Algemeen
Digitale euro
Het wetsvoorstel voor invoering van de digitale euro is door de Europese Commissie op 28 juni ingediend.
De digitale euro is giraal geld welk uitgegeven wordt door de Europese Centrale Bank (ECB). Tegoeden houdt men aan door een rekening te openen bij een handelsbank. De digitale euro is te vergelijken met contant geld en is bedoeld om de beschikbaarheid van geld en transacties eenvoudiger te maken. Het is een wettig betaalmiddel. Contant geld wordt niet vervangen.
In het huidige voorstel wordt de digitale euro niet programmeerbaar. Dat wil zeggen dat er geen invloed uitgeoefend kan worden op de besteding van het geld en de transacties ook niet kunnen worden herleid naar de uiteindelijke gebruiker van de digitale euro. Veel sceptici denken dat de invoering nu een opmaat is naar uiteindelijk wel een programmeerbare digitale euro met daaraan gekoppeld meer controle door de ECB. Dit zou kunnen gebeuren door koppeling van de digitale euro aan het digitale identiteitsbewijs.
Nederland heeft in de wereld een uiterst efficiënt betalingssysteem. Of een digitale euro veel toevoegt aan dit betalingssysteem is nog onduidelijk.
Wettelijke rente per 1 juli 2023 verhoogd
De wettelijke rente is per 1 juli verhoogd van 4 naar 6%. Deze rente is gekoppeld aan de rente welke wordt vastgesteld door de Europese Centrale Bank (ECB). Het afgelopen half jaar is deze rente meerdere keren verhoogd.
De wettelijke rente wordt vaak gehanteerd in incassozaken, bij te late betaling wordt dan de wettelijke rente doorberekend.
Gekoppeld aan de wettelijke rente is in Nederland de maximale rente op consumptief krediet vastgesteld. Dit maximum is er om consumenten te beschermen tegen woekerrentes. De maximale rente op consumptief krediet is per 1 juli, in navolging van de wettelijke rente, gestegen met 2% van 12 naar 14%.
Ook de belastingdienst hanteert rentetarieven. Als de belastingdienst geld van je tegoed heeft en de vordering is rentedragend geworden dan wordt hier belastingrente over berekend. Anderzijds vergoedt de belastingdienst belastingrente als de fiscus bijvoorbeeld zonder reden te lang doet over het opleggen van je belastingaanslag.
Naast de belastingrente hanteert de belastingdienst een separaat tarief voor invorderingen, de invorderingsrente.
De invorderingsrente is per 1 juli van 2 naar 3% gestegen en zal per 1 januari 2024 naar 4% gaan.
De rente voor de vennootschapsbelasting blijft tot 31 december 8%. Voor overige belastingen gaat de rente per 1 juli van 4 naar 6%.
Inkomstenbelasting
Onder last verkregen aandelen
Het inkomen uit aanmerkelijk belang bestaat onder meer uit de voordelen, die worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen. Onder een vervreemding van aandelen wordt verstaan de overgang onder algemene titel en de overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel.
Een vader heeft in zijn testament zijn dochter tot zijn enige erfgename benoemd. Vader heeft zijn dochter de last opgelegd om wat zij van zijn nalatenschap onvervreemd en onverteerd zou nalaten uit te keren aan drie goede doelen. Tot de nalatenschap van vader behoorden alle aandelen in een bv. De dochter heeft de oorspronkelijke verkrijgingsprijs van de aandelen overgenomen.
Na het overlijden van de dochter heeft de Belastingdienst een navorderingsaanslag inkomstenbelasting opgelegd in verband met een vervreemding van aanmerkelijkbelangaandelen aan de goede doelen. Er volgde een procedure voor Hof Den Bosch over de vraag of de dochter ten tijde van haar overlijden een aanmerkelijk belang had. Voor zover het hof die vraag bevestigend zou beantwoorden, was de vervolgvraag of door het overlijden sprake was van een belaste vervreemding van de aandelen aan de goede doelen.
Het hof is van oordeel dat de dochter ondanks de in het testament van haar vader opgelegde last door de aanvaarding van diens nalatenschap aanmerkelijkbelanghouder is geworden. Bij leven was zij bevoegd om de aandelen te verteren en over te dragen. Dit betekent volgens het hof dat zij niet alleen de juridische maar ook de economische eigendom van de aandelen heeft verkregen. Omdat de dochter de aandelen niet voor haar overlijden heeft vervreemd, is zij tot aan haar overlijden aanmerkelijkbelanghouder geweest.
