Belastingplan
Nota n.a.v. tweede verslag Wet minimumbelasting 2024
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota's naar aanleiding van het tweede verslag met betrekking tot de wetsvoorstellen behorende tot het pakket Belastingplan 2024, de Fiscale verzamelwet 2024 en de Wet minimumbelasting 2024 naar de Eerste Kamer gestuurd.
In de nota naar aanleiding van het tweede verslag inzake het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 merkt de staatssecretaris op dat de Europese Unie bevoegd is richtlijnen op het gebied van de directe belastingen op te stellen die rechtstreeks van invloed zijn op de interne markt. De EU-richtlijn minimumniveau van belastingheffing is noodzakelijk voor een goede werking van de interne markt. Richtlijnen op het gebied van directe belastingen kunnen uitsluitend met eenparigheid van stemmen worden aangenomen. Volgens de staatssecretaris heeft het parlement de mogelijkheid zich uit te spreken over een richtlijnvoorstel voordat de onderhandelingen daarover in de Raad van de Europese Unie beginnen. Verder wordt aan het parlement goedkeuring gevraagd voor de uitonderhandelde richtlijnvoorstellen.
De staatssecretaris deelt de opvatting dat een multilaterale geschilbeslechting de meest passende vorm van geschilbeslechting is voor de minimumbelasting. Het kabinet zet zich daarvoor in. Mocht die er niet komen dan zal worden bezien of het mogelijk is om de Europese geschillenrichtlijn aan te passen.
Nota n.a.v. tweede verslag Belastingplan 2024
De staatssecretaris van Financiën heeft de nota's naar aanleiding van het tweede verslag met betrekking tot de wetsvoorstellen behorende tot het pakket Belastingplan 2024, de Fiscale verzamelwet 2024 en de Wet minimumbelasting 2024 naar de Eerste Kamer gestuurd.
30%-regeling
De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2024 een amendement aangenomen om de 30%-regeling te versoberen. Uitstel of heroverweging daarvan tot na een aangekondigde evaluatie van de regeling is in principe niet mogelijk. De evaluatie van de 30%-regeling zal op korte termijn beginnen, zodat eventuele aanpassingen naar aanleiding daarvan nog kunnen worden meegenomen in het Belastingplan 2025. De staatssecretaris merkt daarbij op dat de meeste gebruikers van de 30%-regeling niet eerder dan vanaf 2025 worden geconfronteerd met de gevolgen van de versobering van de 30%-regeling.
Afschaffing inkoopfaciliteit
Het kabinet verwacht geen positieve effecten van de voorgenomen afschaffing van de inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde vennootschappen. Deze afschaffing is via een amendement van de Tweede Kamer onderdeel geworden van het Belastingplan 2024. De staatssecretaris wijst erop dat de inkoop van eigen aandelen in ons omringende landen meestal niet is belast met dividendbelasting. Omdat de inkoopfaciliteit in de dividendbelasting pas per 2025 wordt afgeschaft is het mogelijk om in 2024 een wetsvoorstel in te dienen om de faciliteit weer in te voeren. De keuze daarvoor is aan een volgend kabinet. Wel merkt de staatssecretaris op dat het om een beperkte wettelijke aanpassing gaat, die eenvoudig en snel kan worden geregeld.
Inkomstenbelasting
Arbeidskorting, eigenwoningforfait en rendementspercentages box 3
De staatssecretaris van Financiën heeft enkele bedragen en percentages voor 2024 bekend gemaakt. Het gaat om de tabelcorrectiefactor, de bedragen en percentages van de arbeidskorting, het eigenwoningforfait en de forfaitaire rendementen in box 3.
De tabelcorrectiefactor
De tabelcorrectiefactor is het bedrag dat wordt gebruikt voor de indexatie van daarvoor in aanmerking komende bedragen. Deze factor bedraagt voor 2024 1,099. In verband met een amendement op het Belastingplan 2024 geldt voor bedragen in de inkomstenbelasting en voor de vermogenstoets voor de toeslagen een lagere factor van 1,094941.
De arbeidskorting
De arbeidskorting ziet er in 2024 als volgt uit.
- Tot en met een arbeidsinkomen van € 11.490 bedraagt de arbeidskorting 8,425% van het arbeidsinkomen, met een maximum van € 968.
- Bij een arbeidsinkomen van meer dan € 11.490 tot en met € 24.820 bedraagt de arbeidskorting € 968 plus 31,433% van het arbeidsinkomen boven € 11.490, met een maximum van in totaal € 5.158.
- Bij een arbeidsinkomen van meer dan € 24.820 tot en met € 39.957 bedraagt de arbeidskorting € 5.158 plus 2,471% van het arbeidsinkomen boven € 24.820 tot maximaal € 5.532.
- Boven een arbeidsinkomen van € 39.957 wordt de arbeidskorting verminderd met 6,510% van het meerdere arbeidsinkomen. De arbeidskorting is nihil bij een arbeidsinkomen vanaf € 124.934.
Het eigenwoningforfait
Het eigenwoningforfait bedraagt in 2024 0,35% van de WOZ-waarde. Dat is gelijk aan 2023.
Forfaitaire rendementen box 3
Sinds 1 januari 2023 bestaan er drie categorieën vermogensbestanddelen met elk een eigen forfaitair rendementspercentage. De definitieve forfaits voor banktegoeden en schulden voor 2023 worden in het eerste kwartaal van 2024 vastgesteld.
