dus niet zo dat, als geen aanslag wordt opgelegd binnen drie jaar na het overlijden van de schenker, de Belastingdienst niet langer bevoegd is een aanslag op te leggen.
Uit de parlementaire behandeling van de wijziging van de Successiewet volgt dat de wetgever zich heeft gerealiseerd dat de verjaringstermijn voor de schenkbelasting bij natuurlijke personen tientallen jaren kan lopen. Voor het aansluiten bij het overlijden van de schenker of de begiftigde is gekozen omdat bij een overlijden kan blijken dat in het verleden niet aangegeven schenkingen zijn gedaan.
Naar het oordeel van de Rechtbank Noord-Holland heeft de Belastingdienst een aanslag schenkbelasting mogen opleggen voor een in 2006 gedane schenking van € 4 miljoen. De schenker is in 2007 overleden. De Belastingdienst kwam pas op de hoogte van de schenking na een inkeermelding van de begiftigde. In het kader van deze melding is bevestigd dat de schenking heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat in 2006 geen aangifte is gedaan van de schenking. De Belastingdienst is ook niet voor de inkeerdatum op de hoogte gesteld van de schenking. Dat is twaalf jaar na het overlijden van de schenker. De Belastingdienst kon niet al bij het overlijden van de schenker weten van de schenking. Omdat de begiftigde nog in leven is, is de aanslag tijdig opgelegd.
Subsidies
Openstelling SDE++ 2024
De Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) is een subsidieregeling, waarmee de overheid grootschalige duurzame (energie)projecten ondersteunt. Zowel bedrijven, lokale overheden als non-profit organisaties kunnen subsidie aanvragen. De regeling wordt op 10 september 2024 in vijf fasen opengesteld. Per fase loopt de maximale subsidie per ton CO2-besparing op. Er is een budget van € 11,5 miljard beschikbaar voor 2024. Als het gehele budget wordt benut, moet dat kunnen leiden tot een CO2-besparing van circa 4,7 megaton in 2030.
Door een vorig jaar aangebrachte wijziging in de regeling komen technieken, die op de korte termijn minder kosteneffectief zijn maar op de langere termijn noodzakelijk zijn voor de energietransitie, vaker aan bod. De SDE++ staat in 2024 open voor de meeste categorieën die in 2023 in aanmerking kwamen, zoals zon, wind, geo- en aquathermie, elektrische boilers, waterstof en CCS. Nieuwe categorieën zijn zonne-energie, waarvoor een kleine dakaanpassing nodig is en een nieuwe soort warmtepomp voor de glastuinbouw. Voor technieken met een lagere netimpact worden twee nieuwe categorieën opengesteld: de procesgeïntegreerde warmtepomp en thermische opslag voor hogetemperatuurwarmte.
Autobelastingen
Rijden met auto waarvan kenteken is geschorst
Het houden van een motorrijtuig is belast met motorrijtuigenbelasting (mrb). De wet bepaalt dat geen mrb wordt geheven als het kenteken van het motorrijtuig is geschorst. De schorsingsregeling is een begunstigende regeling onder strikte voorwaarden. Een van de voorwaarden is dat er geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg. Mrb kan worden nageheven bij de constatering van het gebruik van de openbare weg met een motorrijtuig waarvan het kenteken is geschorst. De na te heffen belasting wordt dan berekend over vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden. Het tijdvak, waarin gebruik van de weg is gemaakt, is het laatste van de vier.
Aan de houder van meerdere auto’s is wegens het gebruik van een van zijn auto’s tijdens een schorsing een naheffingsaanslag mrb opgelegd. De houder bestreed de naheffingsaanslag omdat hij per abuis de verkeerde auto had gebruikt. Het gebruik van de openbare weg betwistte de houder niet. De houder voerde aan dat geen sprake was van belastingontwijking. De mrb wordt echter per kenteken geheven. Dat voor andere motorrijtuigen, waarmee op dat moment niet wordt gereden, belasting is betaald, maakt geen verschil. De inspecteur heeft terecht mrb nageheven voor deze auto.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag een boete opgelegd van 100% van de te weinig betaalde belasting. Bij de rechtbank heeft hij het standpunt ingenomen dat de boete dient te worden verlaagd tot 50%. De rechtbank heeft de boete verder gematigd tot 25% omdat de naheffingsaanslag een relatief zware auto betrof. De massa van de auto is van invloed op de hoogte van de mrb en daarmee op de hoogte van de boete. Dit laatste vindt de rechtbank niet gepast.