Volgens het hof heeft het overlijden van de dochter geleid tot een belaste (fictieve) vervreemding van het aanmerkelijke belang. Hoewel de goede doelen de aandelen civielrechtelijk bezien van de vader hebben geërfd, dient voor fiscale doeleinden te worden aangenomen dat de aandelen van het vermogen van de dochter naar het vermogen van de goede doelen zijn overgegaan. De in de Wet IB 2001 opgenomen fictieve vervreemding kan alleen van toepassing zijn op een aanmerkelijkbelanghouder. Pas bij het overlijden van de dochter kunnen de aandelen van haar op anderen overgaan. Dat die overgang berust op een door haar vader gevestigde titel is niet in strijd met de wettekst, aldus het hof.
De uitvoering van het testament van de vader bij het overlijden van de dochter als aanmerkelijk-belanghoudster geldt voor de toepassing van de aanmerkelijkbelangregeling als een overgang onder algemene titel.
Arbeidsrecht
Ontbinding arbeidsovereenkomst op combinatiegrond
In hoger beroep heeft Hof Den Haag de beschikking tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst door de kantonrechter bevestigd. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de ontbinding had moeten plaatsvinden op de zogenaamde combinatiegrond. Volgens het hof heeft zich in deze zaak een combinatie van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding voorgedaan. Geen van beide ontslaggronden volstond echter voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door de combinatie van ontslaggronden kan van de werkgever niet langer worden gevraagd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de ontbinding gebaseerd op disfunctioneren.
Volgens het hof was de werkgever al langere tijd ontevreden over het functioneren van de werknemer. Geruime tijd zijn er wekelijks gesprekken gevoerd tussen de werknemer en zijn leidinggevende waarin het functioneren van de werknemer aan de orde is geweest. Van een formeel verbetertraject was pas veel later sprake. Volgens het hof is lang onduidelijk gebleven welke concrete verbeteringen de werkgever van de werknemer verlangde. Het hof vond het niet verrassend dat het formele verbetertraject niet succesvol is geweest. Door het ontbreken van een afdoende verbetertraject zag het hof in het disfunctioneren van de werknemer geen voldragen ontslaggrond.
De door de werkgever aangevoerde verstoorde arbeidsverhouding is volgens het hof veroorzaakt door het feit dat de werknemer niet naar behoren functioneerde. Daarom is de verstoorde arbeidsverhouding geen zelfstandige ontslaggrond en onvoldoende voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De combinatie van deze twee onvoldragen ontslaggronden volstaat wel voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om bij een ontbinding op de combinatiegrond een (aanvullende) vergoeding toe te kennen ter hoogte van maximaal 50% van de transitievergoeding.
Overdrachtsbelasting
Vastgoedaandelen en btw
Binnen de huidige wetgeving bestaat de mogelijkheid om nieuwe onroerende zaken via een aandelentransactie over te dragen zonder dat btw of overdrachtsbelasting verschuldigd is. Er wordt dan gebruik gemaakt van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij overdracht van onroerend goed en er is ook geen omzetbelasting verschuldigd over de levering van aandelen. In het geval dat de afnemer de anders berekende omzetbelasting niet kan terugvorderen betekent dit een groot voordeel.
Wettelijk uitgangspunt is echter dat er btw verschuldigd is bij de levering van nieuwe onroerende zaken. Om de vrijstelling te bestrijden heeft het kabinet een conceptwetsvoorstel gemaakt waarmee de vrijstelling die samenloop van btw en overdrachtsbelasting voorkomt. De wet wordt zodanig gewijzigd dat de verkrijging van nieuwe onroerende zaken via aandelen niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De afgelopen periode heeft het kabinet een internetconsultatie georganiseerd.
De inbreng vanuit de vastgoedsector heeft het kabinet nader inzicht gegeven in de manier waarop de sector werkt en hoe complexe en vaak langlopende projecten worden geraakt door het wetsvoorstel. De sector heeft aangegeven het belang van het voorstel te begrijpen en heeft enkele specifieke punten opgemerkt waar het kabinet het wetsvoorstel nu op heeft aangepast.
Zo blijft onroerend goed dat gedurende twee jaar na het verkrijgen voor 90% of meer gebruikt wordt voor activiteiten ter zake waarvan btw verschuldigd is buiten de toepassing van de nieuwe maatregel. Daarnaast wordt het overdrachtsbelastingtarief van de nieuwe maatregel maximaal 4%. Hierdoor komt de samengestelde belastingdruk veelal uit op ongeveer 21%, dit is gelijk aan het belastingtarief dat wordt geheven bij nieuw vastgoed.