Voor het opleggen van voorlopige aanslagen wordt gebruik gemaakt van voorlopige forfaitaire rendementspercentages voor banktegoeden en schulden. Voor banktegoeden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar op deposito’s met een opzegtermijn van maximaal drie maanden. Voor 2024 bedraagt dit 1,03%. Voor schulden wordt uitgegaan van het rentepercentage van de maand juli van het voorafgaande kalenderjaar over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken. Voor 2024 bedraagt dit 2,47%.
Voor de categorie overige bezittingen is het definitieve rendement voor 2024 vastgesteld op 6,04%.
Vennootschapsbelasting
Beschikking fiscale eenheid
De betekenis van een beschikking fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting is gelegen in de rechtszekerheid. Met de beschikking staat vast dat, en vanaf welk tijdstip, belastingplichtigen een fiscale eenheid vormen. Volgens de Hoge Raad ontstaat door een beschikking geen fiscale eenheid als niet aan de vereisten voor het bestaan daarvan is voldaan. Intrekking of herziening van de beschikking is in deze gevallen niet nodig om te voorkomen dat een fiscale eenheid ten onrechte ontstaat.
De Hoge Raad wijst op het wetsartikel op grond waarvan een fiscale eenheid van rechtswege eindigt als niet langer aan de bij of krachtens de wet gestelde vereisten voor het bestaan daarvan wordt voldaan. Ook daarvoor is niet vereist dat de beschikking door de inspecteur wordt ingetrokken of herzien.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Het hof was van oordeel dat de rechtszekerheid verhindert dat de inspecteur terugkomt op een beschikking fiscale eenheid, tenzij de beschikking is gegeven op grond van opzettelijk of grofschuldig door belastingplichtigen verstrekte onjuiste of onvolledige informatie. Dat oordeel berust op een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad merkt op dat een beschikking fiscale eenheid een als toezegging op te vatten expliciete uitlating is van de inspecteur. Een dergelijke toezegging wekt onder omstandigheden bij de betrokken belastingplichtigen het in rechte te beschermen vertrouwen dat zij een fiscale eenheid vormen. De inspecteur is aan de beschikking gebonden als deze omstandigheden zich voordoen.
De inspecteur is niet gebonden aan de beschikking als de belastingplichtige bij het verzoek onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt en hij redelijkerwijs had moeten weten dat de inspecteur daardoor niet in staat was het verzoek goed en volledig te beoordelen.
Sociale verzekeringen
Per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving
De ministers van SZW en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen hebben een eerste mededeling gepubliceerd met per 1 januari 2024 geldende bedragen in de SZW-regelgeving. Een tweede verzamelmededeling is aangekondigd en volgt binnenkort. Niet alle bedragen kunnen door middel van een mededeling worden geïndexeerd. Daarom volgt binnenkort een ministeriële regeling, waarin enkele bedragen en percentages worden vastgesteld.
Belangrijke bedragen in deze mededeling zijn de bruto nabestaandenuitkering van de Algemene nabestaandenwet. Deze bedraagt € 1.493,51 per maand. Het bruto ouderdomspensioen van de Algemene Ouderdomswet bedraagt € 1.536,03 voor een alleenstaande en € 1.042,10 voor gehuwden en samenwonenden.
Uitgangspunt voor bovengenoemde bedragen is een wettelijk minimumloon, dat met ingang van 1 januari 2024 is vastgesteld op € 2.069,40 bruto per maand.
Successiewet
Vermogen in stichting krachtens erfrecht verkregen
Hof Den Haag heeft in een procedure over de erfbelasting geoordeeld dat het vermogen van een stichting door de belanghebbende krachtens erfrecht is verkregen. De stichting had een maatschappelijke doelstelling, maar diende een meer dan bijkomstig particulier belang. De erflaatster was een van de bestuurders van de stichting. Ten tijde van het overlijden van de erflaatster hield de stichting zich alleen bezig met de exploitatie van vier panden, die door de erflaatster om niet of onder in het maatschappelijke verkeer ongebruikelijke voorwaarden zijn afgezonderd in de stichting. Volgens het hof heeft de Belastingdienst alle vermogensbestanddelen van de stichting terecht tot het vermogen van de erflaatster gerekend.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard. De erfgenaam voerde in cassatie aan dat het afzonderen van vermogensbestanddelen slechts voor een deel door de erflaatster heeft plaatsgevonden. De erfgenaam zou ook als inbrenger van vermogensbestanddelen moeten worden aangemerkt. In hoger beroep heeft de erfgenaam dit standpunt niet ingenomen. Het hof hoefde zich er daarom niet over uit te laten of een deel van het vermogen van de stichting aan de erfgenaam zou moeten worden toegerekend en dus niet kan worden geacht door hem krachtens erfrecht te zijn verkregen.
Internationaal
Overeenkomst met België over vaste inrichting en thuiswerkende werknemers
Nederland en België hebben een overeenkomst gesloten over de uitleg van het begrip vaste inrichting bij thuiswerkende werknemers. De overeenkomst is bedoeld om werkgevers duidelijkheid te bieden over de elementen, die van belang zijn bij de beoordeling of het thuiswerken van werknemers in hun woonland tot een vaste inrichting van de werkgever leidt. Of al dan niet sprake is van een vaste inrichting hangt af van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De overeenkomst beschrijft de gevolgen voor de volgende situaties:
- incidenteel thuiswerken;
- structureel thuiswerken met de mogelijkheid tot werken op locatie; en
- structureel en verplicht thuiswerken.
Bij niet meer dan 50% thuiswerken in het woonland wordt de afwezigheid van een vaste inrichting door de autoriteiten verondersteld. Er is geen sprake van een vaste inrichting als een vaste bedrijfsinrichting uitsluitend wordt gebruikt voor werkzaamheden van voorbereidende aard of voor hulpwerkzaamheden.
Reactie plaatsen
Reacties