Formeel recht
Fiscaal compromis via e-mail bereikt
Van een fiscaal compromis is sprake als de inspecteur en een belastingplichtige een overeenkomst hebben gesloten ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of een geschil omtrent hetgeen tussen partijen rechtens geldt. Een fiscaal compromis is een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. Een vaststellingsovereenkomst is bindend voor beide partijen, tenzij die overeenkomst zo duidelijk in strijd is met het recht dat niet op nakoming van de overeenkomst mag worden gerekend.
Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij een bv legt de inspecteur een navorderingsaanslag IB op over het jaar 2014 aan de middellijke bestuurder. Bij het vaststellen van de aanslagen over 2015 en 2016 brengt de inspecteur correcties aan. In alle jaren gaat de inspecteur uit van een gebruikelijk loon van € 44.000. De navorderingsaanslag IB 2014 omvat ook een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 20.212. De bestuurder maakt bezwaar tegen de aanslagen.
Ter voorkoming van een procedure komen de bestuurder en de inspecteur overeen dat het gebruikelijke loon wordt verlaagd naar € 10.000 per jaar. Ook het inkomen in box 2 over 2014 wordt verlaagd naar € 10.000.
Er volgt een procedure over de vraag of een fiscaal compromis tot stand is gekomen. De Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat dit het geval is. De inspecteur heeft per e-mail een voorstel gedaan ter voorkoming van een procedure, dat door de bestuurder per e-mail is aanvaard. De bestuurder is aan het fiscale compromis gebonden.
In hoger beroep presenteert de bestuurder een e-mail, die afkomstig zou zijn van de inspecteur. Daarin staat dat invordering van de aanslag IB 2014 niet meer mogelijk is. Deze e-mail zou verzonden zijn voordat de bestuurder het voorstel van de inspecteur heeft aanvaard en daarmee onderdeel zijn van het compromis. De inspecteur bestrijdt deze e-mail te hebben verzonden.
Hof Amsterdam acht boven iedere twijfel verheven dat het e-mailbericht niet afkomstig is van de inspecteur. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank dat een fiscaal compromis tot stand is gekomen.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de bestuurder zonder nadere motivering ongegrond verklaard.
Te hoge teruggaaf btw en vertrouwensbeginsel
Een vrouw liet in 2019 op haar nieuwbouwwoning zonnepanelen aanleggen en vroeg de btw terug. Dit was tot 2023 de gangbare zaak. Bij de behandeling van het teruggaafverzoek maakt de Belastingdienst een kostbare fout. Wat gebeurde er?
Mevrouw dient een btw-aangifte in, waarop de inspecteur om extra informatie vraagt. Mevrouw verstrekt daarop de factuur aan de inspecteur. Op de factuur staat niet alleen dat de zonnepanelen zijn geleverd en gemonteerd. De factuur omvat ook een grote post voor 'overige kosten dakwaterdichting’. Op de factuur is € 3.609,31 aan btw vermeld, waarvan slechts € 663,60 betrekking heeft op de zonnepanelen. Korte tijd later ontvangt mevrouw een beschikking op grond waarvan de teruggevraagde btw van € 3.609,31 wordt uitbetaald. Een maand later realiseert de inspecteur zich dat er iets niet goed is gegaan. Hij probeert de automatisch verleende beschikking te corrigeren. De inspecteur stuurt mevrouw een brief, waarin hij uitlegt dat door een misverstand de volledige btw ten onrechte is terugbetaald. Vervolgens legt hij een naheffingsaanslag op. Mevrouw gaat tegen de naheffingsaanslag in beroep bij de rechtbank.
Op verzoek van de inspecteur heeft mevrouw de factuur overgelegd. De inspecteur had voor het verlenen van de beschikking kunnen weten dat er meer dan alleen de btw over de zonnepanelen was teruggevraagd. Mevrouw stelt dat ze mocht vertrouwen op de juistheid van de beschikking. Daarmee doet zij een beroep op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur stelt dat mevrouw had kunnen en moeten begrijpen dat de teruggave automatisch is verleend, zonder inhoudelijke beoordeling, waardoor een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur alle informatie had om het teruggaafverzoek te beoordelen. Mevrouw had niet zonder meer hoeven begrijpen dat ze onterecht te veel btw terugkreeg. Mevrouw heeft de teruggaaf kunnen en mogen zien als een goedkeuring van de inspecteur. Anders gezegd: het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en stelt mevrouw in het gelijk.
Reactie plaatsen
Reacties