Ook wordt overgangsrecht ingevoerd voor lopende projecten. Het overgangsrecht gaat gelden voor projecten waar vóór de indieningsdatum van het wetsvoorstel in ieder geval een intentieverklaring is ondertekend. Voor die projecten geldt het wetsvoorstel dus niet en blijft de huidige wetgeving van toepassing.
Het wetsvoorstel wordt nu verder uitgewerkt en loopt mee met het Belastingplan 2024. Dit betekent dat het nieuwe wetsvoorstel op Prinsjesdag 2023 wordt ingediend bij de Tweede Kamer. De voorgenomen inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025.
Sociale verzekeringen
Geen compensatie voor quasi transitievergoeding
De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 in beginsel een transitievergoeding verschuldigd als een dienstverband op of na die datum eindigt op zijn initiatief. Dit geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Voor die gevallen is een compensatieregeling getroffen, omdat de werkgevers al twee jaar het loon hebben moeten doorbetalen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgever aanspraak heeft op compensatie als het dienstverband na 1 juli 2015 is geëindigd, maar de tweejaarstermijn al eerder is verstreken. De compensatie wordt dan berekend over de transitievergoeding die ziet op de periode tot de dag dat de tweejaarstermijn is verstreken. De wettelijke regeling sluit aan bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 en niet bij het einde van de tweejaarstermijn.
De rechtbank Noord Holland is van oordeel dat het UWV terecht de compensatie heeft geweigerd aan een werkgever die de arbeidsovereenkomsten met twee arbeidsongeschikte werknemers heeft beëindigd. In de vaststellingsovereenkomsten staat dat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers per 1 juli 2015 eindigen. Dit betekent dat zij tot en met 30 juni 2015 liepen. De betaalde vergoedingen waren lager dan de wettelijke transitievergoeding. De rechtbank verwees naar een arrest van De Hoge Raad uit 2021. Daaruit blijkt dat opzegging per de eerste dag van een maand moet worden uitgelegd als de arbeidsovereenkomst eindigt op de laatste dag van de voorafgaande maand. Op 30 juni 2015 bestond er geen wettelijk recht op de transitievergoeding. Compensatie van de betaalde bedragen aan ontslagvergoeding is daarom niet aan de orde.
Beoordeling van leefvormen in de AOW
De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de beoordeling van leefvormen in de AOW. In dat kader heeft de minister toegezegd te onderzoeken of een objectief partnerbegrip een haalbaar alternatief is voor de huidige wijze van beoordeling van de leefvormen. De minister verwacht de Kamer eind dit jaar over de voortgang te kunnen informeren. De uitwerking moet dan in het voorjaar van 2024 afgerond zijn.
Vaststelling leefvorm in de AOW
De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeelt of iemand recht heeft op AOW voor een alleenstaande of voor samenwonenden. Twee personen voeren een gezamenlijke huishouding als zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij zorgdragen voor elkaar. De SVB beoordeelt aanvragen op basis van gegevens die de burger aanlevert bij de aanvraag. Bij twijfel of sprake is van een gezamenlijke huishouding worden vragen over de persoonlijke levenssfeer gesteld. Die zijn nodig voor de beoordeling, maar kunnen als inbreuk op de privacy worden ervaren.
In 2021 is de Verkenning Leefvormen in de AOW aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin zijn drie opties uitgewerkt: individualiseren, het adres als uitgangspunt en het Awir-partnerbegrip.
Individualisering van de AOW betekent dat de uitkeringshoogte niet meer afhankelijk is van de leefvorm. De uitvoering hiervan is zeer eenvoudig en duidelijk. Vanwege de financiële consequenties schuift de minister deze variant terzijde.
Wanneer het adres als uitgangspunt wordt genomen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van het aantal mensen dat op één adres woonachtig is. Een onderlinge relatie is dan niet van belang. Mede vanwege de schaarste op de woningmarkt vindt de minister deze optie onwenselijk.
De invoering van een objectief partnerbegrip in de AOW, zoals ook wordt toegepast in de Awir, is de minst ingrijpende vereenvoudiging. Met een objectief partnerbegrip in de AOW kan de SVB op basis van een aantal objectieve criteria vaststellen of mensen elkaars partner zijn. Volgens de minister moet nader onderzoek uitwijzen of een objectief partnerbegrip in de AOW wenselijk en haalbaar is.
Keuze voor duurzaam gescheiden leven in verpleeghuissituaties
Wanneer een van de AOW-gerechtigde partners wordt opgenomen in een zorginstelling, krijgt het paar de keuze voorgelegd om de gehuwden-AOW te blijven ontvangen en de lage eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz) te betalen. In plaats daarvan kunnen zij ervoor kiezen om te worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend. In dat geval ontvangen zij de hogere AOW voor alleenstaanden en moet de hoge eigen bijdrage voor de Wlz worden betaald. Het is niet altijd voordelig om te kiezen voor de hoge AOW. Daarom kan de keuze eenmalig worden herzien indien de partners een financieel nadeel hebben van hun keuze. De afgelopen periode is onderzocht of de keuzemogelijkheid voor duurzaam gescheiden leven afgeschaft kan worden. De minister zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de haalbaarheid en wenselijkheid van afschaffing van de keuzemogelijkheid.
Successiewet
Geen partnervrijstelling voor samenwonende zussen
Voor de toepassing van de erfbelasting worden twee ongehuwde personen als partners aangemerkt als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. In de zes maanden voor het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting moeten beiden meerderjarig zijn en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Daarnaast moeten zij een wederzijdse zorgverplichting hebben die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd en mogen zij geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn. Ten slotte geldt dat zij niet met een ander aan deze voorwaarden mogen voldoen. De voorwaarde van een wederzijdse zorgverplichting, die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd, wordt niet gesteld als beide personen tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken hebben samengewoond.
Volgens Hof Den Bosch voldoet een zus van een overleden vrouw niet aan de voorwaarden voor het partnerschap, ondanks langdurig samenwonen. De reden hiervoor is dat een derde zus op hetzelfde adres stond ingeschreven. Volgens het wettelijke partnerbegrip kan iemand maar één partner hebben. In dit geval voldeed de belanghebbende in de procedure met haar beide zussen aan de voorwaarden. Daardoor was geen sprake van partnerschap en bestond geen recht op de partnervrijstelling voor de erfbelasting.
Formeel recht
Verzoek uitstel zitting
De rechter moet in beginsel een tijdig ingediend verzoek om uitstel van de zitting inwilligen. Het verzoek moet voorzien zijn van de reden van verhindering. De rechter mag het verzoek afwijzen als hij oordeelt dat er zwaarder wegende belangen zijn dan de reden van verhindering. Dit oordeel dient de rechter in zijn uitspraak te motiveren. Of een verzoek om uitstel tijdig is ingediend, hangt af van de reden voor dat verzoek en van de overige omstandigheden van het geval. Dat het verzoek om uitstel kort voor de zitting is ingediend, leidt niet automatisch tot het oordeel dat het verzoek niet tijdig is ingediend.
De rechtbank heeft een tweetal verzoeken om uitstel van de zitting in een verzetprocedure afgewezen. Het eerste verzoek was twee weken voor de vastgestelde datum ingediend. Het tweede verzoek op de dag voor de zitting. Dit laatste verzoek had als reden een dreigend sterfgeval in de familie. De rechtbank heeft in de uitspraak vermeld dat de belanghebbende zonder bericht van verhindering niet verschenen is. De Hoge Raad stelt op het beroep in cassatie vast dat de uitspraak van de rechtbank geen gemotiveerde beslissing op de verzoeken om uitstel bevat. De vaststelling van de rechtbank dat de belanghebbende zonder bericht van verhindering niet ter zitting is verschenen, is gezien die verzoeken onbegrijpelijk.
De klachten kunnen echter niet tot cassatie leiden. De rechtbank heeft in de uitspraak waartegen de belanghebbende in verzet is gekomen terecht geoordeeld dat zij niet bevoegd was om te oordelen op het ingestelde beroep. In de uitspraak op het verzet had de rechtbank niet tot een andere beslissing kunnen komen. Om die reden heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak niet vernietigd. Wel wordt aan de belanghebbende het griffierecht voor het beroep in cassatie vergoed.
Digitaal procederen over lokale belastingen
Met ingang van 26 juni 2023 is het bij alle gerechtshoven mogelijk om digitaal te procederen in zaken betreffende lokale belastingen. Sinds 30 januari is het al mogelijk om digitaal te procederen in Rijksbelastingzaken.
Digitaal procederen is toegankelijk via 'Mijn Rechtspraak'. Inloggen is mogelijk met DigiD voor burgers, met eHerkenning voor organisaties, belastingadviseurs en andere juridische professionals of met de Advocatenpas. Op dit moment is digitaal procederen vrijwillig voor alle partijen. In de toekomst gaat een verplichting gelden voor juridische professionals.
Reactie plaatsen
Reacties